In een grappig stukje lijstte
Ewoud Sanders woorden op, besteed aan de terugtreding
van het voltallige NSC-smaldeel uit het demissionaire kabinet. Hij lichtte
er één speciaal toe: ‘shitshow’. Inderdaad een bijzonder woord dat bijdetijds
klinkt. Het past misschien bij de toffe mengtaal waarin Tom Lanoye zijn geactualiseerde
Reynaert de vos liet denken. Tegelijk had Sanders geen begrip voor het
vertrek. Hij vond het onverantwoord, en ventileerde een hoger bezwaar dat hij op
zijn beurt vatte in één woord voor de betrokken politici: ‘moraalridders’. Waar
komt dat vandaan?
Ik hoor een tweeledig
begrip. Een moraal-ridder combineert een fenomeen met een beroep. Zoals bet-weter,
zeden-meester en zeden-preker. Of vanuit het Duits: de prinzipien-reiter. Bij
alle vier bestaan voor hun activiteiten substantieven, en bij de eerste drie zelfs
werkwoorden. Ze zijn best bekende verschijningen in Nederland, dat in zijn protestantse
gedaante al te goed zou weten hoe anderen zich behoren te gedragen. Grote waardering
is er niet voor hen weggelegd. Literair wordt meesmuilend gedaan over domineespoëzie,
desgewenst uit te breiden naar de branche van school- annex bovenmeester, wier verheven
geesten netto aan de beperkte kant schijnen. Vestdijk zou nog de even tweeledige
term ‘fatsoensrakker’
bedenken.
Uithangen
Heerst hier simpele
zelfhaat tegen hardnekkige vooroordelen? Een oppositie in een samenhangend
aantal steekwoorden weerlegt een veronderstelde landsaard, die evengoed van veraf
kan zijn gediagnosticeerd. Niemand minder dan antropoloog Ruth Benedict bleek al
getroffen door ‘het morele gelijk’ in Holland. Te simpel en dichotomisch voor
een wereld die alleen maar complexer wordt. En mocht het nu lijken dat Sanders
aanhaakt bij een ver verleden, dan moet ik me meteen corrigeren. Een fameuze hekelfiguur
in recente opinistiek,
evenzeer aan het Duits ontleend maar nog zonder substantief of werkwoord, blijkt
de gutmensch. Hij is voor het eerst gesignaleerd in
2015.
Met
laatstgenoemde term wordt duidelijk dat taal weer eens politieke verschuivingen
toont. Het bezwaar tegen dominees, schoolmeesters en aanverwanten luidde dat ze
conservatief waren. Hun macht belemmerde bovendien morele veranderingen. In het
roemruchte protestdecennium van de jaren zestig, bijvoorbeeld, kan ‘regent’ een
gedaante zijn waarin links zulke stagnatie ontwaarde. Inmiddels zou ‘de elite’
in een linkse kerk schuilgaan. De gutmensch
past in het jij-bakschema dat in de Bijbel op Farizeeërs lag: hij is feitelijk
hypocriet. Net als projecties die snibbig aangeduid worden in woorden beginnend
met ‘deug-’ (behalve de klassieke ‘deugniet’, vertikkeme toch, door Lanoye al
geïdentificeerd met Disney-pop en Plopsa-flop). Ze zwaaien de scepter in ‘de woke-dictatuur’.
Even snerend afgewezen wordt hun state of
mind die dan ‘politiek correct’ heet, eventueel afgekort tot ‘poco’ en
vergezeld van het blijkbaar zelfstandig handelend naamwoord ‘de policor’.
Ik deed een proefje, door ‘moraalridder’ als zoekterm in te geven op het weblog van de polemische Vlaams nationalist Johan Sanctorum bij wie ontmaskering en deconfiture een hobby lijken – en zie, van begin af treffers. Ook vond ik het pejoratief terug in debatten over het cordon sanitaire. Door de agora van publieke meningsverschillen te sluiten voor Vlaams Blokkers zou de moraalridder zich verheven weten boven mensen die hij niet eens spreekt, al is zijn basis moraliteit. Interessant is ook het werkwoord dat hieraan vasthangt: ‘uithangen’. Het klinkt goedkoop en treurig. En bovenal vals, want wie de moraalridder uithangt lijkt in laatste instantie een slecht acteur. Of heeft deze figuur geen oog voor de echte wereld?