Hebben generaties een eigen polemische geest? Aan iemand
met zicht op literatuur is het opgevallen dat ‘jongeren van nu’ een veel harmonischer
wereldbeeld hebben dan ‘wij’ (Babyboom t/m Verloren Generatie). Tegenwoordig zouden literatoren niet alleen elkaar opzoeken, maar ook
onwelkome geluiden wegpoetsen. De trend om elkaar in poëzie bij de voornaam te
noemen, bevestigt dan een minigemeenschap van gelijken. Van daaruit kunnen
felle aanvallen worden gelanceerd en reacties daarop genegeerd.
Het is moeilijk zo’n stelling anders op waarde te
schatten dan door naar bekenden te kijken – zodat het gegeven frame een
antwoord particulier maakt. Ik heb ooit al geschreven literair te hebben
mogen ontwaken bij het tijdschrift Yang,
waar meer zielen in de borst klopten en waar de stelling, inclusief de
spreekwoordelijke uitzonderingen (kortstondig redacteur Jeroen Mettes, geboren in 1978), grond
vindt.
Ongetwijfeld onder invloed van de niet-aflatende
berichtgeving denk ik tevens aan ongekende verschillen door ‘de bubbel’ waarin huidige nieuwsconsumenten zich zouden bevinden.
Wegpoetsen is dan al door derden gedaan.
Toch zullen ook gebruikers van sociale media, waarop de
selectie naar verluidt het meest virtuoos wordt doorgevoerd, beseffen dat wat
op hun bordje komt een keuze is van een veel uitgebreidere kaart. Ze willen
eten wat ze krijgen te eten. Andere smaken en gerechten, met hoeveel panache
ook aangeboden, doen er niet toe.
In die houding lijken ze op lezers van fictie die voor de
duur van de tekst accepteren dat wat er staat waar is (a willing
suspension of disbelief). Doen ze dat
niet, dan wordt de ontspanning een inspanning die onnodig is, zoiets.
En zoals polemisten niet accepteren dat diverse opinies
naast elkaar voortbestaan als zouden ze evenwaardig zijn, en zoals publicisten momenteel proberen de bubbel te doorbreken door andere gezichtspunten voor bepaalde duur op
te vragen, zo zijn er altijd, vanaf pakweg Don
Quichot, auteurs geweest die de fictieafspraak hebben opgebroken.
Zoals de in 1972 geboren Franse schrijver Laurent Binet,
wiens blijkbaar moderne klassieker HhhH
(2009, Nederlandse vertaling 2010) ik eindelijk heb doorgenomen. Het boek
handelt over de moord op SS-er Heydrich in Praag 1942 en de ik-verteller laat de
lezer meebeleven hoe de tekst ontstaat. Hij weigert ‘aan literatuur te doen’.
Ten gunste van de historische waarheid moet hij bijvoorbeeld weerstaan aan ‘de verleiding
van de monologue intérieur’.
Binet hamert op de kennis die hij over Heydrich heeft
opgedaan, waardoor de simpelste bewering al onverantwoord kan worden voor wie
de werkelijke gang van zaken wil weten. Tegen die bubbel moet hij zelf beweringen
soms intrekken en de geloofwaardigheid van details heroverwegen. Tijdens het
maken van HhhH verschijnt bovendien
de minstens zo ambitieuze WO2-roman De Welwillenden, die tot
commentaar verlokt.
Doordat de ik-verteller zijn do’s and don’ts op tafel legt, waant de lezer zich op het grensvlak
van fictie – dat de echte wereld nooit binnen kan brengen. Alles blijft van
papier, zodat ik me eeuwen teruggeworpen kan wanen, naar een boek als Tristram Shandy. De koele genummerde
paragraafjes verraden een wensdroom.
Persoonlijk vind ik zo’n vaststelling dodelijk. Ze maakt
van kunst een vrijblijvend vermaak, en van zelfs de meest geobsedeerde
kunstenaars idioten omdat ze netto een beetje hun verveling hebben verdreven.
Twee recente exposities gaven me twijfel over die
evidentie.
Mijn generatiegenoot Sven ’t Jolle (*1966) toonde
zich grappig en vermoeiend in een zwart-wit-wereldbeeld. De ondertitel van zijn
installatie (Rot op) Arme eend,
waarin Dagobert Duck letterlijk met pek en veren is besmeurd, luidt: Doe de rijken de crisis betalen. En het drietalige
foldertje duidde alles tot in detail uit. Er was dus weinig vertrouwen in
toeschouwers die nog tot de andere bubbel bekeerd moesten worden. Ik bespeurde
bij mezelf sympathie, die steeds kon omslaan.
Bijvoorbeeld de Figuur
met opgeheven linkerarm leek de reactie tot aan de leuzen te dicteren. Het
beeld is geënt op André Derain, bij wie de vuist echter open stond. Bij ’T Jolles variant van de gebalde vuist mochten onze
eigen prinsessen in zo’n typische museumopdracht een uitroep verzinnen. Ze
hadden toch andere associaties: ‘Schip ahoy!’
Meer geraakt werd ik eerlijk gezegd door een tentoonstelling van Camiel Van Breedam (*1936) die ’T Jolles vader had kunnen zijn. Sinds de bezetting van
Wounded Knee trekt hij zich het lot van indianen aan. Uit restmateriaal trekt
hij assemblages op, waar misschien meer empirische ervaring en geduld bij komt
kijken.
Tegenover cynische ironie stelt Van Breedam ijskoude
verontwaardiging. Een installatie als Waarom vermoordt ge niet alle indianen met
Yperiet? (met op de achtergrond een café dat zoiets als ‘Eendracht’ heette)
vouwt de vuist juist open. Dan is het effectiever priemen ten gunste van 10.000
indianen die in WO1 meevochten met de Amerikanen en niet als burgers erkend
werden.
Over die oorlog gesproken, er bestaat een animatiefilm
die alles weerlegt wat Binet probeert: Cafard uit 2015. De schepper heet Jan
Bultheel (*1959). Zijn rolprent is gemaakt met ware acteurs, die in sensorische
pakken hebben bewogen (motion capture)
en achteraf gelaatsuitdrukkingen toevoegden op gezichten die de hunne niet
waren.
Ook Cafard kent
historische referenties: naar worstelaar Constant le Marin, communist Julien
Lahaut en de elite-eenheid ACM. Sensationeel aan de film is dat de animaties door
en door kunstmatig zijn – en van begin af aan die status wegdrukken. Zo
werkelijk dat deze film overkomt! Zelfs wanneer er historische journaalbeelden
in gemonteerd lijken, die evenzeer door de animatiemolen zijn gehaald.
Grappig vind ik dat Laurent Binet evenzeer valt voor de suspense of disbelief. Na bijna
driehonderd pagina’s te hebben geschaafd aan distantie tegenover de ware
toedracht is het onvermijdelijk dat hij de moordaanslag moet beschrijven. Ineens
is die paragraaf erg lang, en valt er geen witregel meer te bekennen. Terwijl
Heydrich dodelijk verwond moet raken, duidt de auteur aan wat andere personen
(Hitler, Churchill, Roosevelt, Lindbergh, De Gaulle, Bousquet) op dat moment
aan het doen zullen zijn.
Alsnog slaat de verbeelding toe – in simultaneïteit, die
me overigens kitsch dunkt. De polemiek bijt zich in haar eigen staart, maar lezers
wentelen zich in hun bubbel. En hun gemeenschapsgevoel groeit?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten