In zijn luimige columnbundel Klein digitaal verdriet toont Antoine Compagnon zich begaan met
zijn eigen coups de foudre. Dat is bijna een verademing in
tijden dat alleen al, pakweg, het noemen van Aleppo het omringende asgrauw
kleurt. De Franse literatuurwetenschapper komt over als iemand die ergens volstrekt
in opgaat om bij obstructies de betrekkelijkheid van zijn avontuur te zien, zonder
het af te vallen.
Zo is Compagnon als babyboomer en dus niet-native
gebruiker een vroege verslinder geweest van allerhande revolutionaire
apparatuur, waarbij hij nooit gebruiksaanwijzingen raadpleegde. Hij wijt het
aan een aanpalende opleiding tot ingenieur dat hem het wat hij noemt ‘hands-on
leren’ beter ligt.
Toen tot mij doordrong wat ‘hands-on’ kennelijk betekent,
stond ik paf. Niet dat ik een manisch gebruiker van handleidingen ben, maar
woordenboeken lust ik rauw. Bij een naar mijn aanvoelen al te reflexmatig
opduikende vraag naar een ‘hands-on-mentaliteit’ overvalt me echter
koppigheid. Die betekenis raad ik zelf wel.
Persoonlijk dacht ik aan het noodlottige cowboymoment dat
mij het tegendeel leek: ‘hands up’. In mijn beleving had ‘hands-on’, dat ik
misschien niet helemaal onterecht verbind met een neoliberaal denken, te maken
met nooit opgeven, zelfs niet ‘in
de meest hopeloze gevallen’. Hulp vragen kan al helemaal niet.
Het grappige vind ik dat een hands-on-mentaliteit wel
degelijk tot zulke gevolgen leidt. Want een gezaghebbende bron kan best helpen.
Compagnon memoreert een student die voor een werkstuk over Brave New World de dienstdoende Wikipediapagina had vervangen door
die van Lord of the Flies, zodat zijn
lerares niet zou ontdekken dat zijn werkstuk een copypaste-operatie was.
Daartegenover plaatst Compagnon sluwer bedrog van een leraar
die in de vakantie op het web allerlei desinformaties over een minder
belangrijke barokdichter verspreidde die natuurlijk op het programma stond. En
ja, hij kreeg zijn eigen snode verzinsels keurig in werkstukken gepresenteerd.
Compagnon geeft ook nog de onontkoombare – herkenbare –
realiteit mee van een aan hem gewijde Wikipediapagina die foutieve gegevens
bevat. Deontologisch zouden ze door iedereen mogen worden verbeterd, behalve
door hemzelf, degene die er door het copypaste-klimaat jaar na jaar last van
heeft.
Wat dat aangaat is een recent verbod van laptops door
studenten tijdens hoorcolleges nog
tamelijk galant. Het gaat ervan uit dat zulke apparaten speciaal voor die les
zijn meegenomen. Vanzelfsprekend zouden handgemaakte aantekeningen nopen tot een
grotere concentratie, maar ‘hands-on’ worden ze geenszins. Ze volgen immers de
handleiding van de professor.
Zouden zulke pagina’s bij een eerste blik dan ook gezaghebbendheid
verraden? Ooit
kwam de papieren kennis tot mij dat het fenomeen alinea betrekkelijk jong is. Ik
wist toen nog niet dat het genre van de internettekst vereist voor bijna elke
zin een nieuwe alinea in te zetten; Compagnons columns, die verschenen in de exclusief
digitale Huffington Post, houden zich
daar niet aan.
Voor
zulk opportunisme zich in mij had genesteld, meldde een handboek een bovengrens
van twintig regels. Meer zou een goed begrip doen stuiken van een
wetenschappelijke tekst, het moeilijkste genre. In diezelfde tijd leerde een
ander werk me dat het begrip ‘opportunisme’, volgens weer een ander boek, in Zwitserland is geïntroduceerd door
Henri Rochefort. Hij sarde er bange revolutionairen mee.
Als
stamvader van het opportunisme heb ik op een of andere manier immer Machiavelli
opgevat. Maar da’s ook maar gebaseerd op slechts één van zijn boeken dat derden
wellicht doorademd vinden door realisme. Hans Magnus Enzensberger huldigde
bijvoorbeeld Machiavelli ooit met geknars van tanden zo:
‘Voor
je kale meedogenloze zinnen, voor je moed om lafhartig te zijn,
je
diepzinnige banaliteit, en je nieuwe wetenschap
Niccolò,
schoft, dichter, opportunist, klassiek schrijver, beul:
jij
bent de Oude mens zoals hij te boek staat, en daarom prijs ik jouw boek
Broeder
Niccolò, dat vergeet ik nooit, en dat je leugens
zo
vaak de waarheid spreken, daarvoor vervloek ik je kromme hand.’
(vert.
Peter Nijmeijer)
Ook
Ayaan Hirsi Ali moet iets voor die lafhartige moed hebben gevoeld. In Nomade verklaarde ze zich gecharmeerd
van de Nederlandse aard, die eruit zou bestaan de natuur aan te passen aan je
wensen. Ging dat ooit met dijken en molens, in vacatures waar onder het
gesternte van de hands-on-mentaliteit de notie opportunistisch uiteraard niet
kan vallen, heet dat waarschijnlijk een ‘groot probleemoplossend vermogen’.
Maar
wie ben ik om al die leesscherfjes bijeen te vegen? Door een onthutsend rapport uit Nederland over laaggeletterdheid ontmoette ik het
begrip ‘oudkomer’. Plichtsgetrouw en optimistisch nazicht in Van Dale leerde me een zelfportret te
hebben ontmoet, naar de definitie van mijn woonland:
oudkomer
zelfstandig naamwoord • de
m • oudkomers
1997, gevormd naar het voorbeeld van
nieuwkomer
1 vreemdeling
die al langere tijd legaal in zijn nieuwe vaderland woont
a in NL
vreemdeling tussen 16 en 65 jaar zonder Nederlands paspoort, die in de
leerplichtige leeftijd minder dan acht jaar in Nederland woonde, die geen diploma’s
heeft waaruit voldoende beheersing van de Nederlandse taal blijkt en die daarom
verplicht is een inburgeringsdiploma te behalen
b in BE
meerderjarige vreemdeling die meer dan twaalf maanden ingeschreven is in het
Rijksregister
Eigenlijk wilde ik iets zeggen over het boekje van Compagnon,
die volgens Wikipedia trouwens geboren is in Brussel. Het hoogtepunt van Klein digitaal verdriet lag voor mij in 4’33”. Deze omstreden compositie van John Cage, louter gevuld
met omgevingsgeluid, kent een duur die Compagnon verregaand duidt.
Autobiografisch, omdat hij precies die tijd kreeg om op
de televisie te spreken over een klassiek boek. Technisch, omdat dit in
geschreven tekst zou uitmonden in maximaal 4800 tekens, inclusief spaties – minder
dan deze blog. Ideologisch, omdat hierdoor de
wet van de jungle gedicteerd blijkt die zich volgens Antoine Compagnon uit
in een persconferentie van een Franse president.
Vragen? Geen vragen.