Na een tip kocht ik een boek. Mijn informant had een anekdote aangetroffen over amice Bolkestein die de schrijver ontmoet:
140 LEZING, DEN HAAG
Vier uur. Frits Bolkestein:
‘En
u bent?’
Ik:
‘Naeeda
Aurangzeb.’
We schudden elkaars hand.
Halfvijf. Frits Bolkestein:
‘U
bent?’
Ik:
‘Eh…
Naeeda Aurangzeb.’
We schudden elkaars hand.
Halfzes. Frits Bolkestein:
‘En
wie bent u?’
Ik:
‘Ik
heb mij al twee keer aan u voorgesteld.’
Frits Bolkestein:
‘Waarom
geeft u mij geen hand? In ons land schudden we elkaar de hand.’
Schrijver is dus journalist en moderator Naeeda Aurangzeb, van
wie ik door mijn emigratie aan het begin van het millennium geen idee heb hoe
bekend ze is in Nederland. Ze registreert keurig en droog wat haar hier
overkomt. Nochtans lijkt ze hier veeleer een lijdend voorwerp dan onderwerp.
Door de kale vorm van een toneelstukje, waarbij commentaar afwezig blijft,
herwint ze status, omdat lezers zullen gissen naar wat Bolkestein bezielt haar
zo te beledigen.
Met buitentekstuele kennis kan zijn vergeetachtigheid worden
toegeschreven aan zijn gevorderde
leeftijd. Ik denk alleen niet dat de retoriek van dit fragment zo werkt.
Van begin af regisseert hij de verhoudingen; zijn vraag is een verkapt bevel.
In Bolkesteins laatste claus is de vraagvorm zelfs bijna een beschuldiging
geworden.
De slotzin geeft dan een verklaring. De beleefdheid wordt
volgens deze man niet bezoedeld door hem maar door haar. Handen schudden getuigt
blijkbaar van manieren. Bolkesteins stelling strekt echter verder. Door het
bezittelijk voornaamwoord ‘ons’ maakt hij van handen schudden zowel een
nationale als culturele kwestie.
Hij verwijst Aurangzeb, tenzij ze razendsnel zijn zeden
overneemt, naar de uitgang van Nederland. Tegelijk heeft, sinds een imam-ervaring
uit 2004 van Bolkesteins partijgenoot Rita Verdonk, de weigering van handen
schudden de geur van moslimextremisme gekregen. Daarbij is het ironisch dat
ditmaal een vrouw
de hand weigert én dat de drievoudige ontglipping van de naam het Petrus-verhaal
uit het christendom oproept, en dus verraad Bolkesteinerzijds.
Aurangzeb bundelde dit stukje in haar boek 365 dagen Nederlander (2021). Allicht zal
nu ook de ratio van het getal 140 boven de anekdote duidelijk worden: het is de
dienstdoende dag in dit jaarproject dat bestaat uit tekstjes die meestal nog
korter zijn. De titel zelf knipoogt overigens naar een vraag die een onbekende
aan Aurangzeb stelt na afloop van een debat, of zij zich ‘soms ook wel eens’
Nederlander voelt.
Het effect van de dagstukjes is immens. Dat komt door de bondigheid
ervan, maar toch ook door de virtuositeit waarmee zinnen uit de dialogen en
monologen zijn geselecteerd. En kennelijk is het procedé de schrijver bevallen,
want drie
maanden later kwam ze met het boek Hé
Lekker Ding. 365 dagen vrouw. Ik beken dat ik die titel niet gelezen heb,
maar me een idee denk te kunnen vormen over de thematiek en uitwerking. Die
hovaardigheid lever ik voor de goede orde als manspersoon en als taalverslaafde.
Uit werkelijk alle stukjes van 365 dagen Nederlander komen Aurangzebs landgenoten beroerd naar
voren. Ze discrimineren moeiteloos onverschillig en begaan telkens dezelfde
onrechtvaardigheden. Alleen al van Bolkesteins naamsbehandeling biedt het boek drie
variantjes, waarin Naeeda in een dialoog plompverloren Nadia komt te heten.
In die verkeerde naam is ook de klemtoon verlegd, Hollands
geplogen, en dat blijkt een constante in dit boek. Aurangzeb voegde
zich in de jaren zeventig op driejarige leeftijd vanuit Pakistan, uit Azië
dus, bij haar uitgeweken vader in Nederland, aan wie generaal pardon was verleend, maar haar
huidskleur verleidt haar nieuwe landgenoten tot het zekerheidje dat ze
afkomstig is uit Marokko of Turkije. Eén pot nat? Waarschijnlijk representeert de
eerste generatie ‘gastarbeiders’ vanaf de jaren zestig iedereen die niet
spierwit is.
365 dagen Nederlander laat
uitschijnen dat zulke discriminatie racistische allure heeft. Bolkesteins ‘ons’
heeft er een equivalent in het persoonlijk voornaamwoord ‘jullie’. Zelden vertegenwoordigt
Naeeda Aurangzeb in dit boek zichzelf. Na meer dan veertig jaar wordt ze nog aangesproken
in de tweede persoon meervoud. Ze is vooral een moslima, die op recepties steevast
aangeraden wordt alcohol te drinken of eens vlees naar binnen te werken.
Zo moest ik denken aan het spreekwoord Wat
de boer niet kent, dat eet hij niet. ‘De’ moslima krijgt meer of minder
impliciet het verwijt zich af te sluiten voor facetten van het leven, terwijl haar
nobele postgelovige naasten er juist van getuigen andere facetten niet te
kennen (en alle niet-Nederlandse, ‘oosterse’ gerechten toeschrijven aan ‘Ottolenghi’).
Zou dat op zijn beurt dan ‘typisch Hollands’ zijn? Aurangzeb geeft geen
indicaties van het tegendeel.
Ook beroepsmatig als journalist krijgt zij te maken met
onbegrijpelijke vooroordelen. Meer dan eens hebben gasten in een studio niet in
de smiezen dat zij hen zal interviewen. Dit refrein doet denken aan het
verhaal van Gloria Wekker die, in het prille begin van haar carrière, op
een ministerie als beleidsmedewerker werd aangezien voor een garderobejuffrouw.
Genoeg, roept nu 365
dagen Nederlander. Voor de ongelovigsten, inclusief lotgenoten, fungeert een
fameuze regel van Audre Lorde,
‘Your silence will not protect you’, als motto.
Zelf ben ik officieel nog altijd een Nederlander, en moet
onmiddellijk schuldig pleiten: er zit een Frits Bolkestein in mij. Al meer dan
twintig jaar ben ik samen met een Belgische vrouw wier incourante voornaam ik op
de avond van kennismaking, toen ik nog in Nederland woonde, bleef vergeten. Des
te beschamender was dat ze een vooraanstaande vakgenoot bleek.
Ach, Vlaanderen! (Decennia later leverden Joost de Vries en
Nina Polak een soortgelijke wanprestatie
door voor een bloemlezing alleen van eigen erf te selecteren. Dus misschien
is het regionale wraak dat Belgicist Tom Lanoye recentelijk terugsloeg door de
Noord-Nederlandse Rebekka de Wit niet te herkennen die vijfmaal aan hem
was voorgesteld).
Het zal aan mijn daderschap liggen dat mijn enthousiasme
over 365 dagen Nederlander al tijdens
de lectuur bekoelde. Toen had de associatie met toneelstukjes zich definitief vastgezet,
terwijl ik in het begin vanwege mijn artistieke blikvernauwing nog dacht een soort
dichtbundel te ontmoeten waarin à la Armando geïsoleerde uitspraken (bij hem van
anonymi) getoetst werden, die het maximale vergden van mijn
interpretatievermogen.
Mij trof de destructiefste emotie bij onrechtvaardigheden: verveling.
De identiteit van Aurangzebs sprekers bleek zo ondubbelzinnig. Ze lagen aan de
ketting voor de dubbelepunten in ultrakorte toneelstukjes. Daarin konden ze natuurlijk
geen ontwikkeling doormaken. Maar binnen de bundel als geheel gebeurde er
evenmin iets. Kennelijk is een jaar als compositorisch principe te mager, en
doet het maatschappelijke wantoestanden teniet met een soort populisme.
Geen wonder dat Aurangzeb zo snel nadien Hé Lekker Ding kon publiceren. Het
procedé van het dagcitaat is een format. In 365
dagen Nederlander liggen de
morele verhoudingen even onbeweeglijk te klagen als het onrecht. Het boek is één
lang requisitoir en countert een rampzalige bejegening met een marathonuithoudingsvermogen
– evenveel keren dus als dat er dagen in een jaar zijn.
Wel begon ik gaande de lectuur een ander werk te missen. Er
bestaat in de Nederlandse literatuur ook een boek dat kortweg 365 heet. Van de betreurde Joris
Gerits, die dag na dag verhaalde over familie, ziekte en literatuur. Hij
gaf juist context en legde verbanden die in 365
dagen Nederlander louter insinuerend kunnen zijn.
Kennisnemen van een tekst is ook toch een beetje badderen,
een uitstel forceren van een definitief oordeel. Het zou me verbazen wanneer er
bij Aurangzeb andere lezers bestaan dan gelijkgezinden en andersdenkenden. Nooit
is de clou eens vooruitgeschoven:
218 JOURNALISTENBORREL
Diane:
‘Dat
gedoe met de Black Lives Matter-beweging gaat volledig aan mij voorbij. Al die
hysterie over zwart zijn en zo. Als ik naar mensen kijk, zie ik geen kleur, ik
zie enkel mensen.’
Mensen die het met Diane eens zijn, zullen dit boek niet
lezen of inmiddels (we zitten hier al voorbij halverwege) het moedeloos
opzij hebben gelegd. Mensen die het oneens zijn met Diane, zullen haar stante
pede ontmaskeren als wit en geprivilegieerd. Wat is dan de winst? Bizar vind ik
te beseffen dat 365 dagen Nederlander letterlijk
wel degelijk meerstemmig is.
Had het verschil gemaakt wanneer Aurangzebs eventuele antwoord
erbij had gestaan? Ik denk het eigenlijk niet. Haar moraal hebben lezers leren
kennen. Net als de mijne? Ik ben ervan overtuigd zelfs situaties waaraan ik onfraai
bijdroeg zo te kunnen presenteren (uitsnede, weglating) dat het geheel van
citaten mij tot held maakt en de ander tot een vuige hypocriet.
Daarmee pleit ik niet eens voor context. Had ik dan wel gewild
dat Aurangzeb achteraf een tekst had toegevoegd die de polemiek theoretisch aanging
of die juist raakvlakken zocht met tegenstanders? Geen idee. Maar de huidige slotpagina
werkt bij mij in elk geval contraproductief:
Het
einde.
Maar
niet echt.
Het
gaat morgen gewoon weer door ;-)
Discriminatie en racisme zijn dus nooit uit te bannen?
Waarom verschijnt dit boek dan? Omdat veel van de ministukjes in de mediawereld
spelen, dus 365 dagen Nederlander wil
waarschuwen dat zelfs journalisten niet open
minded zijn? Een gotspe! En maakt het van elke afzonderlijke Nederlander
niet evengoed een ‘jullie’ die essentialistisch ‘westers’ blijkt?
Wat behelst Aurangzebs eigen rol van ‘Ik’ in het boek?
Steevast noemen sprekers-antagonisten haar een uitzondering in een amorfe massa
‘allochtonen’. Een witte
raaf, heet dat in spreekwoordenland (dus geen gekleurde). Maar volgens mij
is dat fenomeen evenzeer een flat
character dat in dit boek hooguit kwetsbaar is in het ‘daten’ met meneren
die bruten zijn.
Zelf betoont het ik-personage zich vriendelijk en positief.
Onversneden racisme noemt ze in direct contact ‘nogal kort door de bocht’. Ze
communiceert verbindend. Haar contacten beheersen die stiel ook, wat de taal als
geheel – die door het spervuur van foute beweringen onder hoogspanning staat – vreemd
genoeg blust: ‘Het voelt alsof ik ergens van word beschuldigd en dat is een
heel onprettig gevoel.’ / ‘Dat [koelie,
mk] is een racistische term en ik vind het niet prettig als je dat woord
gebruikt.’ / ‘Ik vind het niet prettig als jij je zo kritisch uitlaat over ons
land, Naeeda.’
Of ligt het wel degelijk aan mij dat de kwantiteit van insinuaties
averechts uitpakt, en bevestig ik daarmee Aurangzebs punt? Met mediawerelden
heb ik inderdaad weinig affiniteit. En ministeries waar ze zich als vooraanstaand
journalist-debatleider door beweegt zijn ook al mijn biotoop niet, laat staan
een ‘Rotaryclub’ of een ‘Vrijdagmiddag-netwerkborrel’.
Maar ze leert me er weinig over bij!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten