‘Toch nog
onverwacht’. Het went nooit, het openritsen van karton, hoop op directe herkenning,
het vastpakken en neerleggen. En bovenal niet beginnen met lezen – de angst
voor tik-, bind- en inhoudsfouten mag voor onbepaalde tijd walmen.
Juist bij dit
boek zouden missers passend zijn. De
encyclopedieën van de val demonstreert hoe onze (westerse?) cultuur is
doordesemd van één beweging, verticaal, naar beneden. In een brein als het mijne een startschot voor een race zonder finish.
Het is schier bevrijdend
een tekstgenre te confronteren met mijn kennistekort. Door een baantje als leraar,
in België tot overmaat van ramp prof genoemd, kon ik tot op heden niet anders
dan uitleggen wat het verschil is tussen ‘zogenaamd’ en ‘zogenoemd’, maar nu
heb ik een materieel bewijs in een boek, onmachtig dik, een klomp zo lomp dat
hij tegen een ruit kan worden gegooid zonder dat er iets breekt.
Bovenal moest dit
project onvoltooid blijven. Al tijdens de schrijfarbeid voerde ik selecties
door. Met name bij het onderwerp wielrennen, waar gevallen wordt bij het leven.
De legendarische tuimeling van Tom Simpson op de Mont Ventoux (13 juli
1967) verklaarde ik ongeldig om moverende redenen, en het lot van de tragische
Amy Pieters mocht en mag niet verweven worden met mijn geleuter.
Tegen mijn
gewoonte veranderde ik tijdens de proeven bijna niets meer. Toevoegen zou verraad
zijn, zelfs tegenover de eerlijkheid die ik, ook voor het eerst, heb betracht
over mijn eigen leven.
Dus liet ik
verfijning van het fabuleus complexe lemma Baksteen na, door de betekenis van het
plots hippe oermobieltje niet verder te autobiograferen. Toch belt
mijn gezin me geregeld op een nummer dat ik niet ken. Meestal
rinkelt het dan in een jaszak op de gang, tussen handdoeken of wasmand in de
badkamer of uit de kussens op de televisiebank.
Eerlijkheid is sowieso duizelingwekkend. Idee was haar in te wrijven met mijn geheugen vanaf een fietstocht in 2018 door Europa, startend in Algeciras. Nu pas besef ik dat daar een empirische literaire theorie is geformuleerd die onomstotelijk was in mijn vak. Ze ging over Zinloze Feiten, ‘dat een belangrijk deel van het verhaal er zelfs niet eens is, omdat het begin, de kop, er finaal aan ontbreekt’, zodat auteurs draden moesten spannen.
Vlak vóór de proeven had ik boekhandelaren opgebiecht
wat er dreigde te gebeuren. Vanuit de heup schoten ze terug met verhalen. Van eentje
maakte ik voor mezelf een lemma:
Brownlee, Jonathan. Triatleet die in september 2016 te Mexico voorop
loopt in de race. Als hij deze wint, is hij kampioen van de complete World
Series. In de laatste vijfhonderd meter raakt hij bevangen door de hitte.
Jonathans onderbenen slaan naar buiten uit, alsof hij een eend is, en hij
verliest zijn richtinggevoel. Zijn broer, Olympisch kampioen Alistair Brownlee,
ligt redelijk dicht achter hem en slaat de rechterarm van Jonathan om zijn
schouder. Zo trekt Alistair zijn broer, zij aan zij, mee naar de finish,
terwijl Jonathan voortdurend naar de hekken lijkt te willen te waggelen. Aan de
finishlijn kwakt Alistair hem erover, zodat de vallende Jonathan tenminste
tweede wordt. Te weinig.
Na deze grafsteen ben ik tot en met vandaag een lijstje begonnen:
- Rod Stewart pleegt in zijn autobiografie een sofisme over
het opperwezen: ‘Als God had gewild dat we yoga deden, dan had hij ons hoofd
wel achter onze knieën geplaatst.’ Hij, de rockzanger dus, was bij het
uitvoeren van een evenwichtsoefening namelijk in zijn open haard gevallen.
- Uit mijn geboortejaar stamt het Kelderluik-arrest. Toen werd een Coca-Cola-medewerker
aansprakelijk gesteld voor het letsel van een bezoeker, die door een openstaand
luik in een Amsterdamse café was gekukeld. De medewerker had geen
waarschuwingssignalen gegeven.
- Ron Meyer vertelt
in De onmisbaren over twee Heerlense schoorstenen
die in 1976 wegens de sluiting van de mijnen neergehaald moesten. De hoogste,
Lies geheten, kwam neer als gepland. Maar het omleggen van de andere, genaamd
Lange Jan, richtte extra schade aan: ‘De val van Lange Jan zou niet de boeken in gaan als
de volstrekt amateuristisch verlopen sloop van een schoorsteen. Nee, nee. De
Val, met een hoofdletter V, zou ook de Val van stad en streek betekenen. Het
was niet voor niks dat hij zo tegensputterde. Hij wist wat jullie nog niet
konden weten.’
- In de film Dr.
Proktors Schetenpoeder moeten personages persen met hun kringspier om exact
te kunnen landen. Er bleek ook een boek van, van Jo Nesbø die behalve schrijver
ook muzikant is, het fijnste wat ik in tijden las.
- Tanja Nijmeijer
meldde hoe in Colombia de FARC – volgens sommigen een groep guerrilla’s, volgens
anderen een groep terroristen – panfletaria had ontwikkeld, een dubbel
bebodemde kartonnen beker met een beetje explosief, waaruit propagandateksten
konden opstijgen en dan dus onder het volk konden neerdwarrelen.
- De nogal
goddelijke actrice en danseres
Ann-Margret, die boterhammen met pindakaas en gebakken banaan zou hebben
gegeten met Elvis, tuimelde ooit in een orkestbak.
- Egied Van Broeckhoven, jezuïet en dagboekenist, kreeg
als arbeider in 1967 in staalfabriek Devisch te stellen met een breuk in een
steunpilaar, waardoor er van zes meter hoogte nogal erg zware metalen platen op
hem vielen.
- In De
gelukkigste klas vertelt Jack de Boer over de persoon Jarno Smeets. Deze had
beelden van een lichaamsvliegexperiment gepost. Icarus-ambities, die in het
wonderschone boek ‘de uitkomst van een lang gekoesterde Da Vinci-droom’ heten
omdat Smeets zich liet inspireren door albatrossen. Hij haalde er DWDD mee en bleek Floris Kaayk te zijn, een filmmaker die daarna ook wel ‘the lying Dutchman’ werd genoemd.
Ziezo. Dat dus voor nooit.
Ondertussen sluipt het boek al dusdanig sluw op kousenvoeten
weg, dat ik me afvroeg de buiteling te hebben vermeld van één persoon die
gewichtig is in mijn branche wegens enthousiaste tv-promo. Voor een antwoord
raadpleegde ik zekerheidshalve het tekstbestand van het boek. Oef. Wel zag ik
dat er in het lemma te onvirtuoos twee lidwoorden achter elkaar staan.
Het tevredenst blijf ik over die goeie ouwe Montaigne. Hij
leverde achteraf een citaat van Terentius: Plenus
rimarum sum, hac atque illac effluo. Vertaald als: ‘Ik zit vol gaatjes en
lek aan alle kanten.’ Lek is een werkwoord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten