donderdag 19 mei 2022

Refuse to change


 






Verklarende lijsten met Amerikaans-Engelse kernbegrippen bij racisme beginnen vertrouwd te raken. In boeken en omstandiger artikelen staan ze achterin bij een bibliografie en de noten. Aan de intense problematiek geven ze zo iets onweerlegbaars, voorbij een richtingaanwijzer voor verdere studie of onverplicht geuren met woorden – eerst erkennen dat er iets grondig fout zit en dan begint de strijd voor het goede pas, ver voorbij de taal.

Dat besefte ik eens te meer na Witte suprematie & ik, de in 2021 verschenen vertaling van Layla F. Saads doeboek Me and White Supremacy (2020). Eén woord in het bijzonder sterkte me in het idee dat deze taalpresentatie meer biedt dan uitleg alleen. Dat was ‘tokenisme’, met deze definitie: ‘het maken van een loos of symbolisch gebaar voor een bepaalde zaak, in het bijzonder door een klein aantal mensen van ondervertegenwoordigde groepen aan te nemen
om de indruk te wekken dat er sprake is van seksuele of raciale gelijkheid op de werkvloer’.

Mij triggerde dat de uitleg zelf tussen aanhalingstekens staat omdat het een citaat heet uit de Oxford English Dictionary die toch echt niet in het Nederlands is opgesteld. Ook is er een eindnoot (56) aan toegevoegd die het trefwoord in die bron herhaalt. Net als in Saads eigen, Engelstalige presentatie van ‘tokenism’ houdt het dan nog niet op. Haar originele tekst bevatte reeds een eindnoot (36) met precies dezelfde verantwoording, die eerste keer zelfs met datum van raadpleging in 2019.

Omdat het Nederlands die garantie herhaalt, gaat de bodem onder de noot open en sticht een fijne ontologische verwarring. De vertalers Koen Boelens en Helen Zwaan hebben toen immers niet de Oxford English Dictionary bezocht terwijl ze wel de verantwoordende bekentenis toevoegen bij dit woord, anders dan Saad, te hebben gebruikgemaakt van Van Dale. Het betreft dan het Engels-Nederlandse woordenboek:

 

to·ken·ism (niet-telbaar zelfstandig naamwoord) (politiek)

het maken van een loos/symbolisch gebaar (in het bijzonder om pressiegroep te sussen)

 

Wie ter plekke meer wil weten, kan door naar token, waarvan de zevende en laatste betekenis luidt: ‘symbolische medewerker/werknemer (in het bijzonder om indruk van discriminatie te vermijden)’.

In de Nederlands-Nederlandse editie, De Dikke Van Dale, schittert dit allemaal nog door afwezigheid. Gelet op de exponentiële verbreiding van zulke begrippen, niet het minst in de spreektaal, lijkt het een kwestie van tijd voordat ‘tokenisme’ onderdak vindt. Het zal daar uiteraard een zelfstandig naamwoord zijn, maar het kent in Witte suprematie & ik al meer afgeleiden.

Gekleurde mensen blijken ‘tokens’, als ze worden misbruikt voor de schone schijn (een geregeld bij Saad opduikend synoniem voor zo’n voorwerpstatus is ‘fetisj’, en eenmaal schrijft ze over reductie tot ‘rekwisieten en symbolen’). Verder biedt de vertaling het substantief ‘vertokening’. Het staat gelijk aan exotisme, waarbij mensen uit culturen die bij gelegenheid interessant bevonden worden, als koloniale pronkstukken ontmenselijkt worden.

In de richting van een adjectief gaat het begrip ‘tokendocent van kleur’. Het ondergaat ten slotte in een reflectieopdracht een ware metamorfose tot werkwoord: ‘Hoe heb je BIPOC vertokend om te bewijzen dat jouw woorden, gedachten en handelen niet racistisch waren?’ Het origineel geeft hier tokenized.

 

Ik noemde Witte suprematie & ik een doeboek vanwege de aard: in een strak traject van 28 dagen, inclusief reflectieopdrachten en weekevaluaties, maant het lezers uit de huis- of studeerkamer om, zoals dat neoliberalistisch heet, aan de slag te gaan. Het wil lezers veranderen. Ooit startte het project als Instagram-challenge. In de boekversie oogt het als een half uitgeschreven PowerPoint, met vetjes en eindeloze bullets. Wie immersief of eudaimonisch wil lezen, komt van een koude kermis thuis. Om de haverklap stopt het verhaal en doceert de vertelster wat we moeten leren.

Het is even wennen dat zo’n tekst wordt uitgebracht door een literaire uitgever, maar verspreid over collega-bedrijven bestaat er in het Nederlands inmiddels een complete antiracismebibliotkeek, waar markt voor zal zijn bij bedrijven, onderwijsinstellingen en welwillende burgers. Nadrukkelijk noemt Saad haar tekst nochtans ‘geen zelfhulpboek’. Dat genre is haar te cultuurindustrieel, de in de titel aangesproken geprivilegieerden kunnen sowieso niet tippen aan haar biografie als ‘Oost-Afrikaanse, Arabische, Britse, Zwarte Moslima die opgroeide in het Westen en woont in het Midden-Oosten’– en bovenal zijn het gekleurden die moeten worden geholpen.

Argumentatief is de tekst grimmig. Saads grootste irritatie geldt witte feministen. Meermaals staat er dat ze ondervertegenwoordigd waren bij manifestaties van Black Lives Matter, terwijl ze massaal deelnamen aan Women’s Marches tegen Trump. Zo heeft Saad meteen een troef in handen voor de door haar bepleite intersectionaliteit. Dit identiteitspolitieke construct, door de Nederlandse uitgever gelinkt aan haar biografie die zich bevindt ‘op een uniek snijpunt van identiteiten’, beperkt zich immers niet tot geslacht. Toch laat Saad in haar kaarten kijken door aan te bevelen dat men BIPOC moet ‘centreren’. Binnen het spectrum van geschoffeerde mensen kunnen bepaalde groepen toch geen voorrang krijgen?

Het feit dat ik zo’n tegenwerping lanceer die veeleer de bal terugspeelt dan dat ik zelf iets niet zou begrijpen, verraadt al dat het boek me amechtig gemaakt heeft. Na lezing van een aantal verwante titels durf ik niet te beweren dat ik verwacht had restloos te kunnen instemmen met dit boek, maar ik had het in elk geval hartstochtelijk gehoopt. Want wie is niet tegen racisme en wil niet bijdragen aan een betere wereld?

Ik begon het boek helaas bevooroordeeld, doordat het voorwoord bleek opgesteld door Robin DiAngelo, de witte antiracismetrainster die me eerder op de kast had gekregen doordat ze mij als zelfhulplezertype (wit, heteroseksueel, middelbare leeftijd, middenklasse, hoogopgeleid) volledig bleek te doorgronden en verwachtingen had die ik onmogelijk kon waarmaken.

Ook Saad kent mijn type zo grondig, dat haar veranderingseisenpakket ingrijpend complex is. Ik kan niet eens doen alsof er niks aan de hand is want per dag is er dus een reflectieopdracht. Daarbij voel ik me een kind: indien het iets moet slaat het op tilt, indien het iets kan wordt de ruimte onmetelijk. Bovenal heeft de ouder altijd gelijk, dáárom. De urgentie van de zaak spat van de pagina’s. Ook met inprenting van de vanzelfsprekendheid dat onrecht moet blijven worden bestreden, kunnen Saads reflectieopdrachten gestaald zijn. Ik citeer ze zekerheidshalve uit het origineel:

 

Are there certain people you continue to stay in friendship with even though they are problematic and refuse to change?

How do you feel about your friends who are not doing their own personal antiracism work?

 

Tegelijk stelt Saad dat zulke botsingen, maar evengoed haar lessen van bijna een maand, niet snel zijn beslecht of, in het neoliberaals, afgevinkt. Ze vergen een heel bestaan. Dus ontstaat er zoiets als ‘levenslang antiracisme’. In mijn oren klinkt dat bizar, naast lifelong learning dat mij een al even neoliberaal foefje dunkt waarvan haar boek er, uiteindelijk voor mijn eigen bestwil, vele uitserveert. Maar wellicht raak ik verward door Saads taal en redenaties, voor mijn witte suprematie überhaupt gestalte kan krijgen.

Of bedekt mijn overgevoeligheid – DiAngelo noemt het fragiliteit – een simpel trucje om als lid van een geviseerde groep in de verdediging te schieten? Zo ja, dan zou ik door blijven dobberen in mijn bubbel. Ik zag dat woord in een ander boek onlangs in zijn oorsprong, private bubble. Daarmee verwees Bas van Stokkom anno 2010 naar zogeheten therapeutische ikken uit mijn middenklasse, die behalve lichtgeraakt en slachtoffergeneigd een te rooskleurig zelfbeeld hebben dat uit alle macht beschermd moet tegen inbreuken van buitenaf. In dat boek staat een soort synoniem, ‘zeepbel’, dat destijds opgang maakte om te verwijzen naar internet- en hypotheekbeleggingen, plofklaar. Corona, waardoor ‘bubbel’ in het Nederlands ging liggen, was nog een fantasie van overspannen zielen.

Aan het woord challenge, dat bij Saad alles in gang zette, kon ik in het Nederlands ook nooit wennen. Ik associeerde het met acties op Twitter en Facebook, media waarvoor ik huiver wegens slaafmaking. Stel nu dat ik het puristisch vertaal als ‘uitdaging’, dan huiver ik evengoed. Soelaas voor mij bieden equivalenten als ‘proef’, ‘test’ of ‘experiment’, maar die missen de noodzakelijke scherpte omdat ze associaties oproepen met een laboratorium in plaats van met de grotebozemensenwereld.

Een luxeprobleem mijnerzijds? Ik stem bijna automatisch in met Saads protest tegen ‘tooncontrole’, waarmee witte mensen elk racismedebat kunnen vermijden door de vorm ervan ongepast te vinden. Tegelijk stroomt wantrouwen in mij over wanneer in de lijst met kernbegrippen ‘wit privilege’ op naam wordt gezet van Peggy McIntosh in 1998, terwijl de lopende tekst beweert dat zij er in 1988 mee op de proppen kwam en toen niet wist, zegt een voetnootje, dat de term al bleek gemunt door David Wellman. Van hem ontbreekt in Witte suprematie & ik ieder spoor, maar volgens Google zitten we dan in de jaren zeventig.

 

Verdacht gretig in mijn terugdeinzen word ik wanneer redenaties intentieprocessen voeren: ‘Mensen met wit privilege controleren de toon van BIPOC geregeld in gedachten of achter gesloten deuren, wetende dat het racistisch zou zijn dat hardop te doen.’ Eventueel protest tegen zo’n grove aanname heeft Saad verdisconteerd, doordat witte mensen bij haar evengoed onbewust fout gedrag kunnen vertonen.

Ze citeert een afgrondelijk racistische mail aan haar en schakelt dan over op het zekerheidje dat ‘de meeste progressieve mensen’ niet bewust rondlopen met zulke gedachten maar ‘op een onbewuster niveau’ amper milder zijn dan de ideologie die uit het citaat walmt. Ook bij het goorste stereotype dat zij nooit willen huldigen, weet ze dat het wel degelijk in hen schuilt. In mijn type. In mij. Met de gestage oproep aan de ander zichzelf kritisch in de spiegel aan te kijken, vraag ik me af wie of wat zij zelf ziet: mensen of concepten?

Mij zou het boeien te weten hoe een rechter zou reageren op een klacht van zowel opulent rijke als straatarme witte mensen die zich gediscrimineerd voelen door dit boek. Over Witte suprematie & ik hangt een onaangename banvloek dat de pot de ketel verwijt. Maar dan herval ik in de oude kwestie of racisme valt te bestrijden met generaliseringen.

Ook verzet ik me dan tegen iets wat ik, evengoed bij een vrouw, als paternalisme ervaar. Die reflex ontwaarde én ontmantelde Van Stokkom al in 2010; eigen claims en belangen konden ermee worden afgeschermd. Hoe actueel die analyse is toonde GeenStijl bij een challenge-actie bij het verschijnen van de Nederlandse vertaling. Het mannenbroedersgenootschap gaf een screenshot van de uitgeverijmedewerkers die bijna integraal wit waren – cultuurindustriële hypocrisie à la carte bij zulk verheffingswerk.

Het even witte GeenStijl voelde zich gehinderd in een kennelijk absolutistische vrijheidsbeleving, maar toch pakte het een aambeeld waarop Saad voortdurend hamert: geen woorden maar daden, resultaat nu! Het is dan bij zo’n screenshot misschien reëler te kijken naar de functies. Wanneer binnen het medewerkersbestand van zo’n uitgeverij een gekleurde secretariële arbeid verricht, dan moet dat ‘tokenisme’ heten? En ligt dat anders bij acquirerend redacteur (ik wees eerder op het pionierswerk van Ebissé Rouw)?

Met die blik reproduceer je moedeloos makende vooronderstellingen over hoog en laag. Ik betrapte me daar onlangs op bij de imposante prospectus van een onomstreden Antwerpse kunstenhuis, dat in de inleiding goochelde met bezittelijk voornaamwoorden: ‘We omarmen en respecteren de diversiteit van het huis, haar publiek, medewerkers en artiesten. We erkennen iedereen in hun/haar/zijn eigenheid.’ Structureel bleken er in het colofon uitsluitend niet-Vlaamse namen te vinden bij het schoonmaakpersoneel.

Nadat het GeenStijl-automatisme in mij beslag had gekregen, vond ik me sneu. Waarom triomfaal doen over mensen die belangrijk werk verrichten, en zonder wie het mooiste gebouw ineenzijgt? Ik ben zelf nota bene schoonmaker geweest – en ben daar nog altijd trots op! Wat zou Saad bij deze proef op de som te melden hebben gehad? Zou ze met een snijdende vraag de uniform Vlaamse genaamde tekstleveranciers van de prospectus tot bescheidenheid oproepen?

Saads inzet herinnert aan die van de Nederlandse verzamelbundel Wit huiswerk. Hoe kun je bijdragen aan de strijd tegen racisme? (2020). Het is de essentialistisch als dominant voorgestelde groep die aan de slag moet wegens bezit van de fameuze blinde vlek. Of zoals Anne van der Ven daar in haar inleiding adviseert: ‘Benader je ongemak als groeipijn: kijk niet weg, maar zoek het op. Ontwikkel een nieuwsgierigheid die sterker is dan je eigen gelijk.’ Mij dunken bij zulke geboden vooronderstellingen even griezelig als zelfvoldaan. Of drenk ik me nu weer in de witte onschuld die Saad met reden bevecht?

Uitgerekend in een doeboek zijn witte mensen willoze wezens, doorgeefluiken, ‘geconditioneerd’, via wie witte suprematie gif verspreidt. Wanneer ze zich in de achtergestelde ander verdiepen, wat dat werkwoord ook moge behelzen, krijgen ze van Saad de opdracht zich ‘echt’ te verdiepen. Kwade bedoelingen blijven regeren. Een helpende hand getuigt vaak van ‘het verlangen de held van het verhaal te worden’. Het schattig vinden van gekleurde kinderen, zonnebaden: vergeet het maar. Zelfs het lezen van haar boek getuigt van een heimelijke hoop woke te worden, een fenomeen waar Saad sowieso twijfels bij heeft. Verlangen naar verwantschap met of goedkeuring van Zwarten (haar hoofdletter) noemt ze evenzeer woke, en ontmaskert ze als uiting van anti-zwartheid.

 

Leefde Levinas nog maar! Zou hij kunnen uitleggen waarom het ontegenzeggelijke appèl van Saad me niet bereikt? Het klinkt kleuterachtig om te mekkeren dat ze me niet aankijkt en dat ze spreekt in tweedehands woorden. Grow up! Maar ook dan blijft verlichting uit. Integendeel, met al mijn kanttekeningen voldoe ik aan het prototypische wit exceptionalisme, ‘het stemmetje dat je influistert dat je dit boek kunt lezen zonder het werk te doen’, ‘de overtuiging dat jij’, omdat je relevante teksten en denkers hebt gelezen, ‘alles wel weet en niet dieper hoeft te graven’. En vooral het prototype dat na terechtwijzend BIPOC-commentaar, ook wel feedback genoemd, gekwetst roept: ‘Niet álle witte mensen’!

Tegelijk wijst die kleuter in mij op de boemerang als Saad ervoor waarschuwt allerlei groepen meer of minder gekleurde mensen (Aziatisch, Latijns-Amerikaans, Inheems, Arabisch, biraciaal) niet ‘op één grote hoop te gooien’. Temeer daar ‘colorisme’ telt, een begrip gemunt door Alice Walker en dat zegt dat racisme toeneemt naarmate de kleur verdonkert. Hoeveel gradaties wit bestaan er wel niet? Waar houdt zich bijvoorbeeld de legendarische ‘lelieblankheid’ op?

Ik blijf een kind. Om precies te zijn van het postmodernisme, dat geen essentialistische uitspraken meer kon en wilde doen.

Is er geen enkel goed nieuws over dit boek? Betoon ik me echt het alternatief op het therapeutische ik dat Van Stokkom ontwaart in het cynische ik, zich afschermend met ‘disloyaal individualisme’? Dat zou mijn eer te na zijn. Helpt het als ik Saad niet zo arrogant opzadel met ‘tweedehands woorden’, maar met een vruchtbaar gebruik van de kernbegrippen bij racisme? Toch niet, want ze laat ze zo vaak terugkomen dat ze veranderen in een autoriteitsargument. Daarmee een lezer bombarderen in de eenentwintigste eeuw werkt niet. Omdat de boodschap dan luidt: word kritisch en volg mij. En dat mechanisme heet meer dan ooit koloniaal.

Zelf snap ik sinds Saad wel waarom ik allergisch ben voor het woord ‘comfortzone’. Het blijkt in het Engels zowat een synoniem voor privilege. Daarnaast kon ik een paar nieuwe woordjes leren. Zoals ‘vervolwassening’, adultification, dat slaat op de neiging gekleurde kinderen te behandelen alsof ze fysiek en mentaal al volgroeid zijn. Even inzichtelijk vond ik Saads beeld voor witte onbewustheid: de lucht die we inademen (en het water waarin de vis zwemt).

Vooral deed de tekst als geheel, die ik beter geen half uitgeschreven PowerPoint had genoemd maar een toegelicht stappenplan, me andermaal beseffen hoe complex het vertalersvak is. Koen Boelens en Helen Zwaan vormen een duo, dat aan het begin van een hopelijk lange loopbaan staat. Het boek moet hen hebben getergd, vanwege de vlakke, opsommerige en doelgerichte taal, vol herhalingen van zinsneden en overtuigingen die de laatste jaren boven de wereld zweven en proberen te landen.

Net als bij de recente uitgave met Audre Lorde, die ook in Witte suprematie & ik een cameo heeft, is de vertaling gerealiseerd met advies van Neske Beks denktank Alphabet Street. Dat maakt me extra benieuwd naar de ratio van de Nederlandse titel. Het is nogal wat om de woordvolgorde van Me and White Supremacy te draaien. Frappant vind ik verder het gewicht van de haakjes in de ondertitel Hoe je privilege (h)erkent, die in het origineel ontbreken: How to Recognise Your Privilege.

Steekproefsgewijs heb ik de indruk gekregen dat Boelens en Zwaan knap werk leverden. Soms wat dicht op het origineel, bijvoorbeeld in een diepere vraag bij toe-eigening: ‘Begrijp ik de historische significantie en heilige aard van dit culturele element binnen deze cultuur?’ Raar maar grappig klinkt de praktijk van ‘optisch bondgenootschap’ (optical allyship). Bedoelt dat adjectief in het Nederlands niet schijnheilig of uiterlijk of hol?

Ronduit fabuleus vond ik deze zin: ‘De daad is symbolisch maar niet substantief’.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten