Bij toeval las ik het boekje Typisch Nederlands. Vademecum van de Nederlandse identiteit. Jolig en
ernstig schetsten Jos
van der Lans en Herman
Vuijsje aan de hand van alfabetisch geordende trefwoorden iets van een ‘volkskarakter’.
Ze plaatsten dat begrip dan wel tussen aanhalingstekens, maar vulden het met
veel stamina in.
Typisch Nederlands,
oorspronkelijk verschenen in 1999, zal arbeid van jaren hebben gebundeld. Een
fragment over taal wees me terug naar een Vuijsje-column
uit 1988. Mijn goedkope herdruk bij de tiende verjaardag van het project vermeldt niets
over actualiseringen, terwijl er toen allicht al bij te stellen viel. Het getal
‘vijftien miljoen mensen’ lijkt me, hoe opinieverleidelijk de aanleiding ook was,
niet in één week in achttien
miljoen veranderd.
Ik zou benieuwd zijn hoe Van der Lans en Vuijsje nu, een
kwarteeuw later, hun project bezien. Het gaat me dan niet om die wijzigingen, zoals
dat door corona ‘drie keer zoenen’ zijn langste tijd schijnt te hebben gehad.
Nee, mij troffen onderwerpen die destijds, vlak voor de eeuwwisseling, door het
tweetal droog werden beschreven, terwijl er intussen flink over is gebakkeleid.
Zoals De Gouden Eeuw, de Gouden Koets, Sinterklaas en Zwarte Piet. Wat zegt dat
over heden gretig veronderstelde blinde vlekken?
Van der Lans en Vuijsje, academisch gevormde babyboomers,
behoorden tot de linkse intelligentsia die kritisch het verleden beoordeelde. Bij hun lemma Gouden Eeuw leidde dat tot de constatering dat het
nationale zelfbeeld van tolerantie bijstelling behoeft; structurelere bezwaren,
via een taalbrochure
voor musea uit 2018, leidden snel tot revisies. Inzake de Gouden Koets houdt Typisch
Nederlands de spiegel slechts voor bij een deel van de voorzijde over ‘levensverzekering’.
Over de vanuit 21-eeuwse blik onhoudbaar
geraakte afbeelding staat: ‘Op het linkerpaneel is te zien hoe de
Hollanders ‘Beschaving en Ontwikkeling’ brengen naar de koloniën’.
Sinterklaas is conform toenmalige ogen juist vitaal,
ondeugend en weerbaar, te begrijpen vanuit de destijds voelbare trend om voorrang
te geven aan de Kerstman (vanuit een interessant ander lemma zou de dominantie
van die figuur ‘Amerikaanse toestanden’ hebben opgeleverd). En bij Zwarte
Piet geven Van der Lans en Vuijsje een historische samenvatting, die
uitloopt op het volgende:
Vanaf de jaren zestig kwam Piets identiteit opnieuw onder
druk te staan. De groeiende gevoeligheid op etnisch gebied maakte een
koeterwaals pratende zwarte man tot een bedenkelijk verschijnsel. Er kwamen
experimenten met bonte en blauwe Pieten. Een politiek-correcte sint doet er
eigenlijk het verstandigst aan, helemaal zonder Piet te verschijnen. Enigszins
riskant is dat wel; de laatste jaren duiken herhaaldelijk berichten op over
kwajongens die de sint belagen of beroven. ‘Het was gewoon beangstigend,’
verklaarde Sinterklaas na zo’n incident in 1992. ‘Ze probeerden ook m’n baard
los te trekken en m’n mijter van het hoofd te slaan. Een van die jongens, die
aan m’n cape ging hangen, heb ik een optater met m’n staf verkocht. Nu weet ik
ook waar die voor dient.’ Wacht Zwarte Piet opnieuw een nieuwe rol: als
lijfwacht van de sint?
Zo eindigt het lemma. Verrassend, vond ik eerst, tot ik
besefte dat het past in de stemming van toen. Het debat ging geregeld over ‘zinloos
geweld’ en had iets apocalyptisch. Vandaar wellicht dat de twee bekendste
slachtoffers, Meindert
Tjoelker (1997) en Joes
Kloppenburg (1996), in dit boekje worden gerangschikt onder Helden, tegen
wie Nederlanders een te be-essayeren en dus afstand scheppende houding zouden innemen.
Vandaar dat Kerwin
Duinmeijer (1983) in Typisch
Nederlands ontbreekt?
Wellicht zijn de hedendaagse debatten die ik bedoel vanuit een
andere blik evengoed te beschouwen als ‘Amerikaanse toestanden’ waarvoor
inmiddels het begrip woke tegengif
wil bieden. Ik vraag me ook af hoe gedateerd andere ‘toestanden’ zijn die Van
der Lans en Vuijsje ginnepappend oplijsten als zijnde allergieverwekkers bij
Nederlanders:
Ze willen ook geen ‘Engelse toestanden’ (stakingen,
klassenverschillen), ‘Italiaanse toestanden’ (corruptie, treinen die niet op
tijd rijden) of ‘Belgische toestanden’ (vriendjespolitiek, corruptie).
Opvallend is dat we nooit spreken over ‘Duitse toestanden’.
In dat laatste zou nog verandering kunnen optreden als de AfD
dichter bij de Nederlandse grens verkiezingen
wint. Dat ’we’ is ondertussen natuurlijk wel mooi en eerlijk. Wie kan
zichzelf immers in de derde persoon aankijken? Zelf tracht ik dat wel eens te
doen wanneer ik aan het vaderland denk dat ik twee jaar na Van der Lans’ en
Vuijsjes’ boek verliet – onwetend van mensen in mijn nieuwe woonland die oefenden
in het ‘kritisch ondervragen van de eigen vooronderstellingen’.
Typisch Nederlands
bracht me trouwens nog een herinnering: dat de ij ooit een letter was op de
typemachine. Zou die met de komst van het toetsenbord bij computers stilzwijgend
het veld hebben geruimd? Scrollend door de gigantische letterbak waaruit met één muisklik iets valt in te voegen,
zie ik de ij evenmin. Dan is Van der
Lans’ en Vuijsjes verwijzing naar een artikel uit een inmiddels verdwenen vakblad
extra geinig: dat bedrijven en instellingen ertoe overgingen er een y voor in
de plaats te positioneren: Nyenrode, Twynstra Gudde.
Hadden de lemmamakers kunnen bevroeden dat dit een eerste stap was?
Laatstgenoemd adviesbureau
schrijft haar naam inmiddels aan elkaar. En dan durven eerbiedwaardige burgers nog
te beweren dat spelling
neutraal is!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten