woensdag 25 mei 2022

Ben ik als monster of als mens geboren?

 


 

 

Als ingeweken Hollander ben ik nog altijd niet gewend dat in België met ‘het conservatorium’ een school voor iedereen van alle leeftijden wordt aangeduid, in plaats van voor een geauditeerd groepje jongvolwassen supertalenten. Laat staan dat men hier ook aan het handje van taal kan studeren. Toch volgt het taalkundig genie alweer jaren een Woordlab, dat ons als trotse ouders uitnodigde voor een zogeheten Openbaar Toonmoment.

Bij die toegankelijkheid kreeg ik niet de indruk dat de hele maatschappij vertegenwoordigd was. Er keren steeds ogenblikken weer waarop ik me ondraaglijk wit en vermogend voel. Al op de drempel van de toneelzaal leek de kans miniem een jonge versie te ontmoeten van Chokri Ben Chikha, kind van een eerste generatie arbeidsmigranten uit Tunesië, die over Buysses Het recht van de sterkste schreef: ‘Dat boek ging over ons gezin! Dat was ons verhaal.’

Heel aardig vond ik dat alle leerlingen tijdens de voorstelling even naar voren moesten stappen om een thematisch verwant gedicht naar keuze te brengen. Dit bewees maar weer eens dat poëzie op de lenigste wijze verbanden kan leggen, hoewel ze als genre de reputatie heeft van een kasplantje – én schier ritueel, zoals Amanda Gorman net nog liet zien, floreert na grote gebeurtenissen.

Laat de gedichten komen! Omdat de taal er maximaal geconcentreerd is, leren ze wennen aan meer interpretaties die desnoods tegensprekelijk zijn. Dat geeft toch wat perspectief en relativering voor wie zich verleid voelt tot grote oordelen over anderen of, zoals de laatste jaren, tot generaliseringen over pakweg woke.

Laat de gedichten dus beginnen te komen op scholen, en het liefst om te lezen. Maar waarschijnlijk ontspringt die voorkeur uit zwakte: ik ben geen ster in luisteren, en al helemaal niet naar poëzie. Dus was het fijn na het Openbaar Toonmoment uit het programmaboekje te begrijpen wat er zoal was voorgedragen.

Leuk om dichters aan te treffen die vooralsnog weggedeemsterd zijn uit de aandacht van de literaire kritiek: Portegies Zwart, Schouwenaar, Insingel. De kinderen die hen hadden uitverkoren (het Nederlands heeft geen vrouwelijke pendant voor ‘keuze-’ of ‘selectieheer’) zullen zich niet bekommeren om ‘de canon’ of wat daar tegen ingaat. Ze doen een greep uit een bibliotheekkast of ze surfen naar sites die poëzie veeleer thematisch ordenen dan zich, aan de hand van Bourdieu, druk te maken over kwaliteit.

Ik beschouw dat als een vorm van inspraak, die minstens ‘verfrissend’ mag heten. Of ook de term ‘inspirerend’ gepast is, die het waarschijnlijk op Twitter uitstekend doet, moet per geval worden beslist.

Dat wil niet zeggen dat de kinderen soms geen voorspelbare dichters hadden gekozen. Evengoed waren er namen die me geen licht deden opgaan: Catrinus, Jan ’t Lam, Coenraedt van Meerenburgh, Sarah Blok, Gino Sancti, Anneke Scholtens, Lotte Romanus, Christina Guirlande. Ook trof ik titels aan waarvan ik vermoedde dat ze minder met poëzie te maken hadden, of die schmierend een pastiche leverden.

Zelf besefte ik pas ter plekke geen idee te hebben wie of wat het taalkundig genie had geselecteerd. Onattent wellicht, maar als vader en voormalig dichter kan ik het niet over mijn hart verkrijgen eigen voorkeuren op te dringen. Ik deel louter culturaliteiten waarvan ik niets of iets nutteloos weet (musicalfilms met een happy end, Louis de Funès).

Ik had nooit gehoord van H.P.G. de Wringer, uitverkorene van het taalkundig genie. Daar sta je dan als zogenaamde kenner, met een luiheid van hier tot de kosmos (enige troost is dat een bekwamer lezer, van het conservatorium der wetenschap dat universiteit heet, in een studie onlangs over Pierre van Vollenhoven schreef: ‘of hij nog leeft is online niet te achterhalen’).

Toch valt niet te ontkennen dat onze dochter op dit vlak uit een geprivilegieerd gezin komt. Zowel de mama als de papa heeft kasten met dichtbundels. Navraag leerde dat dit voordeel voor haar een nadeel was geweest, omdat ze snel iets nodig had. Dus had ze uit de bloemlezingen een exemplaar genomen dat zonder bukken of verschuiven grijpbaar was. Vervolgens begon ze de inhoudsopgave van achter na voren af te grazen. En voilà, meteen prijs:

 

Weemoedig

 

Weemoedig om wat eenmaal werd verloren,

Verlangend naar wat nooit geweten werd,

Vind ik mijn weg door struikgewas versperd,

Moet ik noodzaak’lijk eenzaamheid behoren.

 

Ik heb je veel en onnadenkend lief

Gehad en nog gaan steeds in somb’re dagen

Naar jou gedachten onderweg vervagen

En keert je beeld zich lachend en naïef.

 

Ben ik als monster of als mens geboren?

Want voor mij vluchtend als een schuchter hert

Gaat iedere liefde in een waas verloren.

 

Het heeft mij stil doen zijn en diep gegriefd.

Toch wil ‘k mij ditmaal niet voor jou verlagen,

Daar ik mij pas uit dood’lijk leed verhief.

 

Dit is leuk. Inspirerend inderdaad? Mijn rode potloodje drukte zich nog niet zelf in mijn handen. Maar is dat ding van een redacteur, zoals ik gemakshalve aanneem, en bijvoorbeeld niet van een dominee?

Ik betrap me op meer uitvluchten. Dat de naam De Wringer mij helemaal niets zegt, kan erop duiden dat hij verzonnen is en eventueel opgetuigd met een fictief leven (1924-1987)! Rijmt met het imago van de dienstdoende bloemlezer, Ilja Leonard Pfeijffer, en zou diens eigen producten langs de weg van de mythe doorsluizen.

Quod non.

Wel blijf ik zitten met de vraag, hoe deze zin te moeten lezen: ‘en nog gaan steeds in somb’re dagen / Naar jou gedachten onderweg vervagen’. Moet ik een komma denken na gedachten, en geven de twee woorden daarna een koddig voornemen? Of zie ik hier werkelijk al de eenentwintigste-eeuwse constructie met gaan als modaal werkwoord dat, de toekomende tijd uitdrukkend, zullen vervangt (zoals in Vlaanderen langer gebruikelijk)?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten