Ik raak er niet
uit. Meestal een goed teken voor een boek, maar mijn ongemak over Joris
Luyendijks De zeven vinkjes groeit.
Zeg het dan maar tegen mij, Marc, in je eigen woorden.
Een tijdje
geleden meldde ik elders dat Luyendijk, niet als enige bekende publicist, lastig
een schrijver te noemen valt. Inmiddels pieker ik: waarom doet hij zoveel
moeite zichzelf juist in dat ambacht te presenteren? Tegelijk had zijn boek een
punt dat dan wel overbekend was, maar toch. Onrecht moet worden bestreden,
ongelijkheid gerepareerd en kansen gelijkelijk verdeeld.
Juist in deze
maanden kunnen privileges – sorry voor mijn scheldwoorden – positief worden
ingezet. Vluchtelingen uit Oekraïne, en andere geprangde landen, verdienen
onderdak. Wat zou het gepast zijn wanneer burgers hun vakantiewoningen en tweede verblijven, waarvoor al zoveel publieke ruimte heeft moeten
wijken, ter beschikking stellen aan minder gefortuneerden!
De kritiek die Luyendijk,
ook van mij, te verduren had, kwam hem niet integraal toe. Slaat het ergens op
de zekerheid te formuleren dat hij ‘het hart op de goede plaats heeft’? Er wringt
dan nog altijd iets. Afgaand op het recensieoverzicht dat zijn uitgeverij samenstelde, was er
louter lof. Al schijnt ze ook een advertentie met – anders suggererende – steunbetuigingen
van bekende Nederlanders zoals Quinsy Gario de wereld in geholpen te hebben. In
een vergeefse zoektocht daarnaar ontdekte ik dat de auteur recensies prees die
hem aanstonden als ‘intelligent’ en gedurfd om, godbetert, het ‘eigen zelfbeeld te bevragen’. Ook bestond hij het achteraf zijn beklag te doen over de aandacht die hem ten deel was
gevallen.
Luyendijk klaagt
dat hij zijn betoog toegankelijk wilde maken voor iedereen. Daarmee schroeft
hij zich harder vast aan De Correspondent,
waar een elementaire, retorische stijl heerst vol anaforen. Ooit verbaasde ik me daarover naar aanleiding van een principetekst van
hoofdredacteur Wijnberg en essays die deze kritische nieuwswebsite bestelde bij
literatoren. Later las ik Bregman, onlangs Mommers – en de stijl blijkt
besmettelijker dan ik vreesde.
Een ware tic is
het aanspreken van de lezer gepaard met zelfprofilering. Dat past bij het
bovenmatig narcisme van millennials, maar Luyendijk behoort daar niet toe. Geboren
in 1971 zou hij een oudere broer van De
Correspondent kunnen zijn. En er zit in De
zeven vinkjes iets gearriveerds. De ‘research’ en ‘fact checking’ besteedde
hij namelijk uit (geen noviteit, ook niet in de laaglandse literaire wereld,
waar Jeroen Olyslaegers volgens mij deze primeur had).
Natuurlijk kende
Luyendijk voordien een verbluffend succes dat hem wellicht toestond personeel voor
dit project in te huren. Hoewel? Ik blijf kauwen op zijn meermaals geuite
verzuchting dat hij maar liefst ‘tweeënhalf jaar’ aan zijn boek had gewerkt. Zo
kort? En met dit resultaat? Om de tekst soepel te houden staat er tweemaal in het
boek de uitroep ‘tjakka’.
Ik zou de afslag naar Van ’t Heks Grachtengordel niet nemen, en de kant op gaan
van Emile Ratelband en dan toch werkelijk ‘tsjakka’ spellen. Nu betoont De zeven vinkjes zich zelfs in zijn populisme halfslachtig.
Luyendijks
niet-aflatende zelfpresentatie als schrijver wil de kansen uitvergroten die hij
kreeg dankzij zijn privilegeseptet. Daar kan ik nog twee kanttekeningen bij
maken.
Eerst is er de
kwestie van ambachtelijke geloofwaardigheid. En dan gaat het meteen mis, wanneer
hij belooft mannen zoals hij ‘op de snijtafel’ te leggen. Deze uitgeverij
heeft een bekwame redacteur
in dienst; het laten passeren van zo’n afgelebberde beeldspraak duidt erop dat
de auteur als melkkoe geldt. Maar dan nog zouden bekwame recensenten én kwaliteitsboekhandels,
en ik zeg dat in het besef dat stijl
een fopartikel werd, hun lectuur mogen staken.
(Inhoudelijk is het beeld tragisch voor een auteur die met
het boek beoogt zichzelf weg te cijferen om mensen met minder vinkjes ruimte te
geven.)
Ten tweede is er zoiets als institutionele geloofwaardigheid – sorry dat ik blijf vloeken. De praktijken in de wereld die Luyendijk onder vuur neemt zijn afschuwelijk. Een ons-kent-ons-gedoe, dat in België helemaal stuitend is door de mannenbolwerken die loges heten. Wat stelt de auteur er tegenover? Zijn klacht over de ontvangst van De zeven vinkjes betrof met name de VPRO-televisie. Dat snap ik, temeer daar de twee belangrijkste critici (Neelie Kroes en Sylvana Simons) doodleuk verklaarden zijn boek niet te hebben gelezen. Minder compassie heb ik met zijn verontwaardiging dat hij in het verleden veel voor die omroep had gedaan. Dienst wederdienst? Was dit niet wat ‘op de snijtafel’ lag?
In zijn boek verwekt
Luyendijks voorstelling van privileges zelfs een geestdodend beeld van het boekbedrijf.
Na wat afwijzingen raakte hij onder dak bij een uitgever dankzij een contact.
Voor een deel klopt die werkelijkheid. Denk aan het fenomeen van onopvallende
dichters-netwerkers die in veel talen beschikbaar zijn. En van pakweg Harry
Mulisch is het amper voorstelbaar dat er zo veel over hem geschreven was als
hij geen spin in het web zou zijn geweest. Maar strikt krenkt Luyendijks
voorstelling vooral, niet het minst door de bewering dat uitgevers geen
interesse hebben in de slush pile.
Zelf was ik een
blauwe maandag redacteur. Mij overviel grote vermoeidheid wanneer een als bobo
bekendstaande mafketel een vrind tipte. Daarom legde ik me toe op ongevraagde
inzendingen en ik had de debutanten voor het kiezen. In een boekje dat een soortgelijk ongenoegen als Luyendijk
ventileerde, heb ik hun namen opgesomd. Het waren er, in korte tijd, meer dan
tien. De een is momenteel bekender
dan de
ander en hun aantal vinkjes zal per persoon verschillen, maar geen van allen
doet onder voor Luyendijk.
Relevanter dunkt me zijn erkenning in het dankwoord, een fenomeen dat uit Amerika overgewaaid
lijkt en nu, behalve particularismen die niemand iets aangaan, onwillekeurig
machtsconcentraten laat zien. Achter in De
zeven vinkjes bedankt Luyendijk niet alleen De Correspondent. Hij erkent ook de stuwende rol van Ebissé Rouw, de
redactrice van Dipsaus, die via AUP en nu Pluim belangrijke heropvoedingsprojecten
opzette. Naast Anousha Nzumes Hallo witte
mensen (2017) is daarvan Zwart.
Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen (2018) wellicht de controversieelste geweest.
Haar intersectionele
overtuigingen worden door Luyendijk met koloniale koopmansgave uitgedragen –
het schrijnt te lezen dat hij zijn ideeën grotendeels aan Gloria Wekker
ontleent én haar achternaam toepasselijk acht voor hém. Overigens maakte zijn
idool het onlangs nog erger
door ook te bekennen het boek niet te hebben gelezen, en tegelijk
beweringen kwalijk te vinden en blij te zijn dat een wit mannelijk publiek haar
ideeën, hoe gesimplificeerd ook, aanleert.
Wel begrijp ik door de Wekker-passage beter hoe Luyendijk het
woord ‘inhaalslag’ uit zijn pen kan krijgen en beweren dat hij ‘klikt met’
iemand. Toch laat Ebissé Rouw me uiteindelijk in ontsteltenis achter dat ze Luyendijk
toestond te beweren: dat er minder kans is voor een zoon van Arabische
migranten die even slim is, wiens Arabisch honderd keer beter is en van wie alleen
het Nederlands misschien ‘net iets minder goed is’ dan dat in De zeven vinkjes. Ondertussen staat het al weken hoog in de Bestseller60.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten