Onlangs maakte ik, vaag hopend, aantekeningen bij Jan Blommaerts
Frames, formats en selfies. Wat
moordenaars, hoofddoeken en bewakingscamera’s vertellen over onze identiteit. Er was iets met die studie dat ik, zoals veel, niet thuis kon brengen. Mij moest dat nog ontschieten toen ik Rob van Essens De goede zoon al las. Die roman, geafficheerd
als een dystopie, deed me beseffen wat ik had verward.
De goede zoon zoekt naar een antwoord op de vraag wat de door Blommaert
geanalyseerde virtuele wereld voor gevolgen heeft. De wetenschapper wil geen cultuurpessimist
zijn, al was het wegens de verknooptheid met het offlineleven. De bellettrist
kijkt vooral naar het product dat literatuur heet en dat in zijn toekomst is
verzwolgen omdat lezers, na de introductie van het basisinkomen, schrijvers
zijn geworden.
Frames, formats en
selfies kent een droge stijl. Heeft Van Essen zijn boek dan uitbundig gestileerd? De redacteur in mij twijfelt.
Metabewust rept de roman van ‘proustiaanse zinnen’. Een hoofdrol krijgt de
komma, die ervoor zorgt dat het betoog meandert, mij soms te demonstratief
(maar ik heb iets met de punt). Ook de pretentieloze humor rijmt
niet met het studiegenre: ‘Het was onmogelijk om niet naar zijn ontbrekende
been te kijken. Het was ook onmogelijk om daar wel naar te kijken, want het
ontbrak. Maar ik paste er voor op om dergelijke paradoxen met hem te delen, ik
kwam niet verder dan eenlettergrepige antwoorden op zijn vragen.’
Tot zover is het
onderscheid vertrouwd. Dan beweert Blommaert: ‘De Chinese internetwereld is de
meest dynamische, diverse en spannendste die ik de afgelopen jaren heb leren
kennen, met een onwaarschijnlijke wildgroei aan talige, visuele en culturele
vernieuwing op een schaal die alle verbeelding tart.’ Dit dunkt me een
uitspraak van een personage dat een eigen universum aan het bouwen is.
In de roman
heerst echter onbegrip dat rondtasten veroorzaakt. Ook op verhaalniveau,
bijvoorbeeld na een eerste onduidelijke test van de naamloze hoofdpersoon: ‘Of
hangen alle testen samen en wordt de betekenis pas aan het einde duidelijk? In
het midden van mijn leven bevind ik me in een donker bos’. Die divineske richt
een open constructie aan (waarin veel later de hoofdpersoon alsnog, per
zelfrijdende auto, in een donker bos komt).
Van Essen schept
een academisch perspectief, waarin op basis van de nieuwste data bevestigd moet,
verworpen of geherformuleerd. De goede
zoon thematiseert dan ook het eigen verloop en leeft mee met een auteur gespecialiseerd
in plotloze thrillers. Over zijn manuscript wordt door een uitgeefster per mail
geoordeeld en onderhandeld. We lezen een boek dat permanent onder onze ogen herboren
wordt.
Blommaert
verandert echter zelf de werkelijkheid. Hij dateert het ‘origineel’ van het
standaardwerk Homo ludens op 1950.
Daarmee stelt hij niet dat Huizinga als lijk gewoon doorschreef. In Blommaerts
universum ‘hanteert’ men bij het herscheppen een eigen taal, van een editie met
de ondertitel A Study of the Play-Element
in Culture. Consequent staat op de achterflap dat Blommaert werkt ‘aan
Tilburg University en de Universiteit Gent’. Het lidwoord is in Nederland weggevijld.
Wellicht nopen de
omstandigheden Van Essen tot een wetenschappelijker houding. De goede zoon huisvest het dystopische
cliché van de Big Brother.
De hoofdfiguur werd altijd geobserveerd, elkeen zat in het complot (in plaats
van een wrakende god). Daarvan hoopt hij door het schrijven de clou te krijgen.
Hij is dan wel laconiek over het feit dat hij in de auto geen stuur heeft, plotbeheersing
kent hij niet. Bovendien moet hij soms antwoorden aan een interviewer: ‘De truc
is, ik schrijf dit vanuit de toekomst, zoals je ongetwijfeld hebt gemerkt.
Vandaar dat ik er zo nu en dan wat postapocalyptische hints tussendoor gooi.’
Hij expliciteert dus zijn methode, en daarmee zichzelf.
In Frames, formats en selfies ontbreekt dat
broodnuchtere zelfbeeld. Blommaert
bespreekt zijn eigen Twitteraccount, als ‘academicus en kennisactivist’. Is een
hoogleraar dan activist op metaniveau, die iets extra’s brengt aan doorsnee militanten?
Over de bijbehorende foto op zijn profiel onthult hij dat hij ‘arbeiders’
toespreekt. Tegelijk aanvaardt Blommaert geen norm, want die is de uitdrukking
van macht en ondermijnt de creatieve kracht van het betoog. Hij bestrijdt pleidooien
tegen vegetarisme en duurzame producten: ‘Daar wordt de verdenking van
persoonlijke zwakheid nog aangevuld met de beschuldiging dat je door het
ongezonde consumptiegedrag ook anderen schade kan aanbrengen’ (de reguliere
men- en we-vorm wordt even verlaten).
Aan het einde van
Frames, formats en selfies vindt Blommaert
sociaal en eerlijk gedrag, hoezeer het voorschriften ook internaliseert, het
beste. Zolang het wegblijft van het identaire format, dat statisch en
essentialistisch zou zijn – onwerkelijk. Hij wijst op de ons omringende superdiversiteit, versus het leven in de klassieke dystopie die Orwells
1984 werd.
Aan dat
essentialisme heeft Van Essen zich ontworsteld. Zijn personages delen een verleden
in een Archief, dat in Kind van de
verzorgingsstaat werd opgevoerd. Toen schiep Van Essen een volgzaam
tijdsbeeld met topoi over links die mij niet overtuigden (een residu levert De goede zoon met ‘de onbespoten groenten en de bruine rijst’). Nu
denkt de schrijver bij een wrak wegdek, afgezet door tape: ‘Het systeem is in
verval. Het is een iets te dramatische gedachte, een beginzin voor een essay
waarin de tijdgeest wordt gevat.’
Hij heeft even een
baan om de werkleider van het Archief, na een akkefietje met justitie, een
nieuwe identiteit te geven, een levensverhaal, te beginnen met een jeugd. Van Essen laat open of De goede zoon evenzeer het product is
van een radicale herschrijving op basis van de vraag. Wel citeert hij twee
(gereformeerde en atheïstische?) versies van een oudbakken wandtegeltje die uiteenlopende
betekenissen genereren: Van het concert
des levens krijgt niemand het program en Van het concert des levens bestaat geen program. Uit het
postkatholicisme herinner ik me Van het
concert des levens krijgt niemand een program.
Blommaerts boek sorteert
juist voor het overzicht. De titel geeft een indicatie, die via de regel van drie wil verleiden. Daarna voorspelt de ondertitel onderwerpen
en kader. Toch dekt ze de lading niet. Blommaert heeft het ook over tatoeages,
om uit te komen bij N-VA-minister Jambon. Plus over de Antwerp 10 Miles, om uit te komen bij N-VA-leider De Wever. Hun duiding
brengt monolithische identiteiten. Een structuralistische roman, waarin het
geheel meer is dan de op elkaar afgestelde delen.
Bij de tatoeages
haalt Blommaert een gepromoveerde Zuid-Afrikaanse onderzoekster aan, met naam
en universiteit, die hem heeft verteld dat de plaats op de arm (onder-boven)
valt te relateren aan maatschappelijke status. Wat een precisie! Wel staat zoiets
ook in het oer-Hollandse
kinderboek De scheepsjongens van
Bontekoe, wanneer de gegoede Rolf aan de eenvoudige, talentrijke Hajo
adviseert een tatoeage hoog te laten zetten. Voor de toekomst.
Eerder had
Blommaert op autoriteit van internationale hijabista’s
(moslima’s die stijlbewustzijn op het web demonstreren) wetenswaardigheden
geleverd over hoe bij dwingende kledingvoorschriften een eigen identiteit te
presenteren door details. Hij had daar in België evengoed schooluniformen
kunnen bekijken, waarbij een parelkettinkje al een wereld van verschil schept.
Maar nu toon ik
me minder een redacteur dan een mierenneuker. Volgend leven beter.
Naschrift
Nog iets: bij Van Essen
vallen hoofdpersoon en verteller samen, terwijl bij Blommaert, staat er meer
dan eens, zijn studenten opereren onder begeleiding van hun docent-verteller (en
hem het materiaal voor het boek aanleveren).