maandag 5 maart 2018

Ingepeperd (3)




De dichters die volgens Peter van Lier in Geachte afwezigen, met hun debuten tussen 1988 en 1998 het post-postmodernisme op de kaart zetten, hadden profijt van hun habitat. Eind jaren tachtig was er in papieren media een debat over poëzie, doordat de Maximalen een omwenteling wensten. Wie eerst bestaande laaglandse gedichten wilde lezen met commentaar, had de essaybundel Een hoofd in de toendra van Tomas Lieske, op basis van poëziekronieken die hij vanaf 1986 voor het literaire tijdschrift Tirade schreef.
Maximaal-woordvoerder Joost Zwagerman is overleden. Zijn voornaamste tegenstrever van weleer, Marc Reugebrink, legt zich toe op proza. Essaybundels over poëzie zijn schaars geworden.
Het signaleren van zulke veranderingen is grumpy en gratuit. Welkom in de eenentwintigste eeuw! Literatuursites als De contrabas en Tzum hebben gezorgd voor een bulk actuele informatie over poëzie, eenvoudig te raadplegen én te bediscussiëren. Tegenvoorbeeldje, Kregting?
Pas de Groene-column van Martin Reints meldde het overlijden van Lela Zečković tien dagen tevoren. Tegelijk besef ik dat haar debuut, Belvedère, een decennium voor de post-postmodernen lag. Maar haar gedichten zijn tijdloos!
Voor mij is Zečković de maker van Ballade:

Alles wat ze ziet, hoort en aanraakt,
of, alles wat haar ziet, hoort en aanraakt
is van haar. En dat weet zij.
De schrammen op haar benen doen geen pijn.
Liggend op haar buik in het dichte struikgewas
misleidt ze de jagers. De jagers schieten
op haar, raken haar niet. De jachthonden
zoeken haar, vinden haar niet. Zij lokt
de wilde zwijnen uit hun schuilplaats.
Rent voor haar leven en komt
met een geheimzinnige glimlach thuis.

Nu staat zij op een steile rots, dicht
bij de blauwe hemel. Begint haar schouders
op te trekken, wordt dunner, spreidt
haar armen als vleugels. Verstart.
Hoe diep, hoe duister is de blauwe zee?
Zij kent een ballade over een klein meisje
dat iedereen, ook haar en de cypressen,
zal overleven.
Hoe heet dat meisje, vroeg ik haar.
Dat wist ze niet meer, dat was
heel lang geleden.

Een vrouwelijke Icarus (Icara)?! Ook heeft Zečković een literair-historisch belang. Haar vertalingen brachten het Nederlands in kennis met onder meer Danilo Kiš en Miroslav Krleža. En volgens mij is de poëzie van Elisabeth Tonnard, een vooraanstaande hedendaagse dichter in de Lage Landen, lastig denkbaar zonder Zečković-regels als:

‘Waar eet je de beste mosselen?’
’Waar eet je het best mosselen?’
‘Waar eet je mosselen het best?’

Zečković was de weduwe van Hans Faverey. Reints eindigde zijn memoriam terecht met de schroom haar zo op te voeren, ‘want je moet haar werk op zijn eigen merites beoordelen’.
Natuurlijk is het particulier dat ik vind dat Zečković nogal onsterfelijke regels gemaakt heeft. Wordt die dwaze status bevorderd door bloemlezingen die, boven bundels en tijdschriftpublicaties, poëzie zijn gaan domineren? Zowel in de veelbesproken keuze van Komrij als van Pfeijffer valt er geen Zečković te bekennen.
Het siert me niet deze twee steeds op één hoop te vegen, maar hun ideeëngoed slaat nu eenmaal de maat. Ook denk ik dat ze aan het begin van de eeuw niet voor niets samen zijn gekomen in Awater, minder een literair tijdschrift dan een magazine dat poëzie van toegankelijke tekst en biografische uitleg voorzag.
Komrij was toen Dichter des Vaderlands en nam – elders heb ik er uitgebreid over bericht – lovenswaardige initiatieven om het genre te democratiseren. Dit paste bij de ontwikkeling die de organisator ervan doormaakte, Poetry International. Begonnen als politiek podium, markeerde het afscheid van festivalstichter Martin Mooij, in 1996, een de-ideologisering.
Deze ontwikkeling stond haaks op wat de laaglandse post-postmodernisten probeerden. Zij hadden geen breed leespubliek. Wel steun van jongere neerlandici die recensies en essays publiceerden, waarvan de ingewikkeld ogende termen een prooi vormden voor awaterianen – die op dat vlak in Komrij hun gedroomde meester hadden.
Inmiddels lijken deze neerlandici zich meer op proza en metakritiek te richten. Ook stierf de scrupuleuze criticus-essayist Hans Groenewegen, die recente poëzie was blijven volgen.
Pogend de mug van het cultuurpessimisme weg te slaan weet ik helaas ook geen fictie-auteur die de laatste jaren artikelen over recente poëzie heeft gebundeld. Anno 2017 lijkt Van Liers Geachte afwezigen, een anomalie. Opgeleid door classicus-filosoof Cornelis Verhoeven, die hij in de essaybundel geregeld liefdevol memoreert, kan zijn rode draad benoemd worden als letterlijk uitpluizend. Een voorbije wereld!
Ik geloof dat de factor achterhaaldheid, hoe imbeciel ook, niet onderschat mag worden. Dus houd ik op mijn leeftijd beter mijn waffel. Doen muziekluisteraars even mee? Een liedje kan je terugvoeren, misschien naar een of andere zevende hemel, zeker naar een vroegere tijd. Dus zal men eens moeten ontwaken, tussen andere geplogenheden, smaak en/of meerderheden.
Alsof hij de bui zag aankomen citeert Van Lier, die het nut van de idylle bepleit naast dat van de functionaliteit, een schitterende voorwaardelijke strofe van Kees Ouwens:

Maar als in de nadagen van je lot heel
die zwarte hemel weggevaagd wordt door het
daglicht en het reële doet zich aan je voor zoals je
het ook vroeger reeds gezien hebt maar voor het
eerst nu wordt het werkelijk door je opgemerkt

Hebben de makers van Geachte afwezigen, die discrepantie ingecalculeerd? De essaybundel mist bibliografie en noten. Daarbij belooft de flap teksten in ‘een zo helder mogelijk stijl, zonder jargon’. Postuum heeft Komrij zijn slag binnengehaald, al had hij kunnen oreren over de programmatische komma achter de boektitel.
De verantwoording van Geachte afwezigen, is wel erg algemeen voor de stukken, vanaf Van Liers officiële debuut in 1995. Er staat hier van alles bijeen, van spoorzoektocht tot toespraak. Voor de afwisseling? Of streefde Van Lier naar volledigheid?
Mogelijk heeft hij zich niet beter willen voordoen dan hij met al zijn eruditie en aandacht is. In de openingsafdeling bekent hij geen overzicht te hebben over de gehele poëzieproductie, ‘zelfs niet die van Nederland’.
Dan is het accuratesse dat hij geen identiteitspolitieke inhaalmanoeuvres pleegde en dat bij hem poëzie ontbreekt die nu de dienst uitmaakt. Behalve de vrucht van meer dan twee decennia schrijverschap is Geachte afwezigen, Het verweer van de poëzie een testament.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten