Welke universiteit willen wij? Zo heette ongeveer vijftien jaar geleden een
actie voor zelfkritiek. Ze schoot me te binnen toen afgelopen week KUL-rector
Luc Sels een
opiniestuk afstak waarin hij allerlei pleidooien hield zonder het achterliggende
model te benoemen. Toevallig was de man net in mijn blikveld geraakt bij een naweging van
het Standaardnederlands dat onderwijsexpert
Dirk Van Damme aanbeval in een bundel – waarvoor Sels de uitleiding had
verzorgd.
Sels wil onder
meer een coulantere houding tegenover buitenlandse superwetenschappers-docenten
die een andere moedertaal hebben. Hun Nederlands hoeft van hem niet te voldoen
aan de tot twee cijfers achter de komma vastgelegde niveaus die op de universiteit
gelden, terwijl anderstalige opleidingen tegelijk de markt mogen vergroten.
Dat standpunt gaf
uiteraard meteen gedoe over Engels als stroopsmeerder over het denken ten koste
van het kleine maar dappere Vlaanderen dat moedig stand moet houden. Onvermijdelijk
was de reactie van de
N-VA onderwijsminister dat ‘de slinger dreigde door te slaan’. Daarbij
vermoed ik dat Sels’ titel (zelfbedacht of door een redacteur toegevoegd) aan
uitlokking deed: ‘Identair denken remt onze internationale uitstraling’.
Als oude Nederlandse
inwijkeling weet ik inmiddels dat het verstandig
is voorbij te gaan aan zulke gevoelige debatten, wat niet verhindert om,
teneinde dat achterliggende model op te sporen, het tweede deel van die titel
te proeven. En tja, bij ‘internationale uitstraling’ ga ik over mijn nek. Zoals
Sels in zijn nog geen duizend woorden tellende betoog wel meer aan de lezende
mensheid schonk dat me deed sidderen.
Allereerst als
vader. Ik wil helemaal geen universiteit die mijn dochters zou opvoeden als
excellente mensen om de concurrentiepositie van het dienstdoende geboorteland in
de bloemetjes te zetten. Als ‘meerwaarde’? Dan kunnen ze beter bijvoorbeeld loodgieter
worden, wat ik sowieso aanmoedig. Daarna protesteer ik als burger. Waarom
positioneert Sels zich in de ‘kennissector’? Wat we weten – empirische ervaring
gecombineerd met theorie – komt toch van iedereen? Elke persoon binnen de grenzen
moet van hem dan weer wel bijdragen aan ‘ons bbp’.
Ten slotte heeft
de maniak in mij moeite met Sels’ taal. Dappere Vlamingen hoeven niet bang te zijn
dat hij met Engels het paard van Troje binnenhaalt. Het dier staat er immers al.
Sels getuigt daar ook van. Hij stelt voortdurend een ‘deal’ voor én zet
dat woord opzichtig tussen aanhalingstekens. Aldus ademt het zelfkritiek. Hier
bijvoorbeeld:
‘Er is natuurlijk meer te bespreken in zo’n “deal”. Zo zou ik
resoluut voor een beleid gaan dat alle studenten een reële kans op buitenlandse
ervaring garandeert, met veel aandacht voor immersie in de taal en de cultuur
van het gastland.’
Dat Sels
ondertussen ‘gaat voor’ en, conform de taaluniversitaire geplogenheid, ‘immersie’ voorstelt
suggereert dat hij zelf al ondergedompeld is. En excellent? Door de term ‘gastland’
valt bovendien op dat hij Vlaanderen steevast als ‘regio’ betitelt. Het zou me
benieuwen of Sels er voor zijn academici de ‘inspanningsverplichting’ bij het Nederlands,
op een ander overeen te komen niveau, evenzeer wil omzetten
tot de ‘resultaatsverbintenis’ waaraan andere nieuwkomers worden
onderworpen.
Binnen en buiten
de universiteit blijft de duizenddollar-vraag of mensen elkaar begrijpen als ze
spreken, luisteren, schrijven en lezen. Toevallig viel deze week ook het nieuwe
nummer van De Witte Raaf binnen, waar
doorschemerde dat kunstenaars daarbij een status aparte te hebben. De culturele
bagage van Joseph Beuys stoelde op fanaat lezen en hij betoonde zich aldus
‘een
warhoofd, daarover is geen twijfel mogelijk’.
Zo mogelijk nog gedecideerder is Carel Blotkamp wanneer hij
Theo van Doesburgs niet-aflatende kennisdrang evalueert: ‘Hij begrijpt zijn
lectuur weleens verkeerd, maar dat zie je vaker in teksten van kunstenaars. Het
gaat erom wat die lectuur in hun werk en hun denken heeft teweeggebracht. In de
geschiedenis van de avant-garde verdient het concept ‘vruchtbaar misverstand’ een
serieuze plaats.’
De passage trof me.
Niet eens zozeer omdat ik zelf soms als avant-gardist wordt beschouwd, als wel
in verband met recente ideeën over taal. Snel ingeburgerd raakte de wat
koloniaal neerbuigende overtuiging dat fouten juist creatief zijn en een
verrijking. Mijn eigen warhoofd wenst dit niet te verwarren met
serendipiteit.
Ik weet het niet,
ik moest denken aan een vroeg gedicht van Osip Mandelstam. Hij schreef het vlak
voor de Eerste Wereldoorlog en dus ook voor de Russische revolutie. Bij
herlezing weet ik het nog minder:
Amerikaans meisje
Een Amerikaans meisje van twintig
moet eens op reis naar Egypte,
zij negeert de waarschuwing van de Titanic
die slaapt op een bodem, donkerder dan een crypt.
In Amerika zingen de sirenes
en de schoorstenen van rode wolkenkrabbers
kussen met beroete lippen
koude wolken.
In het Louvre staat de dochter van de oceaan,
rank als een populier.
Om marmer tot suikerpoeder fijn te trappen
snelt zij als een eekhoorn de acropolis op.
Zonder een woord te begrijpen
leest zij in haar treincoupé Faust
en met een zucht vraagt zij zich af waarom
Lodewijk niet meer koning is.
(vert. Kees Verheul)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten