De dichters die volgens
Peter van Lier in Geachte afwezigen, met
hun debuten tussen 1988 en 1998 het post-postmodernisme op de kaart zetten, hadden
profijt van hun habitat. Eind jaren tachtig was er in papieren media een debat
over poëzie, doordat de Maximalen een omwenteling
wensten. Wie eerst bestaande laaglandse gedichten wilde lezen met commentaar,
had de essaybundel Een hoofd in de
toendra van Tomas Lieske, op basis van poëziekronieken die hij vanaf 1986 voor het literaire tijdschrift Tirade
schreef.
Maximaal-woordvoerder Joost
Zwagerman is overleden. Zijn voornaamste tegenstrever van weleer, Marc
Reugebrink, legt zich toe op proza. Essaybundels over poëzie zijn schaars
geworden.
Het signaleren van zulke veranderingen
is grumpy en gratuit. Welkom in de eenentwintigste eeuw! Literatuursites als De contrabas en Tzum hebben gezorgd voor een bulk actuele informatie over poëzie,
eenvoudig te raadplegen én te bediscussiëren. Tegenvoorbeeldje, Kregting?
Pas de Groene-column van Martin Reints
meldde het overlijden van Lela Zečković tien
dagen tevoren. Tegelijk besef ik dat haar debuut, Belvedère, een decennium voor de post-postmodernen lag. Maar haar
gedichten zijn tijdloos!
Voor mij is Zečković de maker van Ballade:
Alles
wat ze ziet, hoort en aanraakt,
of,
alles wat haar ziet, hoort en aanraakt
is
van haar. En dat weet zij.
De
schrammen op haar benen doen geen pijn.
Liggend
op haar buik in het dichte struikgewas
misleidt
ze de jagers. De jagers schieten
op
haar, raken haar niet. De jachthonden
zoeken
haar, vinden haar niet. Zij lokt
de
wilde zwijnen uit hun schuilplaats.
Rent
voor haar leven en komt
met
een geheimzinnige glimlach thuis.
Nu
staat zij op een steile rots, dicht
bij
de blauwe hemel. Begint haar schouders
op
te trekken, wordt dunner, spreidt
haar
armen als vleugels. Verstart.
Hoe
diep, hoe duister is de blauwe zee?
Zij
kent een ballade over een klein meisje
dat
iedereen, ook haar en de cypressen,
zal
overleven.
Hoe
heet dat meisje, vroeg ik haar.
Dat
wist ze niet meer, dat was
heel
lang geleden.
Een vrouwelijke Icarus (Icara)?! Ook heeft Zečković een
literair-historisch belang. Haar vertalingen brachten het Nederlands in kennis met
onder meer Danilo Kiš
en Miroslav Krleža. En volgens mij is de poëzie van Elisabeth Tonnard, een
vooraanstaande hedendaagse dichter in de Lage Landen, lastig denkbaar zonder Zečković-regels
als:
‘Waar eet je de beste mosselen?’
’Waar eet je het best mosselen?’
‘Waar eet je mosselen het best?’
Zečković was de weduwe van Hans Faverey. Reints eindigde
zijn memoriam terecht met de schroom haar zo op te voeren, ‘want je moet haar
werk op zijn eigen merites beoordelen’.
Natuurlijk is het particulier dat ik vind dat Zečković
nogal onsterfelijke regels gemaakt heeft. Wordt die dwaze status bevorderd door
bloemlezingen die, boven bundels en tijdschriftpublicaties, poëzie zijn gaan
domineren? Zowel in de veelbesproken keuze van Komrij
als van Pfeijffer
valt er geen Zečković te bekennen.
Het siert me niet deze twee steeds op één hoop te
vegen, maar hun ideeëngoed slaat nu eenmaal de maat. Ook denk ik dat ze aan het
begin van de eeuw niet voor niets samen zijn
gekomen in Awater, minder
een literair tijdschrift dan een magazine dat poëzie van toegankelijke tekst en
biografische uitleg voorzag.
Komrij was toen Dichter des Vaderlands en nam – elders
heb ik er uitgebreid
over bericht – lovenswaardige initiatieven om het genre te
democratiseren. Dit paste bij de ontwikkeling die de organisator ervan
doormaakte, Poetry International. Begonnen als politiek podium, markeerde het
afscheid van festivalstichter
Martin Mooij, in 1996, een de-ideologisering.
Deze ontwikkeling stond haaks
op wat de laaglandse post-postmodernisten probeerden. Zij hadden geen breed
leespubliek. Wel steun van jongere neerlandici die recensies en essays publiceerden,
waarvan de ingewikkeld ogende termen een prooi vormden voor awaterianen – die
op dat vlak in Komrij hun gedroomde meester hadden.
Inmiddels lijken deze neerlandici
zich meer op proza en metakritiek te richten. Ook stierf de scrupuleuze criticus-essayist Hans Groenewegen, die recente poëzie was blijven volgen.
Pogend de mug van het
cultuurpessimisme weg te slaan weet ik helaas ook geen fictie-auteur die de
laatste jaren artikelen over recente poëzie heeft gebundeld. Anno 2017 lijkt Van
Liers Geachte afwezigen, een
anomalie. Opgeleid door classicus-filosoof Cornelis Verhoeven, die hij in de
essaybundel geregeld liefdevol memoreert, kan zijn rode draad benoemd worden
als letterlijk uitpluizend. Een voorbije wereld!
Ik geloof dat de factor achterhaaldheid,
hoe imbeciel ook, niet onderschat mag worden. Dus houd ik op mijn leeftijd beter
mijn waffel. Doen muziekluisteraars even mee? Een liedje kan je terugvoeren, misschien naar
een of andere zevende hemel, zeker naar een vroegere tijd. Dus zal men eens moeten
ontwaken, tussen andere geplogenheden, smaak en/of meerderheden.
Alsof hij de bui zag aankomen citeert Van Lier, die het nut van de
idylle bepleit naast dat van de functionaliteit, een schitterende voorwaardelijke
strofe van Kees Ouwens:
Maar als in de nadagen van je lot heel
die zwarte hemel weggevaagd wordt door het
daglicht en het reële doet zich aan je voor
zoals je
het ook vroeger reeds gezien hebt maar voor
het
eerst nu wordt het werkelijk door je opgemerkt
Hebben de makers van Geachte afwezigen, die
discrepantie ingecalculeerd? De essaybundel mist
bibliografie en noten. Daarbij belooft de flap teksten in ‘een zo helder
mogelijk stijl, zonder jargon’. Postuum heeft Komrij zijn slag binnengehaald,
al had hij kunnen oreren over de programmatische komma achter de boektitel.
De verantwoording van Geachte afwezigen, is wel erg algemeen
voor de stukken, vanaf Van Liers officiële debuut in 1995. Er staat hier van
alles bijeen, van spoorzoektocht tot toespraak. Voor
de afwisseling? Of streefde Van Lier naar volledigheid?
Mogelijk heeft hij zich
niet beter willen voordoen dan hij met al zijn eruditie en aandacht is. In de openingsafdeling
bekent hij geen overzicht te hebben over de gehele poëzieproductie, ‘zelfs niet
die van Nederland’.
Dan is het accuratesse
dat hij geen identiteitspolitieke inhaalmanoeuvres pleegde en dat bij hem poëzie
ontbreekt die nu de dienst uitmaakt. Behalve de vrucht van meer dan twee
decennia schrijverschap is Geachte
afwezigen, Het verweer van de poëzie een testament.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten