donderdag 7 april 2022

Bij wijze van naschrift

 

 

 

Ik raak er niet uit. Meestal een goed teken voor een boek, maar mijn ongemak over Joris Luyendijks De zeven vinkjes groeit. Zeg het dan maar tegen mij, Marc, in je eigen woorden.

Een tijdje geleden meldde ik elders dat Luyendijk, niet als enige bekende publicist, lastig een schrijver te noemen valt. Inmiddels pieker ik: waarom doet hij zoveel moeite zichzelf juist in dat ambacht te presenteren? Tegelijk had zijn boek een punt dat dan wel overbekend was, maar toch. Onrecht moet worden bestreden, ongelijkheid gerepareerd en kansen gelijkelijk verdeeld.

Juist in deze maanden kunnen privileges – sorry voor mijn scheldwoorden – positief worden ingezet. Vluchtelingen uit Oekraïne, en andere geprangde landen, verdienen onderdak. Wat zou het gepast zijn wanneer burgers hun vakantiewoningen en tweede verblijven, waarvoor al zoveel publieke ruimte heeft moeten wijken, ter beschikking stellen aan minder gefortuneerden!

De kritiek die Luyendijk, ook van mij, te verduren had, kwam hem niet integraal toe. Slaat het ergens op de zekerheid te formuleren dat hij ‘het hart op de goede plaats heeft’? Er wringt dan nog altijd iets. Afgaand op het recensieoverzicht dat zijn uitgeverij samenstelde, was er louter lof. Al schijnt ze ook een advertentie met – anders suggererende – steunbetuigingen van bekende Nederlanders zoals Quinsy Gario de wereld in geholpen te hebben. In een vergeefse zoektocht daarnaar ontdekte ik dat de auteur recensies prees die hem aanstonden als ‘intelligent’ en gedurfd om, godbetert, het ‘eigen zelfbeeld te bevragen’. Ook bestond hij het achteraf zijn beklag te doen over de aandacht die hem ten deel was gevallen.

Luyendijk klaagt dat hij zijn betoog toegankelijk wilde maken voor iedereen. Daarmee schroeft hij zich harder vast aan De Correspondent, waar een elementaire, retorische stijl heerst vol anaforen. Ooit verbaasde ik me daarover naar aanleiding van een principetekst van hoofdredacteur Wijnberg en essays die deze kritische nieuwswebsite bestelde bij literatoren. Later las ik Bregman, onlangs Mommers – en de stijl blijkt besmettelijker dan ik vreesde.

Een ware tic is het aanspreken van de lezer gepaard met zelfprofilering. Dat past bij het bovenmatig narcisme van millennials, maar Luyendijk behoort daar niet toe. Geboren in 1971 zou hij een oudere broer van De Correspondent kunnen zijn. En er zit in De zeven vinkjes iets gearriveerds. De ‘research’ en ‘fact checking’ besteedde hij namelijk uit (geen noviteit, ook niet in de laaglandse literaire wereld, waar Jeroen Olyslaegers volgens mij deze primeur had).

Natuurlijk kende Luyendijk voordien een verbluffend succes dat hem wellicht toestond personeel voor dit project in te huren. Hoewel? Ik blijf kauwen op zijn meermaals geuite verzuchting dat hij maar liefst ‘tweeënhalf jaar’ aan zijn boek had gewerkt. Zo kort? En met dit resultaat? Om de tekst soepel te houden staat er tweemaal in het boek de uitroep ‘tjakka’. Ik zou de afslag naar Van ’t Heks Grachtengordel niet nemen, en de kant op gaan van Emile Ratelband en dan toch werkelijk ‘tsjakka’ spellen. Nu betoont De zeven vinkjes zich zelfs in zijn populisme halfslachtig.

Luyendijks niet-aflatende zelfpresentatie als schrijver wil de kansen uitvergroten die hij kreeg dankzij zijn privilegeseptet. Daar kan ik nog twee kanttekeningen bij maken.

Eerst is er de kwestie van ambachtelijke geloofwaardigheid. En dan gaat het meteen mis, wanneer hij belooft mannen zoals hij ‘op de snijtafel’ te leggen. Deze uitgeverij heeft een bekwame redacteur in dienst; het laten passeren van zo’n afgelebberde beeldspraak duidt erop dat de auteur als melkkoe geldt. Maar dan nog zouden bekwame recensenten én kwaliteitsboekhandels, en ik zeg dat in het besef dat stijl een fopartikel werd, hun lectuur mogen staken.

(Inhoudelijk is het beeld tragisch voor een auteur die met het boek beoogt zichzelf weg te cijferen om mensen met minder vinkjes ruimte te geven.)

Ten tweede is er zoiets als institutionele geloofwaardigheid – sorry dat ik blijf vloeken. De praktijken in de wereld die Luyendijk onder vuur neemt zijn afschuwelijk. Een ons-kent-ons-gedoe, dat in België helemaal stuitend is door de mannenbolwerken die loges heten. Wat stelt de auteur er tegenover? Zijn klacht over de ontvangst van De zeven vinkjes betrof met name de VPRO-televisie. Dat snap ik, temeer daar de twee belangrijkste critici (Neelie Kroes en Sylvana Simons) doodleuk verklaarden zijn boek niet te hebben gelezen. Minder compassie heb ik met zijn verontwaardiging dat hij in het verleden veel voor die omroep had gedaan. Dienst wederdienst? Was dit niet wat ‘op de snijtafel’ lag?

In zijn boek verwekt Luyendijks voorstelling van privileges zelfs een geestdodend beeld van het boekbedrijf. Na wat afwijzingen raakte hij onder dak bij een uitgever dankzij een contact. Voor een deel klopt die werkelijkheid. Denk aan het fenomeen van onopvallende dichters-netwerkers die in veel talen beschikbaar zijn. En van pakweg Harry Mulisch is het amper voorstelbaar dat er zo veel over hem geschreven was als hij geen spin in het web zou zijn geweest. Maar strikt krenkt Luyendijks voorstelling vooral, niet het minst door de bewering dat uitgevers geen interesse hebben in de slush pile.

Zelf was ik een blauwe maandag redacteur. Mij overviel grote vermoeidheid wanneer een als bobo bekendstaande mafketel een vrind tipte. Daarom legde ik me toe op ongevraagde inzendingen en ik had de debutanten voor het kiezen. In een boekje dat een soortgelijk ongenoegen als Luyendijk ventileerde, heb ik hun namen opgesomd. Het waren er, in korte tijd, meer dan tien. De een is momenteel bekender dan de ander en hun aantal vinkjes zal per persoon verschillen, maar geen van allen doet onder voor Luyendijk.

Relevanter dunkt me zijn erkenning in het dankwoord, een fenomeen dat uit Amerika overgewaaid lijkt en nu, behalve particularismen die niemand iets aangaan, onwillekeurig machtsconcentraten laat zien. Achter in De zeven vinkjes bedankt Luyendijk niet alleen De Correspondent. Hij erkent ook de stuwende rol van Ebissé Rouw, de redactrice van Dipsaus, die via AUP en nu Pluim belangrijke heropvoedingsprojecten opzette. Naast Anousha Nzumes Hallo witte mensen (2017) is daarvan Zwart. Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen (2018) wellicht de controversieelste geweest.

Haar intersectionele overtuigingen worden door Luyendijk met koloniale koopmansgave uitgedragen – het schrijnt te lezen dat hij zijn ideeën grotendeels aan Gloria Wekker ontleent én haar achternaam toepasselijk acht voor hém. Overigens maakte zijn idool het onlangs nog erger door ook te bekennen het boek niet te hebben gelezen, en tegelijk beweringen kwalijk te vinden en blij te zijn dat een wit mannelijk publiek haar ideeën, hoe gesimplificeerd ook, aanleert.

Wel begrijp ik door de Wekker-passage beter hoe Luyendijk het woord ‘inhaalslag’ uit zijn pen kan krijgen en beweren dat hij ‘klikt met’ iemand. Toch laat Ebissé Rouw me uiteindelijk in ontsteltenis achter dat ze Luyendijk toestond te beweren: dat er minder kans is voor een zoon van Arabische migranten die even slim is, wiens Arabisch honderd keer beter is en van wie alleen het Nederlands misschien ‘net iets minder goed is’ dan dat in De zeven vinkjes. Ondertussen staat het al weken hoog in de Bestseller60.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten