donderdag 30 november 2017

Ondertiteling




In het Nederland van 1946, meldt Tim Parks in Waarom ik lees , was 5% van de boektitels vertaald (dit beweren oude aantekeningen van mij, ik kan me niet goed indenken dat er vlak na de oorlog, toen papier op rantsoen was, hierin iets als een markt bestond). Tegen 2005, zegt hij, was dat aandeel gestegen tot 35%, waarvan fictie maar liefst 71% voor haar rekening nam.
Parks bericht in een boekhandel uit het centrum van Amsterdam, Athenaeum, veertig klanten te hebben geïnterviewd over hun keuze. Hij denkt daarmee een representatieve lezer te pakken gekregen te hebben, vooral omdat hij met de leeftijdsklasse van 20 tot 60 jaar sprak en onder hen gelijkelijk mannen en vrouwen.
Die laatste twee parameters geven mij de indruk dat er een vertekening optrad: groslezers zijn oudere vrouwen. Ook lijkt met Athenaeum geen doorsnee boekhandel gekozen, maar veeleer een specifiek, ‘elitair’ publiek dat kiest uit een breder aanbod dan in een winkel normaliter heeft.
Parks’ ontdekking is dat alle proefpersonen, op één na, voornamelijk buitenlandse romans lezen, en dan vooral Engels en Amerikaans. Daaruit verklaart Parks dat er op de Nederlandse markt een strijd zou woeden tussen originele en Nederlandse edities van Engelstalige romans.
Binnen Europa zou er voorkeur zijn voor vertaalde Engelse romans. De Nederlandse lezers blijken zo goed opgeleid dat ze in Nederlandstalige teksten pas aan detailafwijkingen, die hen doen denken aan Engels of Frans of Duits, merken dat ze vertalingen lezen. Yeah right (op de omslagen van die boeken staat zeker geen auteursnaam)!
Hoe dan ook ontbolstert er volgens Parks zo een tweede bestaan. Een specifiek soort wereldwijsheid waar je de deur niet meer voor uit hoeft? Anderzijds legitimeren Parks’ lezers zich, dat ze buitengaats in ‘hét boek van het moment’ een fijn gespreksonderwerp hebben. Deze teksten geven hun het gevoel ‘deel uit te maken van een internationale gemeenschap. Op reis of tijdens contact met vreemden wordt het tweede leven reëel.’
Op hun beurt zouden Engelse lezers, die volgens Parks zelden een tweede taal beheersen, geen behoefte voelen anderstalige schrijvers te consumeren. In de Angelsaksische wereld zou nog wel de politiek geëngageerde roman in de traditie van Sartre bestaan waarmee veel auteurs ‘tot in de jaren 1970’ beroemd werden, maar die zou verdwijnen in veel Europese landen.
Tijdens de mondialisering zijn mensen, verklaart Parks, minder gaan lezen en schrijven over hun eigen leefgemeenschappen.

Parks vertelt dat in Amerika slechts 3 tot 4 procent van alle verschijnende romans een vertaling is. Ze zouden bovendien omgezet worden ‘naar eigen formuleringen en schrijfwijzen’.
Van wat die duistere aanduiding behelst heb ik sinds deze week een indicatie. Waarschijnlijk bestaat de optie al tijden, maar ik werd erop gewezen dat sommige clips op YouTube een rechthoekig icoontje hebben waarmee je ondertitels tevoorschijn kunt toveren. Het lijkt dan niet te gaan om vertalingen, maar om een registratie van het gezegde.
Zo herbekeek ik althans een fameus lang interview met Joni Mitchell uit 2013. Wat daar in het begin nog een grapje leek, was structureel: een discrepantie tussen wat er stond en wat ze zei. Alleen Joni zelf al diende zich bij momenten aan als Joanie, Joani en Jenni.
Vanuit het land van Lernout & Hauspie dacht ik toen ineens: hier zal toch geen spraaktechnologie actief zijn?
Pas verderop in het interview zette ik het beeld soms op pauze om frappante verschrijvingen te noteren. Ze kwamen in eerste instantie voor bij namen:

like Wayne Shorter > like waiting shorter
Warren Beatty > more and beatty

Hoofdletters en onderkasten betoonden zich de hele rit sowieso grillig.
Daarnaast bleek het spraakprogramma moeite te hebben met wat ik maar benoem als een aardig mondje buitenlands. Joni Mitchell, van geboorte Canadese, sprak op zulke momenten Frans en Duits:

Debussy > do Busey
Zarathustra > spec ceressus to
Nietzsche’s Ubermann > neat you Zuber man
joie de vivre > water vivre

Geen verklaring heb ik ten slotte voor één werkelijk schitterende verschrijving:

philosophical > Asafa kuzava cool

Rare jongens, die trans-Atlantici. Joni bracht het niet overal gesmaakte woord ‘filosofisch’ hooguit wat ironisch voort, met een lagere stem dan gewoonlijk.
Na een eerste kennismaking vind ik deze YouTube-dienst fantastisch. De uitvinding zorgt voor een secundaire epifanie. Ik ging althans scherper luisteren naar wat me voorgeschoteld werd. Of er zo ook een wereld voor me openging, moet ik misschien elders nog eventjes nalezen.

zondag 26 november 2017

Broodje Dubbele Standaard




‘Pietendiscussie ontspoort in Nederland’, kopte de Vlaamse kwaliteitskrant afgelopen week.
In de tussentijd liet bij de schuifdeur de gourmande voor de Sint (ook na Conchita Wurst onbetwist een man) een verlanglijstje achter: scoubidoo, gitaarhouder, een hele grote knikker, een kat, pompstep, trompet in een kist, inktwisser. Het taalkundig genie weet op haar beurt, bijna christelijk, in eerste instantie niets te bedenken omdat ‘ik alles al heb wat ik zou willen’.
Ze zijn nog jong en kijken dagelijks naar het Vlaamse jeugdjournaal dat, minder pretentieus dan in het noorden, Karrewiet heet. Ik vermoed dat het Nederlandse drama er niet aan bod is gekomen.
Hen zou ik best kunnen bijpraten over het zwartepietendebat en zijn voorgeschiedenis, omdat ik me daar een beetje in heb verdiept voor mijn nakende bestseller. Maar ik betrap me op een schandaal, want heb geen puf voor een ongevraagde uitleg.
Vlak voordat ik de tekst definitief moest loslaten, kon de variant van de ‘Spaanse edellieden uit de zestiende eeuw’ nog vermeld. En de zetter ging aan de slag waarna de reactie kwam van het Landelijk Platform Slavernijverleden waarna de Belgische staatssecretaris van Twitterzaken zijn zegje deed.
Toen wist ik dat mijn stelling helaas aan kracht zou winnen: dit debat wordt niet opgelost zolang men bij elkaar, schermend met kinderen als bewijs, een empathietekort blijft diagnosticeren.
Het zouden immers (eigen) kinderen zijn waarom in Friesland een demonstratie tegen zwarte Zwarte Pieten op de openbare weg werd geblokkeerd. En het zou uit naam van (alle) kinderen zijn dat die demonstratie, waar ook kunstenaars bij waren betrokken, Mars voor Beschaving werd genoemd.
Op een of andere manier – en welja, nu doe ik mee aan het wij-zij-paradigma – raakt het laatste me meer. Raar, want ik verdraag het amper dat Herman Vuijsje zijn kans schoon heeft gezien om na het Friese debacle zijn barricaden weer te betreden. Ben ik geraakt omdat ik van links meer zelfinzicht verwacht? Omdat ik met het standpunt van die Mars instem?
Sedert jaar en dag mijn helden in deze materie: Jerry Afriyie, Quinsy Gario, Sylvana Simons. En als tragisch personage: Sunny Bergman, de misschien wel belangrijkste documentairemaakster van Nederland.
Als geen ander weet Bergman blinde vlekken in de samenleving zichtbaar te maken. Haar kritische engagement staat buiten kijf. Maar alleen al voor mezelf heb ik bladzijden vol aantekeningen die kunnen laten zien dat Bergman per project allerlei eigen blinde vlekken etaleert.
Daarmee zeg ik niets nieuws. De moeilijkheid is wel dat hoe evident en helder de voorbeelden daar ook van kunnen worden verstrekt, ter tegenbekritiseerde zijde ongeloof in minder geslaagde kanten van Bergmans missie alles smoort.
Op dit punt vrees ik ook mijn allergie bevestigd te zien tegen Twitter. Omdat de ruimte voor argumentatie ontbreekt, kan kritiek worden weggewuifd als zijnde de zoveelste dommigheid van potentiële PVV’ers. Met wat retweets onder gelijkgestemden is dat dan zelfs een uitgemaakte zaak.
Kennelijk verwacht ik van links behalve meer zelfinzicht toch ook vooral nuchterheid. Misschien is het namelijk niet relevant om, noem eens iets, eigen argumenten te categoriseren als ‘wetenschappelijk’. Of om een actiegroep Kick Out Zwarte Piet te noemen. Tenzij men wil praten tegen, in plaats van te praten met andersdenkenden.
Ik weet niet hoe de wereld werkt, maar ik denk dat het gaat zoals Tonnus Oosterhoff het bedichtte, die het kennelijk ook niet weet:

Een boom valt op een dak
nooit zomaar
maar ook nooit met een reden

Raar, nogmaals, dat me alweer een mening besluipt: ik ben bepaald koppig (elk jaar stonden op mijn verlanglijstje een tafelbiljart en Bessy-hond bovenaan) en ik huiver van pragmatisme – en toch lijkt het me geen nederlaag om, zoals gebeurde, de naam van het project Zwarte Piet is Racisme te wijzigen in het zalvende Nederland Wordt Beter.
Een getuigenis helpt waarschijnlijk zeker om te overreden. In haar bijdrage aan het belangrijke boek Sinterklaasje, kom maar binnen zonder knecht (1998) begon Lulu Helder met anekdotes waarin zwarten werden geacht specifieke rollen te vervullen. Zo vertelde ze over een zwarte universitair docente die moet spreken op een conferentie, bij binnenkomst op een man afloopt om zich voor te stellen en van hem vervolgens zijn jas krijgt aangereikt.
Zelf kende ik dit horrorverhaal uit White Innocence van Gloria Wekker die hier het lijdend voorwerp was. Wel was ze toen pas afgestudeerd beleidsmedewerker op het ministerie van WVC en betrof het een vergadering. Ook kwam ze binnen toen de mannen al met elkaar in groepjes stonden te praten. Ten slotte vermeldde ze de reactie van de man: hij werd purperrood.
Het blijft even pijnlijk dat Wekker wordt aangezien voor een garderobejuffrouw, maar betaamt het dat ik de context geef? En vermoed dat de man wellicht de les van zijn leven heeft geleerd? Of verzacht of ontken ik op deze manier iets?
Verder vraag ik me als taalmannetje af of het zou helpen wanneer er, zoals na de Friese rel geschiedde, geen gewag wordt gemaakt van een ‘institutioneel machtsmisbruik’.
En als we dan toch even wat kosmopolitischer gaan denken, wat een vooruitgang zou het zijn wanneer het inzicht komt dat Nederland één grote Randstad annex provincie inhoudt. En wanneer de jij-bakkerij met zijn broodjes Dubbele Standaard voorgoed wordt gesloten.
‘Zal de discussie over Zwarte Piet ooit beslecht worden?’, kopte een Nederlandse kwaliteitskrant. Ik kan niet beslissen of die vraag retorisch was, maar met alle media-aandacht zouden de termen ‘vrije meningsuiting’ en ‘censuur’ niet meer ijdel mogen worden gebruikt.
Het ergste is wel is dat de meeste populariteit afgelopen week zal zijn vergaard door het standpunt om, wederom in naam van de kinderen, het debat te laten rusten tot na het feest. Dat suggereert een neutraliteit die niet bestaat – voor zover het debat dat al niet duidelijk had gemaakt.
De bal ligt in het kamp van de regering. Zou ze hebben geleerd van het communicatief mislukte, maar intentioneel lovenswaardige Pietenpact van de zuiderburen vorig jaar? Nu er zelfs een Nederlandse vlag in de Tweede Kamer staat, moeten Oranje Pieten mogelijk zijn.


zondag 19 november 2017

Voorzetselduister




Hoe komt het dat veel van de geïnterviewden in Joost Vullings’ De kinderen van Pim, politieke nazaten van Fortuyn, bij hun terugblik op het kortstondige avontuur als tegenpartij het taalgebruik in ‘Den Haag’ hekelen en daar dan vaak een zegwijze uit Rotterdam tegenover stellen: ‘niet lullen maar poetsen’?
Kennelijk zit er een kinkje in de kabel die van zender A naar ontvanger B loopt. Van Dale geeft dan een Hans van Mierlo-citaat: Het probleem in Nederland is niet dat we te veel praten, maar juist dat we te weinig communiceren’. Dus niet louter de publieke zaak van spreken is inefficiënt?
Lang geleden, toen de vissen nog Latijn spraken, keek ik als redacteur terug op de ontwikkeling van een werkwoord waarvan het gebruik in een werkbiotoop explosief was toegenomen:

‘Communiceren deed je mét iemand, in een dialoog. Inmiddels blijkt het een overdrachtelijk werkwoord, zeker in de boekenbranche. Je communiceert “iets”, ook nog “naar” iemand, in de richting van, dus. En dan, zou je zeggen, wordt het afwachten.’

Ai meneertje, ‘overdrachtelijk’ moet ‘overgankelijk’ zijn. Niet iedereen met een vakdiploma is dan ook een autoriteit, zelfs niet inzake het eigen leven. Bovendien bestond het overgankelijk gebruik van ‘communiceren’ al veel langer. Het heeft wel zo’n beetje een monopolie verworven.
Toch heb ik ergens een vermoeden wat ik heb bedoeld met ‘overdrachtelijk’, dat verwijst naar een figuurlijke betekenis.
We schreven 2004. Internet en e-mail hadden zich in dagelijkse levens genesteld, op mobiele telefoons was het middel van de sms ingeburgerd. Misschien is het raar, zeker voor late adopter als ik, om meteen die technologische details aan te brengen, maar na herlezing van Jannah Loontjes memoire Roaring nineties realiseerde ik me weer hoe ze aan taal verklonken zijn.
Loontjes, een decennium jonger dan ik, herinnert er zelf al aan dat het medium de message is. Ze laat zien wat er in de recente geschiedenis is veranderd in de omgang, in het begrip van privacy. Meestal onbereikbaar zijn! Beid je tijd als er op een afgesproken tijdstip niemand opdraaft! Mateloze brieven schrijven en herschrijven!
Communiceren richtte zich dus op een welomschreven ander als object van handelingen en beweringen. Dat bedoelde ik zeker in mijn citaat. Ook praten ging ‘met’ – of evengoed ‘tegen’ – iemand.
Dan krijgt het nieuwe ‘communiceren spatjes. De overload aan copy-paste-informatie heeft alleen een abstract publiek. In hoeverre mensen er daarin eigenlijk toe doen, in buitenconsumenteel opzicht, lijkt een vraag voor cynici.
Zelf verkeer ik door deze absorberende reductie in een voorzetselduister. Met welke woordschakel betrek ik de ander bij het postideologische communiceren?
Deze kwestie diende zich recent aan, op nog een voor mij betrekkelijk recent medium, het intranet (ik veronderstel dat mijn adoptievermogen vertraagd is door een activiteit bij het opstarten van mijn e-mailprogramma: ‘gegevensintegriteit controleren’). Op die plaats werd aandacht gevraagd voor een vacature van beleidsmedewerker in de kunst van de communicatie:

-          Je gaat actief aan de slag met de externe communicatie en wervingmomenten naar studiekiezers
-          Je vormt, in samenwerking met relevante partners, het communicatiebeleid, zowel naar gedrukte als niet-gedrukte media.

Vielen mij eerder het containerwoorden ‘momenten op of meende ik inderdaad onmiddellijk te weten dat ‘naar niet klopt? Reeds opgericht had zich in elk geval mijn hoonzintuig, inclusief notoire historische boosdoeners uit de welzijnssector. Toen vroeg me af wat hier wel een correct voorzetsel is.
Schrijven doe je ‘aan’ een specifiek iemand. Richard Sennett suggereerde dat dit bij e-mails niet opgaat omdat ze een middel zouden zijn om de ruimte voor interpretatie te beperken. Een baas deelt een bedoeling mee, en geen werknemer kan beweren daarvan niet op de hoogte te zijn. Bovendien zou het tekstbericht een onttakeld gesprek zijn, omdat er geen gelegenheid is voor twijfels of bezwaren, ironie, uitweiding, enz.
Vertellen kan volgens mij nog wel ‘aan’ iemand. Ik kan tevens vertellen ‘tegen’ een ander. Maar communicatie?
De intranetvacature deed me tegelijk beseffen dat de informatieoverload een echokamer heeft ingericht van een volstrekt homogeen discours. Onder het vereiste profiel stond namelijk:

-          Je schrijft taalkundig correct, hebt een vlotte pen

Het deel vóór de komma biedt geweldige kansen voor teksten met waarheden als ‘Colorless green ideas sleep furiously’. Helaas worden ze om zeep geholpen door wat er achter de komma staat. Dat een pen, die volgens mij trouwens nauwelijks nog gebruikt wordt, ‘vlot’ moet zijn tart elke minimale beheersing van taal.
Ik vrees dat hier ‘beeldend’ taalgebruik wordt geëist, inderdaad van een communicator, dat ooit aan kunstenaars was voorbehouden voor wie correctheid burgerlijk zou zijn. En het zou me niet verbazen dat deze functie in de plaats is gekomen van de aloude tekstredacteur die ik, al te ijdel, ooit meende te zijn. Daar was de missie om gemeenplaatsen te onderscheppen, die voor het nieuwe paradigma juist zijn gewenst.
Node ontbreekt ‘communiceren’ dan ook in het Klein lexicon van het managementjargon (2016) door Laermans, De Cauter en Vanhaesebrouck, dat het neoliberalisme dacht te fileren. Gelukkig is daar wel de ‘content’ te vinden die naar buiten moet komen.
Hoe hoog het percentage betekenis in zo’n boodschap ook precies mag liggen, helder is dat een communicator de subjectiviteit moet verlaten. Hij/zij is de bemiddelaar van een boodschap uit een consensus, na ‘constructieve’ bijdragen van collega’s, over een merk of imago.
Nu nog de status vaststellen van deze beleidsmedewerker. Laat ik er een artistiek omweggetje voor nemen. Volgens Ben Lerner moet je in poëzie ‘Walt Whitman’ tussen aanhalingstekens zetten omdat deze niet zozeer een historische persoon is geworden als wel een aanduiding voor democratisch dichterschap. Wie onder dat gesternte ‘ik’ bescheidenheidshalve inruilde voor ‘je’, kreeg van vakdiplomatici te horen dat er een ‘verhuld ik’ werkzaam was.
Maar wanneer de communicator, zoals topvoetballers dat zo mooi kunnen, over zichzelf ‘je’ zegt, dan is dat volgens mij een gevallen ik.
Tot slot richt diens zoektocht zich alsnog op een publiek. De Haagse wijsgeer F. Jacobse, van de Universiteit van de Straat, had er deze formule voor: ‘Ik ben niet ik nou, ik ben een spreker’. Dat communiceerde hij bij een oefening voor het Kamerlidmaatschap, om een punt te leren maken. 

zondag 12 november 2017

Meneertje vwo




Net nu ik door de bestandsnaam ‘def’ afstand heb gedaan van het voorrecht een boek te herschrijven, gebeurt er iets wat in die tekst aan bod had kunnen komen. Of het met identiteitspolitiek te maken heeft of met instituties of met geen van beide, weet ik eerlijk gezegd nog steeds niet. Maar feit bleef dat afgelopen week voor De Groene Amsterdammer Christiaan Weijts een standenmaatschappij heeft bevestigd in laaglandse literatuur.
Naar aanleiding van de jongste roman van Alex Boogers waren dit de frappantste passages:

‘dit soort literaire buitenbeentjes. Ik denk aan Henk van Straten, Jan van Mersbergen, Auke Hulst, Walter van den Berg… dat soort mannen. Of jongens eigenlijk. Hoe verschillend ze ook zijn, in grote lijnen delen ze dit verhaal: ze zijn opgegroeid in achterstandswijken of plattelandsdorpjes, hadden een jeugd van gebroken gezinnen, ontsporingen, vulden hun cv’s met baantjes voor ongeschoolden (…)
Ook de uiterlijke overeenkomsten zijn meer dan bijkomstig. Ze beoefenen ruige sporten, hebben tatoeages of spelen in gitaarbandjes. (…)
Ook stilistisch is hier een verwantschap: geen mooischrijverij, geen stilistische virtuositeit, maar een directheid, een rauwheid, die je volks zou kunnen noemen. Mannen van weinig woorden. De blueszangers van onze literatuur. Ironie zul je hier evenmin aantreffen als geraffineerd gegoochel met fictie en werkelijkheid. Geen diepere lagen, intertekstuele verwijzingen of experimentele vormen. We hebben hier te maken met een andere literaire familie dan de tak Flaubert-Nabokov-Couperus-Nooteboom’

Heuse chavs in Holland! Ik vind Weijts exercitie nogal wat. Academisch populisme, populistisch would-be academisme of journalistiek die de eigen tijd weerspiegelt?
‘Vroeger’ konden laaglandse literatuurgeschiedenissen periodiseren naar beroep: dominees, juristen, schilders, copywriters, neerlandici, beeldend kunstenaars, filosofen… Bij het Manifest voor de jaren zeventig, dat grof samengevat pleitte voor toegankelijkheid en heroverweging van werkbeurzen, is wel aangetekend dat hun makers niet uit een academisch milieu kwamen.
Nu gaat het echt om sociale klasse, in uiterlijkheden, met alle vooronderstellingen an sich. Aan de andere kant spreek ik zelf net zo makkelijk van een witte middle class.
En natuurlijk, de betreffende editie van De Groene vierde een jubileum door zich te werpen op het fenomeen ‘de elite’ en Weijts staat mij, die zijn romans niet ken, bij om studentikoze columnistiek, maar het is licht verbijsterend om zulke generalisaties voorgeschoteld te krijgen. Temeer daar Weijts redeneert vanuit de faketerm ‘volksschrijver’ van Gerard Reve, die toch werkelijk uit een intellectueel gezin kwam.
Zelf heb ik van de aangehaalde auteurs alleen Van Mersbergen en Van den Berg gelezen, één roman per persoon om precies te zijn. Die ik me herinner als (wat ik kennelijk beschouw als) ‘literair’.
Nog vreemder vond ik het dezelfde week in NRC dezelfde namen te zien in de hoedanigheid van ‘volkse schrijvers’, aan wie nog Dimitri Verhulst werd toegevoegd.
Goed dat – voor zover het binnen mijn gezichtsveld kwam – Jan van Mersbergen, Henk van Straten en Walter van den Berg meteen reageerden. Wel doneerden ze een portie tegenclichés:

‘die auteur van De Groene (die ook maar van werkbeurs naar werkbeurs gaat, amper boeken verkoopt en hoopt dat de mensen hem om zo’n artikel zullen applaudisseren, zodat hij zich weer heel even compleet en goed kan voelen, waarna het allemaal meteen wordt vergeten en tot stof vergaat). Zo deprimerend en voorspelbaar allemaal, zo zinloos, en vooral: zo sáái.’
Chris, meneertje vwo dat je bent
dat culturele slag dat met enge pianohandjes en vlotte zinnetjes de hokjes bepaalt’

Schaamte nam mij in bezit. Temeer daar ik onlangs uit een naslagwerk begreep dat Van den Berg de eerste blogger was die doordrong tot het literatuurwezen, wat betekent dat hij een principieel andere weg bewandelde dan via het papieren literaire tijdschrift. Ook las ik dat Hulst een exponent zou zijn van een mediacultuur waarin fictionaliteit verdrukt is door een schematisch genoemd onderscheid tussen waar en niet-waar.
Vooral besefte ik, schoolmeesterige semi-academicus, notie te hebben genomen van de zin ‘Hij sponste saus op met zijn brood en maalde het zompig geworden deeg’, uit Auke Hulsts mooie roman En ik herinner me Titus Broederland (2016), naar aanleiding waarvan ik over spellingseigenaardigheden wilde gaan bloggen.
Tegelijk zijn voor mij weinig boeken zo ‘urgent’ geweest als De lezer is niet dood van Alex Boogers, uit wiens werk Weijts in instantie zijn wijsheden haalde. Hij signaleert in dat pamflet dat er een groot potentieel leespubliek over het hoofd wordt gezien, ook voor de ‘de tak Flaubert-Nabokov-Couperus-Nooteboom’.
Volgens Boogers is er nood aan gidsen, bemiddelaars. Hij toont overtuigend dat bij ontstentenis van hen cultuur helaas culturen blijven – eilandjes waar vanaf naar overzijden wordt geblaft.
Daarin valt de treurigheid van Weijts’ bevindingen louter te historiseren. Het onderscheid dat hij maakt, komt namelijk bekend voor uit de vermaledijde jaren zeventig (die in hetzelfde Groene-nummer minstens zo voorspelbaar en a-solidair worden gekraakt). De ‘tak’ zat toen in de rugzak van De Revisor, het literaire tijdschrift dat boeken van bijvoorbeeld Nabokov bewonderde. Kroonluchters die niet kunnen branden, zei de geleerde Maarten ’t Hart.
Dus heette het tijdschrift een podium voor saaie academici. Decennia later was Van Mersbergen er redacteur. En tegenwoordig lijkt het schimmiger dan ooit wat een academicus inhoudt.
Enfin, op dit soort momenten dringt zich het gemis op van Jeroen Mettes, die overigens van Weijts een studiegenoot was.
Toevallig lees ik in het boekje Opzienbarende ontdekkingen over taal van het duo Milfje Meulskens over prototypes. Ze behandelen die aan de hand van meubels en vogels, maar in een achterafblokje staat de uitdrukking meisje-meisje die stereotiepe kenmerken van dat geslacht op jonge leeftijd blijken uit te serveren, ‘zoals een voorliefde voor roze jurkjes’.
De taalexperts vragen zich dan af aan welke kenmerken een schrijver-schrijver moet voldoen. Daar heeft Weijts hun nu op geantwoord. Maar ze hadden uiteraard ook even Engels kunnen raadplegen, in de categorie writer’s writer.
Succes niet verzekerd?

donderdag 2 november 2017

De nieuwe punk




Meyrem Almaci, partijvoorzitter van Groen, heeft een boek gepubliceerd. Het heet Respect is de nieuwe punk. Mij fascineert die titel om meer redenen.
Allereerst om het doel ‘respect’. Enerzijds roept het een oubollige witte sfeer op, anderzijds laat het, voor mij althans, zwarte topvoetballers als Davids en Seedorf aan het woord over de niet-uniforme waardering van hun prestaties.
Met ‘respect’ bedoelt Almaci ‘empathie’. Ze verklaart de vergelijking van dat doel met ‘punk’ uit een contrastwerking. Punk staat niet direct bekend om invoelendheid, dus demonstreert de vergelijking hoe bizar het is om aandacht te moeten vragen voor iets wat zo elementair is als respect.
De Spotify-lijst bij Respect is de nieuwe punk schijnt ook andere genres te brengen.
Zelf associeer ik de titel met een herpositionering van Almaci’s partij. De ten voorbeeld gestelde muzieksoort was immers anti-establishment en arbeiderisch (dat Joe Strummer van The Clash een diplomatenzoon was, lag niet zo lekker). Maar binnen het gebutste linkse spectrum is Groen in muziektermen zogezegd middle of the road aan het worden.
Ik wees al eens op de naam van het partijblad, Pesto, die een kiezerssegment uitsloot dat mogelijk wat minder gefortuneerd was. Heden heet het blad Pit. Daar kunnen zich allicht meer mensen mee identificeren.
Almaci legt uit dat identiteit voor haar gelaagd is: ‘Ik ben feministe, politica, links, dochter van Turkse migranten, Vlaming, Belg’. Ze noemt dit inzichtelijk een lasagne. Dat is toch weer een culinaire term, ook met een voorgeschiedenis, zoals een heuse Vlaamse warrior deze eeuw nog wist te melden.

Vooral valt me aan Almaci’s titel het naamwoordelijk gezegde op. De ongrammaticale uitspraak ‘A = de nieuwe B’ lijkt al tijden een trend. De Vlaamse warrior zou de beschuldigende vinger misschien wijzen naar het Engels, en komen aanzetten met een serietitel als Orange is The New Black.
De digitale boekenboer geeft ondertussen gedienstig Zitten is het nieuwe roken (2015) en Uitrollen is het nieuwe doorpakken (2016, over taal, door een eindredacteur).
Zelf vind ik de bron van Almaci’s uitdrukking de nieuwe punk niet. Mij verwart veeleer het lidwoord ‘de’, dat in België juist weg kan vallen voor allerminst onzijdige zelfstandige naamwoorden: men gaat hier naar ‘het school’.
Dus wanneer Respect nog ‘het nieuwe punk’ was geweest…
Tenzij Respect de voornaam is van iemand, die in een organisatie de permanent innoverende functie van punk vervult, een wat gemeenzame aanduiding voor punker. ‘Beste mensen, mag ik jullie even voorstellen: Respect is de nieuwe punk’.
Slechts als het om The New Black gaat, weet het Urban woordenboek dat het de principieel laatste mode betreft.

Ik vrees dat ik rond de eeuwwisseling al afhaakte na een frase waarbij in het naamwoordelijk gezegde een adjectief ook al werd verzelfstandigd: ‘***is de max’. Of zou die Pepsi-achtige uitdrukking exclusief Belgisch zijn? Dat zou precair zijn, gelet op de duistere relaties tussen de twee Lage Landen, niet het minst op talig vlak.
Zo was er recent een even prachtige als prestigieuze Atlas van de Nederlandse taal, die doodleuk beweerde dat in Nederland de Sint laat strooien met pepernoten en in Vlaanderen met nicnacjes (p. 169). Dat laatste geloofde ik niet en heb ik nagevraagd bij de gourmande: fake news! Alleen in West-Vlaanderen waar!
Mijn indruk is dat er nog altijd een sentimentele hang naar ‘sappig Vlaams’ bestaat in Nederland, wanneer ik tenminste mag afgaan op de bekroningen van de Tzum-prijs voor de mooiste literaire zin van het jaar.
Als ik zou mogen kiezen, dan Tjalie Robinsons desnoods ‘Hollands’ te noemen directheid. En hij was geeneens een Hollander, het is te zeggen, daar op KNIL-verlof geboren en meteen terug naar Indië.
Toen hij na de oorlog wel naar Holland moest, werd het vanzelf 1960 toen een gerenommeerd letterkundige, al heette hij Voeten, over een verhaal een brief kreeg van een onbekende, Robinson dus, met deze aanhef: ‘Godallemachtig Bert, Ik hoop niet dat je je gekwetst voelt, maar je valt me enorm mee’.
De overtreffende trap van directheid beluisterde ik echter in België, toen een vrouw me meedeelde: ‘Mijn man en ik zijn racisten. Pas op, niet bij negers of bij Turken, maar we zijn wel racisten tegen Marokkanen.’

Terug naar de aanjager van mijn Bergrede, Meyrem Almaci’s titel Respect is de nieuwe punk.
Dat iets ‘de nieuwe…’ heet, klinkt in mijn oren onbedaarlijk positief, voorspoedig en gunstig. Dat past bij politiek, die voor mij althans perspectief mag bieden. Alleen moet ik me sterk vergissen, of je verrast geen kip met een nonsens-stelling à la ‘Veertig is het nieuwe dertig’.
Sorry, weer geen ‘de’.
Het rare is wel dat een Google-controle op ‘het nieuwe dertig’ zeer uiteenlopende treffers oplevert. Recent onder meer een instantie die Lifehack heet, maar ook Daphne Deckers alweer bijna tien jaar geleden, in het blad Grazia.

Saai is het nieuwe sexy
Old is the new new

Naar aanleiding van een nieuwe glossy, Fab, kwam er een commentaar dat de stelling echter doorrekende: ‘Veertig is het nieuwe vijftig’. Dat had met de realiteit te maken, van zware hypotheken, werklasten, puberende kinderen, steeds uitgesteld pensioen, minieme kans op de arbeidsmarkt, enz.
Het commentaar was zo eerlijk het vrouwenblad Opzij te vermelden, dat wel degelijk de schier overmontere kop ‘Vijftig is het nieuwe veertig’ droeg. En volgens een ‘hoofdeconoom van het CBS’ wordt vijftig zelfs het nieuwe dertig.
Kenners weten het niet. Zelfs het Urban woordenboek redeneerde zichzelf klem met een ander voorbeeld:

Obama is the new black (pun intended, no disrespect to African Americans)

Ten slotte valt op dat Almaci’s boek tegelijk uitkomt met dat van Ignaas Devisch, waarin gestreefd wordt naar een werkbare onverschilligheid. Terwijl zij pleit voor meer empathie, mag empathie van hem wel een onsje minder zijn. Is empathie dus de nieuwe klassiek?