Zo hoog als kapitein Haddock reikt
niemand, maar als schelden inderdaad een kunst is, dan zitten christendemocraten
ook op dat vlak in het slop.
Zelf betrap ik me
de laatste jaren steeds vaker op medelijden wanneer christelijke partijen in
het nieuws zijn. Vroeger konden ze ‘de
kerk in het midden laten’, maar daar was met de secularisering een gat
ontstaan dat met de ontideologisering een krater werd.
In België had
Wouter Beke nog de sluwheid om het concept van ‘het
moedige midden’ te lanceren, in Nederland was men vooral doende om daar überhaupt
iets als een eenheid te formeren. Ik zeg niets hemelschokkends wanneer ik de aanleiding van die manoeuvres onthul: Pieter Omtzigt. En dat hij zelfs door
afwezigheid zijn stempel drukt, tot en met de regeringsvorming.
Niet iedereen kan
daarmee lachen, zoals dat heet. Op zijn beurt kan Omtzigt daar niet mee lachen
en dus publiceerde hij, geheel in stijl, een
brandende interne partijnotitie van bijna tachtig bladzijdes die, in dezelfde
stijl, prompt publiek werd.
Als heiden voel ik
me niet geroepen dit document te lezen. Bovendien ben ik nog aan het bekomen van Henri
Beyles verhalen. Hij trok in 1800 als jong soldaat met Napoleons leger mee over de
Alpen naar Italië. Het scherpst beklijven de afdalingen, de enorme aantallen
dode paarden langs de weg, het afval van het voortkronkelende leger. Dat vertelt
hij onder de naam Stendhal, in retrospectief, en ontdekt dat zijn herinneringen
aan bepaalde steden waren ingekleurd door gravures.
Ik las dat in de opening van W.G. Sebalds Schwindel, vertaald als Melancholische dwaalwegen, toen herzien
en terug in roulatie gebracht als Duizelingen.
Dit debuut eindigt met een droom in de Alpen, waar in een ademloze leegte
louter steen te zien valt, totdat als een bijna weggestorven echo de woorden
terugkeren.
In signalementen van
Omtzigts notitie viel me meteen één woord op, uit een reeks invectieven van
partijgenoten die hij over zichzelf verzameld had: ‘teringhond’.
Natuurlijk, schelden
is, zeker
in de politiek, geen makkelijke sport, maar wat hier gepresteerd wordt is niet
eens pupillenwaardig. Ik vrees zelfs dat teringhond een compromis is, tussen ‘teringlij(d)er’
en ‘christenhond’.
Wie ligt daar nu wakker
van, behalve Marianne Zwagerman die, volgens Google, in De Telegraaf aan teringhond een column wijdde die alleen
toegankelijk is voor abonnees en opent met een pitbull-vergelijking? En behalve
het object zelf dat zich ook ‘ronduit onveilig in de partij’
voelt?
Even treurig is
de tegenwerping van CDA-voorzitter Van Rij dat de notitie ‘op persoonlijke
titel’ is gemaakt. Om nog maar te zwijgen over de emotie die partijleider
Hoekstra krijgt bij Omtzigts jongste kamikaze: ‘heel vervelend en echt
beschadigend’.
Zou mijn
verdorven lichaam wel voldoende medelijden in voorraad hebben om deze taal compleet
te kunnen dekken? En wat te doen vóór het laatste oordeel? Koekhappen?
Zaklopen?
Misschien moet de partij zich, als ik even
gratis consultant mag spelen, laten inspireren door Oude dozen. In dat boek gebruikt Marja Vuijsje het
werkwoord ‘meelbieten’. Van die activiteit geeft Van Dale alleen het substantief: ‘iem. die melig is, flauwe grapjes maakt
(niet echt als scheldwoord)’.
Zeker op locatie gemeenschapsvormender dan duizend bommen en granaten kunnen afdwingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten