Het overkomt me geregeld dat
ik twee teksten lees die niets met elkaar te maken hebben, maar in mijn brein dusdanig
klutsen dat ze elkaar verhelderen.
Onlangs had De Morgen een aangrijpend interview met Inge
Vervotte, dat vele collega-media haalde: ‘Toen mijn geliefde
zelfmoord pleegde, zakte de grond onder mijn voeten weg’. Toen
dit relaas me onder ogen kwam, was ik bezig in de aanstekelijke studie Filosofie van de
jamsessie door Jurriën Rood. En voilà, het was weer zo laat.
Aan Vervotte, begonnen
als vakbondsvrouw, zit volgens mij iets atypisch. Als minister betoonde ze zich
solidair. Ze verbond haar lot aan premier Leterme toen deze na een theaterstuk moest aftreden en weinig later, na een hilarische carrousel, zijn opvolger moest opvolgen.
Inmiddels is Vervotte
bestuurder. Ze was mij in die functie opgevallen door een
ander boek. Het bevatte lunchgesprekken met allerlei managers, waarbij de
culinaire kostenstaat was afgedrukt. Een krachtig middel tot karakterschets,
omdat de zeker door Hollanders geduchte Vlaamse lunch bij Vervotte bestond uit,
meen ik, twee speculoosjes en twee koffies.
Die ascetische
schijn kwam terug in het interview met De
Morgen. Niet zozeer omdat Vervotte zich tegen voedselverspilling uitsprak,
maar omdat burgers zich volgens haar bescheidener mochten opstellen. Groepsbelang
ging voor.
Hier begonnen mijn
bellen te rinkelen. Jurriën Rood beschouwt de jamsessie als de publieke zaak in
een notendop. Een liedje wordt er uitgevoerd met een minimum aan afspraken en
een maximum aan vrijheid. Rood vreest nu dat een
teveel aan zelfexpressie de samenleving ondermijnt.
Cruciaal aan de jamsessie vindt
hij de ‘vrijwillige onderschikking’ (bereidheid mee te werken). Dat kan
verbazen, omdat zulke bijeenkomsten het teken lijken te dragen van de verrassing.
Maar de kans daarop is het grootst als muzikanten elkaar ruimte geven en op
elkaar reageren. Positieve vrijheid, noemt Rood dat naar Isaiah Berlin, die een gezamenlijk doel aangeeft. En die door ‘afstemming’
meerderen kan bereiken in een scheppende vrijheid.
Zo niet, dan wordt
het liedje een etalage voor het individu, hoe virtuoos ook, en moeten aanwezigen
bovendien ellenlange solo’s doorstaan. Ironischerwijs leek dat de bedoeling van
het Vervotte-interview, in de reeks De vragen van Proust (Trouw had ooit de rubriek Lastige vragen, gebaseerd op Max Frisch). De koptekst eindigde zo: ‘Wie is zij in het
diepst van haar gedachten?’
Maar Vervotte behield
afstand doordat ze, mét het inzicht dat lijden niet hoeft te worden verstopt, notities
had gemaakt en haar openhartigheid niet paarde aan details. Zo willigde ze Roods
terugverlangen in naar een scheiding tussen privé en publiek. Filosofie van de jamsessie volgt Richard Sennett namelijk in het idee dat het
anti-establishmentsgedachtegoed van Rousseau vele kwaaie pieren opleverde. Zij tonen zich in hun authenticiteit vooral
ontremd.
In meerdere parallellen die Rood
trekt aan de hand van het begrip vrije meningsuiting evoceert hij dan de delging van een bijeenkomst waarop
louter de hardnekkigste spreker gehoord. Daarbij telt het verschil en blokkeert het
individu samenwerking. Een ego-jam,
die kan uitmonden in wat Rood noemt een bad
jam. Het tegendeel van een debat, zonder minimale
overeenkomst zichtbaar te maken.
Op haar beurt gelooft Vervotte
in een dialoog ‘en dat is niet hetzelfde als
de ander willen overtuigen van je gelijk, maar net wél de verschillende
perspectieven willen zien en begrijpen, en zoeken naar wat wel
gemeenschappelijk kan zijn.’
Hoe dan te
handelen? Rood wijst erop dat bij een jam de sessieleider helpt. Deze kan door
niet-uitsluitende keuzes richting geven aan uitvoeringen. Vervolgens helpt de
muzikant door bewust die autoriteit te ondergaan. De grootsten bevrijden zich radicaal
van hun ego. Het gaat dan allang niet meer om regels, maar om opgaan in muziek én
collectief (dat volgens Roods voorbeelden al een trio kan zijn).
Deze vorm van
overgave huldigt Vervotte ook. Wel vult zij het begrip autoriteit anders in. Ze
meldt een neiging tot het aangaan van confrontaties. Mij verheugde het te begrijpen
dat deze niet per definitie vernietigen (evenmin als polarisatie). Indien mensen
elkaar vertrouwen kan zo’n overgave productief zijn. Men geeft het maximale en
vangt desnoods elkaar op – falen mag.
Met die
aanpassing lijkt de jamsessie een gepaste metafoor. De beperkingen die Rood
stelt, kunnen deels worden opgegeven. Een jamsessie biedt immers de kans om
voluit te experimenteren, met het risico dat het misloopt. Gelukkig vormt de
band een ruggensteun en dient het experiment het liedje.
Rood refereert aan
Herbie Hancock die memoreerde als jong pianist een verkeerd
akkoord aan te slaan dat door zijn bandleider Miles Davis prompt werd nagedaan – en dus opgevangen, voor mijn part uit burgerplicht.
Zo groeit de
verantwoordelijkheid van de omringenden. Het woord ‘meerderheid’ heeft lang een
burgerlijke bijsmaak gekend. Maar Vervotte kant zich tegen zulke labels, omdat
ze simplificeren. Ze houdt er niet van zich te schikken, indien dat een
verkeerd systeem bekrachtigt. Tegenwoordig is bijvoorbeeld het tegengaan van pesten een zaak voor een groep, die de
dader corrigeert door een overtal dat geen immoraliteit duldt.
Is dat niet
evengoed een kracht van de ‘jam-maatschappij’, waarin het resultaat de som der
delen overtreft? ‘Het betekent spel, avontuur en verantwoordelijkheid
tegelijk’, zegt Rood. En hij belooft een high.
Een routinebeloning voor een trippende muzikant, maar niet vanzelfsprekend voor
een ‘vergaand geatomiseerde wereld’.
Bij debatten kan Roods
sessieleider een moderator zijn, maar de sleutelrollen lijken voor de opinist
en commentatoren. Juist hun samenspel is geen evidentie, al was het omdat de
reactiemogelijkheid op vele sites werd uitgeschakeld. En op plaatsen waar debat
wel mag, vinden heel wat opinisten het niet de moeite te reageren op commentaar.
Dat is pas bizar, alsof na een solo het thema niet meer hoeft gespeeld – alsnog
ego-jamming.
Wie werkelijk vrijheid
van meningsuiting wil ervaren, adviseert Rood, sluit zich beter af van elk
contact, voor een bestaan in de middle of
nowhere.
Heeft Vervotte dat
meegemaakt tijdens haar politieke jaren? Toen moest ze in een ‘tactisch en
strategisch spel’ berichten, een paradoxale dialoog. Ze laat doorschemeren dat de
drive om onrecht te verhelpen
misplaatst raakte. Haar afscheid van die kringen rijmt met een uitgesproken
voorkeur voor vrijgevochtenheid.
Macht die wil consolideren
verdient die naam niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten