Verklarende lijsten met Amerikaans-Engelse kernbegrippen bij racisme beginnen vertrouwd te raken. In boeken en omstandiger artikelen staan ze achterin bij een bibliografie en de noten. Aan de intense problematiek geven ze zo iets onweerlegbaars, voorbij een richtingaanwijzer voor verdere studie of onverplicht geuren met woorden – eerst erkennen dat er iets grondig fout zit en dan begint de strijd voor het goede pas, ver voorbij de taal.
Dat besefte ik eens te meer na Witte
suprematie & ik, de in 2021 verschenen vertaling van Layla F. Saads
doeboek Me and White Supremacy (2020). Eén woord in het bijzonder sterkte me
in het idee dat deze taalpresentatie meer biedt dan uitleg alleen. Dat was ‘tokenisme’,
met deze definitie: ‘het maken van een loos of symbolisch gebaar voor een
bepaalde zaak, in het bijzonder door een klein aantal mensen van
ondervertegenwoordigde groepen aan te nemen
om de indruk te wekken dat er
sprake is van seksuele of raciale gelijkheid op de werkvloer’.
Mij triggerde dat de uitleg zelf tussen aanhalingstekens staat omdat
het een citaat heet uit de Oxford English
Dictionary die toch echt niet in het Nederlands is opgesteld. Ook is er een
eindnoot (56) aan toegevoegd die het trefwoord in die bron herhaalt. Net als in
Saads eigen, Engelstalige presentatie van ‘tokenism’ houdt het dan nog niet op.
Haar originele tekst bevatte reeds een eindnoot (36) met precies dezelfde verantwoording,
die eerste keer zelfs met datum van raadpleging in 2019.
Omdat het Nederlands die garantie herhaalt, gaat de bodem onder de noot
open en sticht een fijne ontologische verwarring. De vertalers Koen
Boelens en Helen Zwaan hebben toen immers
niet de Oxford English Dictionary
bezocht terwijl ze wel de verantwoordende bekentenis toevoegen bij dit woord,
anders dan Saad, te hebben gebruikgemaakt van Van Dale. Het betreft dan het Engels-Nederlandse woordenboek:
to·ken·ism (niet-telbaar zelfstandig naamwoord) (politiek)
het maken van een loos/symbolisch gebaar (in het
bijzonder om pressiegroep te sussen)
Wie ter plekke meer wil weten, kan door naar token, waarvan de zevende en laatste betekenis luidt: ‘symbolische
medewerker/werknemer (in het bijzonder om indruk van discriminatie te
vermijden)’.
In de Nederlands-Nederlandse editie, De Dikke Van Dale, schittert dit allemaal nog door afwezigheid. Gelet
op de exponentiële verbreiding van zulke begrippen, niet het minst in de
spreektaal, lijkt het een kwestie van tijd voordat ‘tokenisme’ onderdak vindt. Het
zal daar uiteraard een zelfstandig naamwoord zijn, maar het kent in Witte suprematie & ik al meer afgeleiden.
Gekleurde mensen blijken ‘tokens’, als ze worden misbruikt voor de schone
schijn (een geregeld bij Saad opduikend synoniem voor zo’n voorwerpstatus is
‘fetisj’, en eenmaal schrijft ze over reductie tot ‘rekwisieten en symbolen’). Verder
biedt de vertaling het substantief ‘vertokening’. Het staat gelijk aan exotisme,
waarbij mensen uit culturen die bij gelegenheid interessant bevonden worden, als
koloniale pronkstukken ontmenselijkt worden.
In de richting van een adjectief gaat het begrip ‘tokendocent van
kleur’. Het ondergaat ten slotte in een reflectieopdracht een ware metamorfose
tot werkwoord: ‘Hoe heb je BIPOC
vertokend om te bewijzen dat jouw woorden, gedachten en handelen niet
racistisch waren?’ Het origineel geeft hier tokenized.
Ik noemde Witte suprematie &
ik een doeboek vanwege de aard: in een strak traject van 28 dagen,
inclusief reflectieopdrachten en weekevaluaties, maant het lezers uit
de huis- of studeerkamer om, zoals dat neoliberalistisch heet, aan de
slag te gaan. Het wil lezers veranderen. Ooit startte het project als Instagram-challenge. In de boekversie oogt het
als een half uitgeschreven PowerPoint, met vetjes en eindeloze bullets.
Wie immersief
of eudaimonisch wil lezen, komt
van een koude kermis thuis. Om de haverklap stopt het verhaal en doceert de
vertelster wat we moeten leren.
Het is even wennen dat zo’n tekst wordt uitgebracht door een literaire
uitgever, maar verspreid over collega-bedrijven bestaat er in het
Nederlands inmiddels een complete antiracismebibliotkeek, waar markt voor zal
zijn bij bedrijven, onderwijsinstellingen en welwillende burgers. Nadrukkelijk
noemt Saad haar tekst nochtans ‘geen zelfhulpboek’. Dat genre is haar te
cultuurindustrieel, de in de titel aangesproken geprivilegieerden kunnen sowieso
niet tippen aan haar biografie als ‘Oost-Afrikaanse, Arabische, Britse, Zwarte
Moslima die opgroeide in het Westen en woont in het Midden-Oosten’– en bovenal
zijn het gekleurden die moeten worden geholpen.
Argumentatief is de tekst grimmig. Saads grootste irritatie geldt witte feministen. Meermaals staat er dat ze ondervertegenwoordigd waren bij manifestaties van Black Lives Matter, terwijl ze massaal deelnamen aan Women’s Marches tegen Trump. Zo heeft Saad meteen een troef in handen voor de door haar bepleite intersectionaliteit. Dit identiteitspolitieke construct, door de Nederlandse uitgever gelinkt aan haar biografie die zich bevindt ‘op een uniek snijpunt van identiteiten’, beperkt zich immers niet tot geslacht. Toch laat Saad in haar kaarten kijken door aan te bevelen dat men BIPOC moet ‘centreren’. Binnen het spectrum van geschoffeerde mensen kunnen bepaalde groepen toch geen voorrang krijgen?
Het feit dat ik zo’n tegenwerping lanceer die veeleer de bal
terugspeelt dan dat ik zelf iets niet zou begrijpen, verraadt al dat het boek me
amechtig gemaakt heeft. Na lezing van een aantal verwante titels durf ik niet te
beweren dat ik verwacht had restloos te kunnen instemmen met dit boek, maar ik
had het in elk geval hartstochtelijk gehoopt. Want wie is niet tegen racisme en
wil niet bijdragen aan een betere wereld?
Ik begon het boek helaas bevooroordeeld, doordat het voorwoord
bleek opgesteld door Robin DiAngelo, de witte antiracismetrainster die me eerder
op de kast had gekregen doordat ze mij als zelfhulplezertype (wit,
heteroseksueel, middelbare leeftijd, middenklasse, hoogopgeleid) volledig bleek
te doorgronden en verwachtingen had die ik onmogelijk kon waarmaken.
Ook Saad kent mijn type zo grondig, dat haar veranderingseisenpakket ingrijpend
complex is. Ik kan niet eens doen alsof er niks aan de hand is want per dag is
er dus een reflectieopdracht. Daarbij voel ik me een kind: indien het iets moet
slaat het op tilt, indien het iets kan wordt de ruimte onmetelijk. Bovenal
heeft de ouder altijd gelijk, dáárom. De urgentie van de zaak spat van de
pagina’s. Ook met inprenting van de vanzelfsprekendheid dat onrecht moet
blijven worden bestreden, kunnen Saads reflectieopdrachten gestaald zijn. Ik citeer ze zekerheidshalve uit het
origineel:
Are there certain people you
continue to stay in friendship with even though they are problematic and refuse
to change?
How do you feel about your
friends who are not doing their own personal antiracism work?
Tegelijk stelt Saad dat zulke botsingen, maar evengoed haar lessen van bijna
een maand, niet snel zijn beslecht of, in het neoliberaals, afgevinkt. Ze
vergen een heel bestaan. Dus ontstaat er zoiets als ‘levenslang antiracisme’.
In mijn oren klinkt dat bizar, naast lifelong
learning dat mij een al even neoliberaal foefje dunkt waarvan haar boek er,
uiteindelijk voor mijn eigen bestwil, vele uitserveert. Maar wellicht raak ik verward
door Saads taal en redenaties, voor mijn witte suprematie überhaupt gestalte kan
krijgen.
Of bedekt mijn overgevoeligheid – DiAngelo noemt het fragiliteit – een
simpel trucje om als lid van een geviseerde groep in de verdediging te schieten?
Zo ja, dan zou ik door blijven dobberen in mijn bubbel. Ik zag dat woord in een ander boek onlangs in
zijn oorsprong, private bubble. Daarmee
verwees Bas van Stokkom anno 2010
naar zogeheten therapeutische ikken uit mijn middenklasse, die behalve
lichtgeraakt en slachtoffergeneigd een te rooskleurig zelfbeeld hebben dat uit
alle macht beschermd moet tegen inbreuken van buitenaf. In dat boek staat een
soort synoniem, ‘zeepbel’, dat destijds opgang maakte om te verwijzen naar internet-
en hypotheekbeleggingen, plofklaar. Corona, waardoor ‘bubbel’ in het Nederlands
ging liggen, was nog een fantasie van overspannen zielen.
Aan het woord challenge, dat bij
Saad alles in gang zette, kon ik in het Nederlands ook nooit wennen. Ik
associeerde het met acties op Twitter en Facebook, media waarvoor ik huiver
wegens slaafmaking. Stel nu dat ik het puristisch vertaal als ‘uitdaging’, dan
huiver ik evengoed. Soelaas voor mij bieden equivalenten als ‘proef’, ‘test’ of
‘experiment’, maar die missen de noodzakelijke scherpte omdat ze associaties oproepen
met een laboratorium in plaats van met de grotebozemensenwereld.
Een luxeprobleem mijnerzijds? Ik stem bijna automatisch in met Saads protest
tegen ‘tooncontrole’, waarmee witte mensen elk racismedebat kunnen vermijden
door de vorm ervan ongepast te vinden. Tegelijk stroomt wantrouwen in mij over wanneer
in de lijst met kernbegrippen ‘wit privilege’ op naam wordt gezet van Peggy
McIntosh in 1998, terwijl de lopende tekst beweert dat zij er in 1988 mee op de
proppen kwam en toen niet wist, zegt een voetnootje, dat de term al bleek
gemunt door David Wellman. Van hem ontbreekt in Witte suprematie & ik ieder spoor, maar volgens Google zitten
we dan in de jaren zeventig.
Verdacht gretig in mijn terugdeinzen word ik wanneer redenaties
intentieprocessen voeren: ‘Mensen met wit privilege controleren de toon van
BIPOC geregeld in gedachten of achter gesloten deuren, wetende dat het
racistisch zou zijn dat hardop te doen.’ Eventueel protest tegen zo’n grove aanname
heeft Saad verdisconteerd, doordat witte mensen bij haar evengoed onbewust fout
gedrag kunnen vertonen.
Ze citeert een afgrondelijk racistische mail aan haar en schakelt dan
over op het zekerheidje dat ‘de meeste progressieve mensen’ niet bewust
rondlopen met zulke gedachten maar ‘op een onbewuster niveau’ amper milder zijn
dan de ideologie die uit het citaat walmt. Ook bij het goorste stereotype dat zij
nooit willen huldigen, weet ze dat het wel degelijk in hen schuilt. In mijn
type. In mij. Met de gestage oproep aan de ander zichzelf kritisch in de
spiegel aan te kijken, vraag ik me af wie of wat zij zelf ziet: mensen of
concepten?
Mij zou het boeien te weten hoe een rechter zou reageren op een klacht
van zowel opulent rijke als straatarme witte mensen die zich gediscrimineerd
voelen door dit boek. Over Witte suprematie & ik hangt een
onaangename banvloek dat de pot de ketel verwijt. Maar dan herval ik in de oude
kwestie of racisme valt te bestrijden met generaliseringen.
Ook verzet ik me dan tegen iets wat ik, evengoed bij een vrouw, als
paternalisme ervaar. Die reflex ontwaarde én ontmantelde Van Stokkom al in 2010;
eigen claims en belangen konden ermee worden afgeschermd. Hoe actueel die analyse
is toonde GeenStijl bij een challenge-actie
bij het verschijnen van de Nederlandse vertaling. Het
mannenbroedersgenootschap gaf een screenshot van de uitgeverijmedewerkers
die bijna integraal wit waren – cultuurindustriële hypocrisie à la carte bij zulk
verheffingswerk.
Het even witte GeenStijl voelde
zich gehinderd in een kennelijk absolutistische vrijheidsbeleving, maar toch pakte
het een aambeeld waarop Saad voortdurend hamert: geen woorden maar daden,
resultaat nu! Het is dan bij zo’n screenshot misschien reëler te kijken naar de
functies. Wanneer binnen het medewerkersbestand van zo’n uitgeverij een gekleurde
secretariële arbeid verricht, dan moet dat ‘tokenisme’ heten? En ligt dat
anders bij acquirerend redacteur (ik
wees eerder op het pionierswerk van Ebissé Rouw)?
Met die blik reproduceer je moedeloos makende vooronderstellingen over
hoog en laag. Ik betrapte me daar onlangs op bij de imposante prospectus van
een onomstreden Antwerpse kunstenhuis, dat
in de inleiding goochelde met bezittelijk voornaamwoorden: ‘We omarmen en
respecteren de diversiteit van het huis, haar publiek, medewerkers en
artiesten. We erkennen iedereen in hun/haar/zijn eigenheid.’ Structureel bleken
er in het colofon uitsluitend niet-Vlaamse namen te vinden bij het
schoonmaakpersoneel.
Nadat het GeenStijl-automatisme
in mij beslag had gekregen, vond ik me sneu. Waarom triomfaal doen over mensen
die belangrijk werk verrichten, en zonder wie het mooiste gebouw ineenzijgt? Ik
ben zelf nota bene schoonmaker geweest – en ben daar nog altijd trots op! Wat
zou Saad bij deze proef op de som te melden hebben gehad? Zou ze met een
snijdende vraag de uniform Vlaamse genaamde tekstleveranciers van de prospectus
tot bescheidenheid oproepen?
Saads inzet herinnert aan die van de Nederlandse verzamelbundel Wit huiswerk. Hoe kun je bijdragen aan de
strijd tegen racisme? (2020). Het is de essentialistisch als dominant
voorgestelde groep die aan de slag moet wegens bezit van de fameuze
blinde vlek. Of zoals Anne van der Ven daar in haar inleiding adviseert:
‘Benader je ongemak als groeipijn: kijk niet weg, maar zoek het op. Ontwikkel
een nieuwsgierigheid die sterker is dan je eigen gelijk.’ Mij dunken bij zulke
geboden vooronderstellingen even griezelig als zelfvoldaan. Of drenk ik me nu
weer in de witte onschuld die Saad met reden bevecht?
Uitgerekend in een doeboek zijn witte mensen willoze wezens, doorgeefluiken,
‘geconditioneerd’, via wie witte suprematie gif verspreidt. Wanneer ze zich in
de achtergestelde ander verdiepen, wat dat werkwoord ook moge behelzen, krijgen
ze van Saad de opdracht zich ‘echt’ te verdiepen. Kwade bedoelingen blijven
regeren. Een helpende hand getuigt vaak van ‘het verlangen de held van het
verhaal te worden’. Het schattig vinden van gekleurde kinderen, zonnebaden:
vergeet het maar. Zelfs het lezen van haar boek getuigt van een heimelijke hoop
woke te worden, een fenomeen waar Saad
sowieso twijfels bij heeft. Verlangen naar verwantschap met of goedkeuring van
Zwarten (haar hoofdletter) noemt ze evenzeer woke, en ontmaskert ze als uiting van anti-zwartheid.
Leefde Levinas nog maar! Zou hij kunnen uitleggen waarom het
ontegenzeggelijke appèl
van Saad me niet bereikt? Het klinkt kleuterachtig om te mekkeren dat ze me
niet aankijkt en dat ze spreekt in tweedehands woorden. Grow up! Maar ook dan blijft verlichting uit. Integendeel, met al
mijn kanttekeningen voldoe ik aan het prototypische wit exceptionalisme, ‘het
stemmetje dat je influistert dat je dit boek kunt lezen zonder het werk te
doen’, ‘de overtuiging dat jij’, omdat je relevante teksten en denkers hebt
gelezen, ‘alles wel weet en niet dieper hoeft te graven’. En vooral het
prototype dat na terechtwijzend BIPOC-commentaar, ook wel feedback genoemd, gekwetst roept: ‘Niet álle witte mensen’!
Tegelijk wijst die kleuter in mij op de boemerang als Saad ervoor
waarschuwt allerlei groepen meer of minder gekleurde mensen (Aziatisch,
Latijns-Amerikaans, Inheems, Arabisch, biraciaal) niet ‘op één grote hoop te
gooien’. Temeer daar ‘colorisme’ telt, een begrip gemunt door Alice Walker en
dat zegt dat racisme toeneemt naarmate de kleur verdonkert. Hoeveel gradaties wit bestaan er wel niet? Waar houdt zich bijvoorbeeld de legendarische ‘lelieblankheid’
op?
Ik blijf een kind. Om precies te zijn van het postmodernisme, dat geen essentialistische uitspraken meer kon en wilde doen.
Is er geen enkel goed nieuws over dit boek? Betoon ik me echt het
alternatief op het therapeutische ik dat Van Stokkom ontwaart in het cynische ik, zich afschermend met ‘disloyaal
individualisme’? Dat zou mijn eer te na zijn. Helpt het als ik Saad niet zo
arrogant opzadel met ‘tweedehands woorden’, maar met een vruchtbaar gebruik van
de kernbegrippen bij racisme? Toch niet, want ze laat ze zo vaak
terugkomen dat ze veranderen in een autoriteitsargument. Daarmee een lezer
bombarderen in de eenentwintigste eeuw werkt niet. Omdat de boodschap dan luidt:
word kritisch en volg mij. En dat mechanisme heet meer dan ooit koloniaal.
Zelf snap ik sinds
Saad wel waarom ik allergisch ben voor het woord ‘comfortzone’. Het blijkt in
het Engels zowat een synoniem voor privilege.
Daarnaast kon ik een paar nieuwe woordjes leren. Zoals ‘vervolwassening’, adultification, dat slaat op de neiging gekleurde
kinderen te behandelen alsof ze fysiek en mentaal al volgroeid zijn. Even
inzichtelijk vond ik Saads beeld voor witte onbewustheid: de lucht die we
inademen (en het water waarin de vis zwemt).
Vooral deed de tekst als geheel, die ik beter geen half uitgeschreven PowerPoint
had genoemd maar een toegelicht stappenplan, me andermaal beseffen hoe complex
het vertalersvak is. Koen Boelens en Helen Zwaan vormen een duo, dat aan het
begin van een hopelijk lange loopbaan staat. Het boek moet hen hebben getergd, vanwege
de vlakke, opsommerige en doelgerichte taal, vol herhalingen van zinsneden en
overtuigingen die de laatste jaren boven de wereld zweven en proberen te
landen.
Net als bij de recente
uitgave met Audre Lorde, die ook in Witte
suprematie & ik een cameo heeft, is de vertaling gerealiseerd met
advies van Neske
Beks’ denktank Alphabet Street. Dat maakt
me extra benieuwd naar de ratio van de Nederlandse titel. Het is nogal wat om
de woordvolgorde van Me and White
Supremacy te draaien. Frappant vind ik verder het gewicht van de haakjes in
de ondertitel Hoe je privilege (h)erkent,
die in het origineel ontbreken: How to
Recognise Your Privilege.
Steekproefsgewijs heb ik de indruk gekregen dat Boelens en Zwaan knap werk
leverden. Soms wat dicht op het origineel, bijvoorbeeld in een diepere vraag
bij toe-eigening: ‘Begrijp ik de historische significantie en heilige aard van
dit culturele element binnen deze cultuur?’ Raar maar grappig klinkt de
praktijk van ‘optisch bondgenootschap’ (optical
allyship). Bedoelt dat adjectief in het Nederlands niet schijnheilig of
uiterlijk of hol?
Ronduit fabuleus vond ik deze zin: ‘De daad is symbolisch maar niet
substantief’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten