Wat een rare dag. Dichter F. Starik blijkt eergisteren
te zijn overleden. En vanmorgen onthulde
Bart De Wever dat er in mei ’68 beha’s werden verbrand. En
gisteren had Neerlandistiek
onderstaand stukje van mij:
Ik heb me altijd
verzet tegen de predestinatie van teksten. Dus ook tegen theorie dat een
rechtopstaand boek grotere kans maakt ontdekt te worden dan een liggend boek.
Toch betrap ik me erop in de bibliotheek geregeld een titel mee te pikken die
meer liet zien dan de rug alleen.
Zo kwam ik achter
het bestaan van Alsof er niet is gebeurd.
Een jaar nieuws in gedichten. Daar leerde ik uit dat 25 Vlaamse collega’s voor de radio wekelijks op de actualiteit poëtisch commentaar hebben geleverd dat wilde voorbijgaan aan de waan van de dag.
Het is ijdel van
mij te spreken over ‘collega’s’, omdat ik jaren geleden ben gestopt met het schrijven van
gedichten. Daar waren
allerlei redenen voor, maar de aanleiding was een gelegenheidsgedicht waar mij
alles aan gelegen was er iets geslaagds van te maken.
Reden te meer dat
mijn ontzag voor Alsof er niet is gebeurd
al grenzeloos was voor ik een pagina had gelezen.
Eén gedicht uit deze
bundel, tegelijk een staalkaart van de Vlaamse poëzie, houdt me nog bezig. Het evalueert
Nederland vlak voor de Tweede
Kamerverkiezingen op 15 maart 2017. Daar had Peter
Theunynck, zegt het
bijschrift, de indruk van gekregen dat de PVV de campagne beheerste en dat andere
partijen daarom in die richting opschoven:
Verwildering
Moet het echt nog veel wilder worden, bij u daar in het noorden?
Loopt iedereen straks met zo’n Mozartpruik getooid?
Pakt alleman zijn portie pepernoten uit de angstboot aan
alvorens naar het hoempahoempacarnaval te sjezen?
O weidsheid van het denken, wie is er met u aan de haal gegaan?
Wordt alles dichtgetimmerd met de spijkers van Van Leeuwen?
Terug naar klompenland? Weer af naar daf, een stuiver en een piek?
Krijgen alleen nog pindakaas en bruinebonensoep het woord?
O fonkelende taalfontein van Multatuli, o speelveld van Spinoza.
Tomeloze tulpentuin, wie heeft uw kroon ontbloot?
Vallen de donderwolken in uw hoofd nog te verdrijven?
Wie stopt er de verwildering. Wie vindt er lentewoorden?
De naam van de boosdoener,
Geert Wilders, wordt slechts genoemd in afleidingen. In de titel begint dat
proces al. Ik sluit niet uit dat hij in de openingsregel met één van zijn standaardkreten
wordt geconfronteerd: ‘Het moet niet veel gekker worden.’ Het zou me evenmin verbazen wanneer de
toch wat koddige situering daarna niet alleen het Vlaamse perspectief
benadrukt, maar vooral een hak wil zetten met de uitdrukking ‘het noorden kwijt zijn’.
Ook regel twee
zorgt bij mij voor obstructie. Men kan getooid ‘zijn met’ of ‘in’ iets, maar
toch niet getooid ‘lopen met’? Sowieso is het een opzichtig literair woord, dat de kakelverse diagnose ‘wilder’ aanvreet.
Het past wel bij de ‘Mozartpruik’. Dat ding blijkt een synoniem van een zogeheten
Wilders kugel.
De pruik wekt
associaties met verkleedpartijen tijdens carnaval dat in de vierde regel
opduikt. Doordat de ‘angstboot’ voor ‘alleman’ is, moet er misschien geen Middellandse Zee maar toch
zeker een grote rivier zijn, waarover dat feest kan worden bereikt. Als
contrast met de geografie in de openingsregel zal dat plaatsvinden in ‘het
zuiden’. Het prefix ‘hoempahoempa’ bij carnaval klinkt denigrerend, maar dat
kan een gevoeligheid mijnerzijds zijn.
Dan nog lijkt het
me stereotypisch om Wilders, geboren te Venlo, op die manier te typeren. De
dichter had nota bene al een psychogram geschapen, door er met de
rijmelaarsalliteratie ‘portie pepernoten’ nog een feest bij te halen:
Sinterklaas. Daar moet het zwartepietendebat een argument geven tegen de PVV. Naar
verluidt hebben sympathisanten van die partij immers angst dat een of ander oud
Nederland zou verdwijnen.
Het gedicht stelt
dus de ene teloorgang tegenover de andere. Het roept ‘de weidsheid van het
denken’ aan, waardoor de tegenpartij benepener en irrationeler wordt. Ook het
werkwoord ‘dichttimmeren’ duidt op die afsluiting van werkelijkheid en
waarheid. Die spijkers snap ik dan, maar wat met ‘Van Leeuwen’?
Enig surfen leert
dat als intertekst een oude mop fungeert die het katholicisme (het zuiden!)
bespot. Hoewel dit geloof in Nederland geen item is zoals in Vlaanderen, krijgt
Wilders zo een koekje van eigen deeg, wegens zijn niet-aflatende beschimpingen
van een andere godsdienst, ‘de’ islam. Er is echter nog een intertekst. Lizzy
van Leeuwen onthulde dat Wilders Indische grootouders heeft.
De dichter ziet een
ruimere blik wel zitten. Al was het tegen provincialisme, dat hij verbindt met ‘klompenland’
(boeren! carnaval!) en met munten van voor de invoering van de euro. Zijn
zoveelste retorische vraag in het gedicht vreest hilarischerwijs dat de
noorderburen ‘weer af naar daf’ gaan. Hij kan het niet laten zijn tong uit te
steken naar de Nederlandse keuken (pindakaas komt uit Amerika).
Naast teloorgangen
strijden in het gedicht dus ook clichés. De slotstrofe onderstreept ze, met een
tweevoudige apostrofe. Ofschoon het klopt dat Multatuli een geweldig boek over Indië schreef, weet ik niet waaraan hij die
‘fonkelende taalfontein’ verdiend heeft. Mogelijk fungeerde voor deze dichter
Gezelles krinklende waterding als prefiguratie.
Mij biologeert de
tweede alliteratie in die regel, het ‘speelveld van Spinoza’. Die filosoof mag
horen bij Nederlands geschiedenis, inclusief het verhaal over het slijpen
van lenzen, de dichter had in zijn allusie-arbeid evengoed ‘de crosspass van Cruyff’ kunnen noemen. Volgens mij sluit hij vooral aan bij de opmars
van Spinoza in de Lage Landen, als wegbereider en exponent van de
radicale Verlichting (Jonathan Israel). Dan staat hij voor tolerantie, secularisering
en emancipatie.
De volgende
alliteratie ‘tomeloze tulpentuin’ roept Neerlands fameuze handelsgeest en kapitalisme op, en
combineert die met een Vlaamse zegswijze over een ontblote kroon – misschien ontstaan nadat een
Mozartpruik wordt afgezet.
Alles gaat
volgens de dichter naar de vaantjes. Het slotvers bevat zelfs twee zinnen met
dezelfde strekking. Ze staan er, opnieuw, als retorische vragen, waarvan de
eerste toch wordt besloten door een punt. De ‘verwildering’ behelst niet alleen
een moreel maar ook een cultureel-economisch verval. Daartegen kan de dichter louter
taal inzetten.
Zijn finale ‘lentewoorden’,
die rijmen op de eerste regel, verwijzen naar een nabije toekomst. Zes dagen na
de verkiezingen begon dat jaargetijde. Dat staat natuurlijk ook in het teken van
de hoop, van de bloei. En het komt, ben ik door het voorafgaande een beetje
gaan vrezen, direct na de winter – een seizoen dat uitdaagt tot een frivool spel
met woorden.
Ha Marc,\
BeantwoordenVerwijderenKen je niet het mopje (toepasselijk!) van de reclameman die de spijkers van Van Leeuwen moest aanprijzen.
Een kruis met e vastgenagelde Jezus:
eronder: Dank zij de spijkers van Van Leeuwen
hang ik hier al eeuwen
was niet goed. Volgende`; een Jezus die nog maar aan een arm aan het kruis hangt:
Helaas, Christus is naar beneden gepleurd
Met spijkers van VL was dat nooit gebeurd.
Niet goed, Derde:
Bij Van Leeuwen zijn het grote zijkers,
Maar ze maken prima spijkers.
Day OLH ons verlossen van Wilders c.s.
Bedankt! Mijn Bijbelkennis strekt niet verder dan dat Jezus aan het kruis zijn voeten bij elkaar moest houden omdat er nog maar één spijker over was
Verwijderen