donderdag 3 juni 2021

Dus cringe ik in stilte

 

 

 

Het op mijn bureau belande boek Het Monster van Wokeness heb ik inmiddels gelezen. Gespitst als ik was op de woordenlijst achterin, was me ontgaan dat het een roman is. Tofik Dibi zegt het zelf in de inleiding. Daarmee wordt de plot des te opmerkelijker.

Een kleine 150 pagina’s fabuleert het voormalige Groen Links-kamerlid over praktijken van een NRC-journaliste die een dubbelleven leidt op Twitter. Als Kannibelle is ze daar een social justice warrior, die onder meer een eigenaar van gaybar cancelt. Uiteindelijk blijkt ze zich niet goed geïnformeerd te hebben én wordt haar ware naam door De Telegraaf onthuld. In nog slechts tien bladzijden neemt de gaybargedupeerde een schijnbaar dodelijke wraak op Kannibelle en wordt haar account gewist.

Hoewel de compositie van deze prettig ambitieuze roman dus afgeraffeld is en een omgangsvraag met verschillen blijft liggen, lijkt Het Monster van Wokeness, gepubliceerd in 2020, brandend actueel. In België loopt immers een extremist vrij rond die met zware wapens wraak wil nemen. Om nog te zwijgen over wat er boven zijn hoofd gebeurt.

 

Dibi situeert zijn activistische hoofdpersonage in een milieu met heilige overtuigingen. Ook over wat de niet-ondervraagde tegenstander vindt: ‘Witte mensen hoeven de eerste drie letters van racisme alleen maar te horen of ze vertonen al symptomen van een burn-out. Ze verzetten zich nooit openlijk in je gezicht. Het is subtiel. Het is die zucht die iedere PoC kent, die “niet weer”-zucht.’

In zo’n staat van ontkenning, die vervaarlijk neigt naar blaming the victim, verkeert evengoed de goedbedoelende NRC-redactie, vindt de 22-jarige journaliste Kawtar (haar achternaam luidt in het boek zowel Karaman als Amrani). Lang interesseerde ze zich zelf niet voor ‘dingen als het n-woord […] of hoe je trans mensen op de juiste manier aanspreekt’. Inmiddels weet ze dat haar activisme plaatsgrijpt in haar vrije tijd, temeer daar de krant haar verplicht objectief te zijn. Dat gaat niet. Als Kannibelle ageert ze op Twitter ook tegen een IntersectioneleFeminist die ‘schone handen’ wil houden.

Vaker heeft ze het moeten opnemen tegen minder intellectueel geschoolde tweets. Eerst trachtte ze ermee te praten, later verzorgde ze ‘grammaticale scholing tot iemand me erop wees dat spelfouten corrigeren classist is.’ Toen blokkeerde Kannibelle de ongewenste stemmen, om te ontdekken dat het geschreeuw haar ego ook bevestigde. En dus deblokkeerde ze die andere stemmen, wat rijmt met haar basisopstelling: Kannibelle prefereert openlijke racisten boven ‘de stille meerderheid’ waaraan ze soortgelijk gedachtegoed toeschrijft en die ze ronduit gevaarlijk vindt.

De vraag blijft of ze zo in een zogeheten bubbel zweeft? Gelijk opgaand met het verhaal laat Dibi zijn Kannibelle haar omgeving beoordelen van gekleurde queer activisten, met een veramerikaanst sociolect. Ze beschouwen zichzelf als ‘community van strijders’. Maar volgens ‘het domrechtse blogje GeenStandaard’ (een fusie van GeenStijl en De Dagelijkse Standaard?) zijn ze een sekte. In ieder geval heerst het beleid ‘een gesloten front’ te vormen. Een orkestratie van identiteit dus.

Kannibelle beleeft een intern meningsverschil ‘bijna als verraad’.

Ze stelt de stille meerderheid gelijk met ‘het redelijke midden’, een inmiddels bekend essentialisme dat bij containerbegrippen als burgers, Nederlanders, kiezers of mensen niet aan ‘mensen van kleur’ zou denken. Het Wokabulaire achterin geeft het redelijke midden een eigen lemma: ‘Het soort mens dat van een veilige afstand met open mond staat te loeren en “wat erg” mompelt als er iemand in elkaar wordt getrapt.’ Aldus fungeert het als antipode van de activist, zoals gedefinieerd in dit boek.

Tegelijk ondervindt Kannibelle problemen met sociale media en haar smartphone, waaraan ze verslaafd is. Daarom stopt ze even met Twitter om te proberen ‘verschillende werelden met elkaar te verbinden’. Nu ervaart ze twee soorten ‘niveau’ en ’taal’. Anders dan haar community-genoten reduceert ze de uitstoot van amerikanismen. Maar het zal De Telegraaf zijn die haar definieert als collega bij NRC, en dan als ‘Monster van Wokeness’. Al wordt de boodschapper reflexmatig beticht een ‘bruine krant’ te zijn, het bericht zelf verandert door zo’n wanhoopsoffensief niet.

Kawtar wordt nu zelf gecanceld. Pegida (de griezelgroep wier naam Dibi niet heeft veranderd) ruikt zijn kansen: oog om oog, tand om tand. Ook beseffen niet-activisten uit Kawtars directe omgeving kritische tweets te hebben ondergaan in plaats van een gesprek. Spijt heeft ze nochtans niet van haar dubbelrol. Wel van haar taal: ‘Iedere zin langs de woke-meetlat leggen tot het probleemloos is, is niet anders dan met Photoshop en filters normale uiterlijke kenmerken uit iedere foto gladstrijken.’

Dat maakt het Wokabulaire achterin des te vreemder. Bijvoorbeeld de lemma’s Heteronormatief en Intersectionaliteit blinken veeleer uit door clichématigheid dan door precisie. De woordenlijst als geheel stigmatiseert andersdenkenden vooral. Ook worden mensen te kijk gezet wier opvattingen en daden, zoals dat gaat, inconsequent zijn. Ze blijken hypocrieten. Misschien komt het doordat Dibi dit Wokabulaire lijkt te hebben uitbesteed (aan Carmen Felix en Marten Mantel), dat deze onderneming de roman tegenspreekt die immers waarschuwde tegen exclusief groepsactivisme?

 

Het slotakkoord in Het Monster van Wokeness, dat Tofik Dibi in de inleiding dus tot het genre van de roman rekende, is niet voor het Wokabulaire. Daar volgt namelijk nog een tekstje op, dat in de hiërarchie van vertelniveaus aansluit op de inleiding: een dankwoord. Het is precies die tekst die me het meest verwart bij de interpretatie van het geheel.

Ik drukte me daarnet al vreemd uit over het copyright van het Wokabulaire, door het voorwaardelijk toe te schrijven aan twee buitenstaanders. Hun namen staan namelijk niet alleen boven de lijst, maar vallen eveneens in het dankwoord waar ze credits krijgen voor hun ‘bijdrage’. Met Dibi’s verzekering: ‘I freaking love it!

Nu kan ik mezelf onvoldoende inschatten of mijn taalmanie me niet op een dwaalspoor brengt, maar Dibi’s loftuiting is gesteld in een sociaal jargon dat past bij dat van Kannibelle’s community. Waarvan de roman dus afscheid neemt als zijnde improductief en onmenselijk. Anderzijds dankt Dibi achter in Het Monster van Wokeness expliciet enige politici-activisten door wie hij zich geïnspireerd weet. Van Groen Links, dat hij tussen 2006 en 2012 in de Tweede Kamer vertegenwoordigde, noemt hij dan de oude rot Mohamed Rabbae wiens relatie tot de partij ook gespannen was. Dibi betoont zich vooral dankbaar voor zijn ‘herontdekking van het activisme, na jaren van afstand’. En daarbij vermeldt hij Quinsy Gario, Jerry Afriyie en Sylvana Simons.

Met dat drietal verbindt Dibi zich aan BIJ1 dat na de verkiezingen, die een forse nederlaag aan Groen Links toebracht, in de Tweede Kamer is gekomen. Vóór de oprichting van de partij wisten de drie zich al verenigd door hun strijd tegen Zwarte Piet. De vraag voor mij is hoe hun activisme zich verhoudt tot de signalen die Het Monster van Wokeness afgeeft.

Op mijn eigen domein van de taal is het antwoord misschien nog simpel. Kannibelle’s community uit zich verregaand geamerikaniseerd. Soms is dat effectief: ‘De rant is geland’. Vaker komt het op mij, een witte bureauwurm van middelbare leeftijd, veeleer gekunsteld over, zelfs wanneer het maar één woordje betreft: ‘We geven het niet graag toe, maar openlijk met elkaar van mening verschillen durven we niet. Dan zouden we elkaar afvallen en haters munitie geven. Dus cringe ik in stilte bij sommige tweets van vrienden.’

Dit las ik kort nadat ik op internet Sylvana Simons uitgebreid heb zien en horen spreken. Ze was te gast in het televisieprogramma Black Lives Matter, een jaar later en toonde zich een buitengewoon behendig formulerende vrouw, bij wie ik nooit het gevoel kreeg een politica te beluisteren. Dat liet onverlet dat haar taal wemelde van amerikaanslatijnsismen die Het Monster van Wokeness ook bevat. Als teken van groepsgedrag dat de roman vervolgens deconstrueert?

Inhoudelijk geeft Kannibelle’s cringe-citaat gewetenslast weer voor het individu dat ze is tegenover het hogere doel van de collectieve strijd. In dat opzicht vond ik het genoemde televisieprogramma minstens zo leerzaam. Er was in Black Lives Matter, een jaar later gekozen om uitsluitend gekleurde aanwezigen in de studio te hebben (mogelijk waren er wel witte technici, achter mondmaskers). Zo werd de kijker bewust geconfronteerd met een omgekeerde apartheid.

Ik maak me geen illusies over diversiteit in de geschiedenis van de Nederlandse televisie. Niet vanuit het perspectief van pluriformiteit, en zeker niet vanuit het perspectief van de personele bezetting. Decennia was Donald Jones op het scherm de enige zwarte, over wie nu ook de kritiek neerdaalt dat hij te meegaand was. Aldus collaboreerde hij met wit en maakte, in termen van de community uit Het Monster van Wokeness, geen ‘gesloten front’.

Die tijd is voorbij, stelde Black Lives Matter, een jaar later. Ik betrapte mezelf erop in de loop van het programma, dat een totaalvoorstelling was van woord en muziek en dans, te snakken naar iets als kritiek. Hyperenthousiasme domineerde. Aan het slot werd het me te veel, toen bij een weinig bijzonder gospellied alle aanwezigen in de studio opstonden en begonnen te klappen en te dansen. Dagen na dato, vanuit België, aanschouwde ik een eenheid die dwingend oogde.

Zo’n uniformiteit wordt, tenzij ik me vergis, in het romandeel van Het Monster van Wokeness beproefd. Kawtar komt tot inkeer nadat ze als Kannibelle een witte ondernemer heeft gecanceld op basis van fake news: hiphop is zijn gaybar verboden. Dat verzinsel had ’s mans voormalige vriend uit rancune in roulatie gebracht. Kannibelle beseft bovendien gedwee te zijn, door zich vast te klampen aan haar status van online activist.

Onbesproken blijft echter de moraal van de waarheid die het fake news presenteerde: zwart houdt van hiphop, wit houdt niet van hiphop. Dat is een stereotype. Blinde vlekken blijven exclusief het domein van de ander. Zo mist Het Monster van Wokeness bij alle strijd tegen de ongelijkheid ook iets cruciaals over sociale media zelf. Dibi ontmaskert ze als verslavend, maar dat is niet het juiste woord. Het staat wel bijvoorbeeld in Alessandro’s Baricco’s boek over de digitale revolutie en het luidt: koloniserend.

 

Frequent in het romandeel van Het Monster van Wokeness valt het woord ‘problematisch’. Het geldt voor allerlei fenomenen uit de hele wereld, behalve zichzelf. Ook daar zie ik een parallel met Simons’ BIJ1. In Black Lives Matter, een jaar later prees ze een dekolonisatiemanifest dat kunstenaars voor haar partij hebben geschreven. Ik sprak al mijn verbijstering uit over het karikaturale vijandbeeld dat eruit oprees. Zelfs het klimaat wordt gesimplificeerd en in de dekolonisatiemal gepropt. Helaas is het manifest allerminst inclusief.

Die inconsequenties doen niets af aan de urgentie van wat Dibi en BIJ1 propageren. Noch aan de actualiteit van Het Monster van Wokeness, nu in België een zwaar bewapende militair nog steeds niet gevonden is die had aangekondigd virusdeskundigen en andere autoriteiten te vermoorden. Boven zijn hoofd hebben zich twee blokken gevormd die over elkaar grote meningen verkondigen.

Er vallen allerlei relevante observaties te doen bij wat nu al twee weken bezig is, maar het gaat mij hier even om de opstelling van deze twee blokken. Conform Dibi’s scenario komen ze namelijk niet uit hun bubbels.

Journalist Ruud Goossens wond zich op over steunbetuigingen voor de militair. Hij noemde hem een terrorist voor wie als Vlaming ‘blijkbaar’ andere wetmatigheden gelden dan voor even gevaarlijke mensen wier ouders niet in België geboren zijn. Het woord dat ik, als citaat, tussen aanhalingstekens plaatste, lijkt me geknipt voor een lexicon met betekenisverschillen tussen Nederlands en Vlaams. Mijn ervaring is althans dat wie in België iets beweert dat ‘blijkbaar’ zo is, daar zelf geheel en al buiten staat. Anders dan in Nederland is de spreker niet betrokken bij een conclusie.

De militair ageert echter tegen een spectrum van autoriteiten, waartussen evengoed journalisten die niet iedereen aan het woord zouden laten: ‘politiek-incorrecten’ heten verdoemd. En Goossens komt uit een mediafamilie en zit in een cultureel-intellectueel netwerk met spreektijd en podia, en behoort dus tot een van de groepen die nu gewelddadig worden bedreigd.

Is hier het wapen zelfs woord geworden? De militair denkt mensen te vertegenwoordigen die geen beschaafde taal gebruiken. In hun registers zitten vooralsnog de verkeerde wachtwoorden, zodat ze, anders dan teamplayers en beroepsvergaderaars, niet ‘constructief’ bijdragen aan het debat. Deze incongruentie is uitgebreid beschreven door moraalfilosoof Michael Sandel (ik wees daar recent nog op, nota bene naar aanleiding van onsmakelijke reacties die Sylvana Simons kreeg) en in Het Monster van Wokeness doen twee tegenovergestelde groepen aan elkaars adres oorlogsverklaringen. Zo maken beide aanspraak op de status van agressor.

Taal blijft ondertussen beslissend. En natuurlijk het ontbreken van communicatie tussen de bubbels. Wat dat betreft was de Gentse universiteitsrector Rik Van de Walle tragikomisch toen hij, volgens de neoliberale marketingwetten, op Twitter een reeks lessen gaf aan Vlaams Belang-leider Tom van Grieken, bij wiens partij de militair en sympathisanten zich senang voelen. Het feit dat Van Grieken geweld had afgewezen, werd door Van de Walle zelfs geprezen. Die onhandigheid verwekte een open brief van academici die, in de geest van het cordon sanitaire, opriepen ‘geen platform te geven aan de voorzitter van een partij die reeds jarenlang racistische en ontmenselijkende propaganda ten aanzien van bepaalde groepen verspreidt’.

Even later in dit frame kwam de onvermijdelijke jij-bak. Studenten hadden in 2020 het gesprek willen aangaan over hun open brief Dekoloniseer UGent. Maar daarop reageerde deze universiteit slechts met een algemeen statement tegen racisme, discriminatie en onverdraagzaamheid: ‘De opstellers van die brief werden niet gehoord. Wij hebben in ieder geval niet de indruk dat u de eisen die zij formuleerden ter harte neemt.’

Zodat met nog meer insinuatie de slotoproep kon galmen, gegoten uit pathetiek:

 

Dit is een cruciale episode in de geschiedenis van ons land. België beleeft hier en nu zijn Capitool-moment. In de VS schudde de gewelddadige bestorming van het Capitool de brede mainstream wakker over het gevaar van extreemrechts. Het leidde ook tot bezinning over het eigen falen om extreemrechts een halt toe te roepen. De massale steun voor een voortvluchtige gewapende neonazi moet een gelijkaardig effect hebben in ons land. Wie nu zijn nek niet uitsteekt, geeft zichzelf bloot.

 

Mij lijkt dat het pleonasme ‘de brede mainstream’ de afstand onderstreept die deze bubbel houdt van andersdenkenden. In vergelijking is de uitdrukking ‘het redelijke midden’ neutraal.

Ik ben het met Ruud Goossens eens dat de rector van de Gentse universiteit ‘ondraaglijk naïef’ is geweest. Maar niet dat hij een bijzonder onfris gedachtegoed ‘salonfähig’ heeft gemaakt. Precies die kwalificatie tekent de positie die de militair, die behalve doodenge wapens ook de initialen van Jezus Christus draagt, zonder tegenbericht aanvecht.

Het feit dat een officiële intellectueel, uit een institutie nog wel, zich rechtstreeks had gewend tot een andersdenkende, een controversiële nog wel, zou een les kunnen zijn uit Tofik Dibi’s roman. Of juist niet? Volgens Meindert Fennema, die zelf een bochtig traject heeft afgelegd, ook onder meer bij Groen Links, dreigde Het Monster van Wokeness uit te monden in segregatie.

Toelichtingen van Dibi buiten het boek, maakte posities zo mogelijk nog duisterder. In Knack, ver van Amsterdam, waarschuwde hij voor zuiveringen die sommige activisten zouden willen doorvoeren, voor succes op sociale media dat influencers naar het hoofd kan stijgen, voor het vermijden van gesprekken met andersdenkenden. Dibi wilde in kunst niet van snel van appropriation weten en hij koppelde kleur en origine los van het resultaat. Maar op de Nederlandse televisie onderscheidde hij in de geschiedenis ‘witte bezorgde burgers’ over de multiculturele samenleving na Nine-Eleven al te handzaam van ‘mensen van kleur’ die daarna uitsluiting aanklaagden. Hij had het over mainstream. Ook vertelde hij lang te hebben geprobeerd in gesprek te gaan met andersdenkenden, inclusief PVV’ers, maar dat dit niets verhielp. Activisme en sociale media waren zijn oplossing.

Feitelijk ontkende hij de roman. Zijn betoog dreef op het dankwoord en het Wokabulaire: iets meer dan tien van de honderdzeventig bladzijden… Een inspanning voor niets? De werkelijkheid is altijd nuchterder.

Uit nog een ander interview uit de dagen rond de verschijning blijkt dat Dibi meer versies van zijn boek heeft geschreven. Hij was er al in 2016 aan begonnen. Tot aan 2019 deed Dibi nog aan tone policing. Bij nader inzien vond hij die veroordeling van doorgeslagen social justice warriors te makkelijk en wilde hij milder zijn voor Kawtar. Mijn stelling is dat het dankwoord en het Wokabulaire van later datum zijn. Waardoor het boek als geheel tegensprekelijk werd. Hopelijk mag ik die verwarring opvatten als de echte winst. Leve een auteur die onmogelijk kan onderkennen welke openingen zijn taal heeft geschapen!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten