dinsdag 19 april 2022

Al die hysterie

 


Na een tip kocht ik een boek. Mijn informant had een anekdote aangetroffen over amice Bolkestein die de schrijver ontmoet:

 

140 LEZING, DEN HAAG

 

Vier uur. Frits Bolkestein:

‘En u bent?’

Ik:

‘Naeeda Aurangzeb.’

We schudden elkaars hand.

Halfvijf. Frits Bolkestein:

‘U bent?’

Ik:

‘Eh… Naeeda Aurangzeb.’

We schudden elkaars hand.

Halfzes. Frits Bolkestein:

‘En wie bent u?’

Ik:

‘Ik heb mij al twee keer aan u voorgesteld.’

Frits Bolkestein:

‘Waarom geeft u mij geen hand? In ons land schudden we elkaar de hand.’

 

Schrijver is dus journalist en moderator Naeeda Aurangzeb, van wie ik door mijn emigratie aan het begin van het millennium geen idee heb hoe bekend ze is in Nederland. Ze registreert keurig en droog wat haar hier overkomt. Nochtans lijkt ze hier veeleer een lijdend voorwerp dan onderwerp. Door de kale vorm van een toneelstukje, waarbij commentaar afwezig blijft, herwint ze status, omdat lezers zullen gissen naar wat Bolkestein bezielt haar zo te beledigen.

Met buitentekstuele kennis kan zijn vergeetachtigheid worden toegeschreven aan zijn gevorderde leeftijd. Ik denk alleen niet dat de retoriek van dit fragment zo werkt. Van begin af regisseert hij de verhoudingen; zijn vraag is een verkapt bevel. In Bolkesteins laatste claus is de vraagvorm zelfs bijna een beschuldiging geworden.

De slotzin geeft dan een verklaring. De beleefdheid wordt volgens deze man niet bezoedeld door hem maar door haar. Handen schudden getuigt blijkbaar van manieren. Bolkesteins stelling strekt echter verder. Door het bezittelijk voornaamwoord ‘ons’ maakt hij van handen schudden zowel een nationale als culturele kwestie.

Hij verwijst Aurangzeb, tenzij ze razendsnel zijn zeden overneemt, naar de uitgang van Nederland. Tegelijk heeft, sinds een imam-ervaring uit 2004 van Bolkesteins partijgenoot Rita Verdonk, de weigering van handen schudden de geur van moslimextremisme gekregen. Daarbij is het ironisch dat ditmaal een vrouw de hand weigert én dat de drievoudige ontglipping van de naam het Petrus-verhaal uit het christendom oproept, en dus verraad Bolkesteinerzijds.

Aurangzeb bundelde dit stukje in haar boek 365 dagen Nederlander (2021). Allicht zal nu ook de ratio van het getal 140 boven de anekdote duidelijk worden: het is de dienstdoende dag in dit jaarproject dat bestaat uit tekstjes die meestal nog korter zijn. De titel zelf knipoogt overigens naar een vraag die een onbekende aan Aurangzeb stelt na afloop van een debat, of zij zich ‘soms ook wel eens’ Nederlander voelt.

Het effect van de dagstukjes is immens. Dat komt door de bondigheid ervan, maar toch ook door de virtuositeit waarmee zinnen uit de dialogen en monologen zijn geselecteerd. En kennelijk is het procedé de schrijver bevallen, want drie maanden later kwam ze met het boek Hé Lekker Ding. 365 dagen vrouw. Ik beken dat ik die titel niet gelezen heb, maar me een idee denk te kunnen vormen over de thematiek en uitwerking. Die hovaardigheid lever ik voor de goede orde als manspersoon en als taalverslaafde.

Uit werkelijk alle stukjes van 365 dagen Nederlander komen Aurangzebs landgenoten beroerd naar voren. Ze discrimineren moeiteloos onverschillig en begaan telkens dezelfde onrechtvaardigheden. Alleen al van Bolkesteins naamsbehandeling biedt het boek drie variantjes, waarin Naeeda in een dialoog plompverloren Nadia komt te heten.

In die verkeerde naam is ook de klemtoon verlegd, Hollands geplogen, en dat blijkt een constante in dit boek. Aurangzeb voegde zich in de jaren zeventig op driejarige leeftijd vanuit Pakistan, uit Azië dus, bij haar uitgeweken vader in Nederland, aan wie generaal pardon was verleend, maar haar huidskleur verleidt haar nieuwe landgenoten tot het zekerheidje dat ze afkomstig is uit Marokko of Turkije. Eén pot nat? Waarschijnlijk representeert de eerste generatie ‘gastarbeiders’ vanaf de jaren zestig iedereen die niet spierwit is.

365 dagen Nederlander laat uitschijnen dat zulke discriminatie racistische allure heeft. Bolkesteins ‘ons’ heeft er een equivalent in het persoonlijk voornaamwoord ‘jullie’. Zelden vertegenwoordigt Naeeda Aurangzeb in dit boek zichzelf. Na meer dan veertig jaar wordt ze nog aangesproken in de tweede persoon meervoud. Ze is vooral een moslima, die op recepties steevast aangeraden wordt alcohol te drinken of eens vlees naar binnen te werken.

Zo moest ik denken aan het spreekwoord Wat de boer niet kent, dat eet hij niet. ‘De’ moslima krijgt meer of minder impliciet het verwijt zich af te sluiten voor facetten van het leven, terwijl haar nobele postgelovige naasten er juist van getuigen andere facetten niet te kennen (en alle niet-Nederlandse, ‘oosterse’ gerechten toeschrijven aan ‘Ottolenghi’). Zou dat op zijn beurt dan ‘typisch Hollands’ zijn? Aurangzeb geeft geen indicaties van het tegendeel.

Ook beroepsmatig als journalist krijgt zij te maken met onbegrijpelijke vooroordelen. Meer dan eens hebben gasten in een studio niet in de smiezen dat zij hen zal interviewen. Dit refrein doet denken aan het verhaal van Gloria Wekker die, in het prille begin van haar carrière, op een ministerie als beleidsmedewerker werd aangezien voor een garderobejuffrouw.

Genoeg, roept nu 365 dagen Nederlander. Voor de ongelovigsten, inclusief lotgenoten, fungeert een fameuze regel van Audre Lorde, ‘Your silence will not protect you’, als motto.

 

Zelf ben ik officieel nog altijd een Nederlander, en moet onmiddellijk schuldig pleiten: er zit een Frits Bolkestein in mij. Al meer dan twintig jaar ben ik samen met een Belgische vrouw wier incourante voornaam ik op de avond van kennismaking, toen ik nog in Nederland woonde, bleef vergeten. Des te beschamender was dat ze een vooraanstaande vakgenoot bleek.

Ach, Vlaanderen! (Decennia later leverden Joost de Vries en Nina Polak een soortgelijke wanprestatie door voor een bloemlezing alleen van eigen erf te selecteren. Dus misschien is het regionale wraak dat Belgicist Tom Lanoye recentelijk terugsloeg door de Noord-Nederlandse Rebekka de Wit niet te herkennen die vijfmaal aan hem was voorgesteld).

Het zal aan mijn daderschap liggen dat mijn enthousiasme over 365 dagen Nederlander al tijdens de lectuur bekoelde. Toen had de associatie met toneelstukjes zich definitief vastgezet, terwijl ik in het begin vanwege mijn artistieke blikvernauwing nog dacht een soort dichtbundel te ontmoeten waarin à la Armando geïsoleerde uitspraken (bij hem van anonymi) getoetst werden, die het maximale vergden van mijn interpretatievermogen.

Mij trof de destructiefste emotie bij onrechtvaardigheden: verveling. De identiteit van Aurangzebs sprekers bleek zo ondubbelzinnig. Ze lagen aan de ketting voor de dubbelepunten in ultrakorte toneelstukjes. Daarin konden ze natuurlijk geen ontwikkeling doormaken. Maar binnen de bundel als geheel gebeurde er evenmin iets. Kennelijk is een jaar als compositorisch principe te mager, en doet het maatschappelijke wantoestanden teniet met een soort populisme.

Geen wonder dat Aurangzeb zo snel nadien Hé Lekker Ding kon publiceren. Het procedé van het dagcitaat is een format. In 365 dagen Nederlander liggen de morele verhoudingen even onbeweeglijk te klagen als het onrecht. Het boek is één lang requisitoir en countert een rampzalige bejegening met een marathonuithoudingsvermogen – evenveel keren dus als dat er dagen in een jaar zijn.

Wel begon ik gaande de lectuur een ander werk te missen. Er bestaat in de Nederlandse literatuur ook een boek dat kortweg 365 heet. Van de betreurde Joris Gerits, die dag na dag verhaalde over familie, ziekte en literatuur. Hij gaf juist context en legde verbanden die in 365 dagen Nederlander louter insinuerend kunnen zijn.

Kennisnemen van een tekst is ook toch een beetje badderen, een uitstel forceren van een definitief oordeel. Het zou me verbazen wanneer er bij Aurangzeb andere lezers bestaan dan gelijkgezinden en andersdenkenden. Nooit is de clou eens vooruitgeschoven:

 

218 JOURNALISTENBORREL

 

Diane:

‘Dat gedoe met de Black Lives Matter-beweging gaat volledig aan mij voorbij. Al die hysterie over zwart zijn en zo. Als ik naar mensen kijk, zie ik geen kleur, ik zie enkel mensen.’

 

Mensen die het met Diane eens zijn, zullen dit boek niet lezen of inmiddels (we zitten hier al voorbij halverwege) het moedeloos opzij hebben gelegd. Mensen die het oneens zijn met Diane, zullen haar stante pede ontmaskeren als wit en geprivilegieerd. Wat is dan de winst? Bizar vind ik te beseffen dat 365 dagen Nederlander letterlijk wel degelijk meerstemmig is.

Had het verschil gemaakt wanneer Aurangzebs eventuele antwoord erbij had gestaan? Ik denk het eigenlijk niet. Haar moraal hebben lezers leren kennen. Net als de mijne? Ik ben ervan overtuigd zelfs situaties waaraan ik onfraai bijdroeg zo te kunnen presenteren (uitsnede, weglating) dat het geheel van citaten mij tot held maakt en de ander tot een vuige hypocriet.

Daarmee pleit ik niet eens voor context. Had ik dan wel gewild dat Aurangzeb achteraf een tekst had toegevoegd die de polemiek theoretisch aanging of die juist raakvlakken zocht met tegenstanders? Geen idee. Maar de huidige slotpagina werkt bij mij in elk geval contraproductief:

 

Het einde.

Maar niet echt.

Het gaat morgen gewoon weer door ;-)

 

Discriminatie en racisme zijn dus nooit uit te bannen? Waarom verschijnt dit boek dan? Omdat veel van de ministukjes in de mediawereld spelen, dus 365 dagen Nederlander wil waarschuwen dat zelfs journalisten niet open minded zijn? Een gotspe! En maakt het van elke afzonderlijke Nederlander niet evengoed een ‘jullie’ die essentialistisch ‘westers’ blijkt?

Wat behelst Aurangzebs eigen rol van ‘Ik’ in het boek? Steevast noemen sprekers-antagonisten haar een uitzondering in een amorfe massa ‘allochtonen’. Een witte raaf, heet dat in spreekwoordenland (dus geen gekleurde). Maar volgens mij is dat fenomeen evenzeer een flat character dat in dit boek hooguit kwetsbaar is in het ‘daten’ met meneren die bruten zijn.

Zelf betoont het ik-personage zich vriendelijk en positief. Onversneden racisme noemt ze in direct contact ‘nogal kort door de bocht’. Ze communiceert verbindend. Haar contacten beheersen die stiel ook, wat de taal als geheel – die door het spervuur van foute beweringen onder hoogspanning staat – vreemd genoeg blust: ‘Het voelt alsof ik ergens van word beschuldigd en dat is een heel onprettig gevoel.’ / ‘Dat [koelie, mk] is een racistische term en ik vind het niet prettig als je dat woord gebruikt.’ / ‘Ik vind het niet prettig als jij je zo kritisch uitlaat over ons land, Naeeda.’

Of ligt het wel degelijk aan mij dat de kwantiteit van insinuaties averechts uitpakt, en bevestig ik daarmee Aurangzebs punt? Met mediawerelden heb ik inderdaad weinig affiniteit. En ministeries waar ze zich als vooraanstaand journalist-debatleider door beweegt zijn ook al mijn biotoop niet, laat staan een ‘Rotaryclub’ of een ‘Vrijdagmiddag-netwerkborrel’. Maar ze leert me er weinig over bij!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten