Als ingeweken Hollander
ben ik nog altijd niet gewend dat in België met ‘het conservatorium’ een school
voor iedereen van alle leeftijden wordt aangeduid, in plaats van voor een geauditeerd
groepje jongvolwassen supertalenten. Laat staan dat men hier ook aan het handje
van taal kan studeren. Toch volgt het taalkundig genie alweer jaren een Woordlab, dat ons als trotse
ouders uitnodigde voor een zogeheten Openbaar Toonmoment.
Bij die
toegankelijkheid kreeg ik niet de indruk dat de hele maatschappij
vertegenwoordigd was. Er keren steeds ogenblikken weer waarop ik me ondraaglijk
wit en vermogend voel. Al op de drempel van de toneelzaal leek de kans miniem
een jonge versie te ontmoeten van Chokri Ben Chikha, kind van een eerste
generatie arbeidsmigranten uit Tunesië, die over Buysses Het recht van de sterkste schreef: ‘Dat boek
ging over ons gezin! Dat was ons verhaal.’
Heel aardig vond
ik dat alle leerlingen tijdens de voorstelling even naar voren moesten stappen om een thematisch
verwant gedicht naar
keuze te brengen. Dit bewees maar weer eens dat poëzie op de lenigste wijze
verbanden kan leggen, hoewel ze als genre de reputatie heeft van een kasplantje
– én schier ritueel, zoals Amanda Gorman net
nog liet zien, floreert na grote gebeurtenissen.
Laat de gedichten
komen! Omdat de taal er maximaal geconcentreerd is, leren ze wennen aan meer interpretaties
die desnoods tegensprekelijk zijn. Dat geeft toch wat perspectief en
relativering voor wie zich verleid voelt tot grote oordelen over anderen of,
zoals de laatste jaren, tot generaliseringen
over pakweg woke.
Laat de gedichten
dus beginnen te komen op scholen, en het liefst om te lezen. Maar
waarschijnlijk ontspringt die voorkeur uit zwakte: ik ben geen ster in
luisteren, en al helemaal niet naar poëzie. Dus was het fijn na het Openbaar Toonmoment
uit het programmaboekje te begrijpen wat er zoal was voorgedragen.
Leuk om dichters
aan te treffen die vooralsnog weggedeemsterd zijn uit de aandacht van de literaire
kritiek: Portegies Zwart, Schouwenaar, Insingel. De kinderen die hen hadden
uitverkoren (het Nederlands heeft geen vrouwelijke pendant voor ‘keuze-’ of
‘selectieheer’) zullen zich niet bekommeren om ‘de canon’ of wat daar tegen ingaat. Ze doen een greep uit een bibliotheekkast of ze surfen
naar sites die poëzie veeleer thematisch ordenen dan zich, aan de hand van
Bourdieu, druk te maken over kwaliteit.
Ik beschouw dat als
een vorm van inspraak, die minstens ‘verfrissend’ mag heten. Of ook de
term ‘inspirerend’ gepast is, die het waarschijnlijk op Twitter uitstekend
doet, moet per geval worden beslist.
Dat wil niet
zeggen dat de kinderen soms geen voorspelbare dichters hadden gekozen. Evengoed
waren er namen die me geen licht deden opgaan: Catrinus, Jan ’t Lam, Coenraedt
van Meerenburgh, Sarah Blok, Gino Sancti, Anneke Scholtens, Lotte Romanus,
Christina Guirlande. Ook trof ik titels aan waarvan ik vermoedde dat ze minder met poëzie
te maken hadden, of die schmierend een pastiche leverden.
Zelf besefte ik
pas ter plekke geen idee te hebben wie of wat het taalkundig genie had
geselecteerd. Onattent wellicht, maar als vader en voormalig dichter kan ik het niet over mijn hart verkrijgen eigen
voorkeuren op te dringen. Ik deel louter culturaliteiten waarvan ik niets of iets
nutteloos weet (musicalfilms met een happy end, Louis de Funès).
Ik had nooit gehoord
van H.P.G. de Wringer, uitverkorene van het taalkundig genie. Daar sta je dan
als zogenaamde kenner, met een luiheid van hier tot de kosmos (enige troost is
dat een bekwamer lezer, van het conservatorium der wetenschap dat universiteit
heet, in een studie onlangs over Pierre van Vollenhoven schreef: ‘of hij nog leeft is online niet
te achterhalen’).
Toch valt niet te
ontkennen dat onze dochter op dit vlak uit een geprivilegieerd gezin komt. Zowel
de mama als de papa heeft kasten met dichtbundels. Navraag leerde dat dit voordeel
voor haar een nadeel was geweest, omdat ze snel iets nodig had. Dus had ze uit
de bloemlezingen een exemplaar genomen dat zonder bukken of verschuiven grijpbaar
was. Vervolgens begon ze de inhoudsopgave van achter na voren af te grazen. En
voilà, meteen prijs:
Weemoedig
Weemoedig om wat eenmaal werd verloren,
Verlangend naar wat nooit geweten werd,
Vind ik mijn weg door struikgewas versperd,
Moet ik noodzaak’lijk eenzaamheid behoren.
Ik heb je veel en onnadenkend lief
Gehad en nog gaan steeds in somb’re dagen
Naar jou gedachten onderweg vervagen
En keert je beeld zich lachend en naïef.
Ben ik als monster of als mens geboren?
Want voor mij vluchtend als een schuchter hert
Gaat iedere liefde in een waas verloren.
Het heeft mij stil doen zijn en diep gegriefd.
Toch wil ‘k mij ditmaal niet voor jou verlagen,
Daar ik mij pas uit dood’lijk leed verhief.
Dit is leuk. Inspirerend
inderdaad? Mijn rode potloodje drukte zich nog niet zelf in mijn handen. Maar
is dat ding van een redacteur, zoals ik gemakshalve aanneem, en bijvoorbeeld
niet van een dominee?
Ik betrap me op
meer uitvluchten. Dat de naam De Wringer mij helemaal niets zegt, kan erop
duiden dat hij verzonnen is en eventueel opgetuigd met een fictief leven (1924-1987)!
Rijmt met het imago van de dienstdoende bloemlezer, Ilja Leonard Pfeijffer, en zou
diens eigen producten langs de weg van de mythe doorsluizen.
Wel blijf ik
zitten met de vraag, hoe deze zin te moeten lezen: ‘en nog gaan steeds
in somb’re dagen / Naar jou gedachten onderweg vervagen’. Moet ik een komma
denken na gedachten, en geven de twee
woorden daarna een koddig voornemen? Of zie ik hier werkelijk al de
eenentwintigste-eeuwse constructie met
gaan als modaal werkwoord dat, de toekomende tijd uitdrukkend, zullen vervangt (zoals in Vlaanderen
langer gebruikelijk)?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten