Hoe komt het dat
veel van de geïnterviewden in Joost Vullings’ De kinderen van Pim, politieke nazaten van Fortuyn, bij hun terugblik op het kortstondige avontuur
als tegenpartij het taalgebruik in ‘Den Haag’ hekelen en daar dan vaak een
zegwijze uit Rotterdam tegenover stellen: ‘niet lullen maar poetsen’?
Kennelijk zit er een
kinkje in de kabel die van zender A naar ontvanger B loopt. Van Dale geeft dan een Hans van Mierlo-citaat:
‘Het
probleem in Nederland is niet dat we te veel praten, maar juist dat we te
weinig communiceren’. Dus niet louter de publieke zaak van spreken is inefficiënt?
Lang geleden,
toen de vissen nog Latijn spraken, keek ik als redacteur terug op de
ontwikkeling van een werkwoord waarvan het gebruik in een werkbiotoop explosief
was toegenomen:
‘Communiceren deed je mét iemand, in een
dialoog. Inmiddels blijkt het een overdrachtelijk werkwoord, zeker in de
boekenbranche. Je communiceert “iets”, ook nog “naar” iemand, in de richting
van, dus. En dan, zou je zeggen, wordt het afwachten.’
Ai meneertje, ‘overdrachtelijk’
moet ‘overgankelijk’ zijn. Niet iedereen met een vakdiploma is dan ook een
autoriteit, zelfs niet inzake het eigen leven. Bovendien bestond het overgankelijk gebruik van ‘communiceren’
al veel langer. Het heeft wel zo’n beetje een monopolie verworven.
Toch heb ik ergens een
vermoeden wat ik heb bedoeld met ‘overdrachtelijk’, dat verwijst naar een
figuurlijke betekenis.
We schreven 2004. Internet
en e-mail hadden zich in dagelijkse levens genesteld, op mobiele telefoons was het
middel van de sms ingeburgerd. Misschien is het raar, zeker voor late adopter
als ik, om meteen die technologische details aan te brengen, maar na herlezing
van Jannah Loontjes’ memoire
Roaring nineties realiseerde ik me weer
hoe ze aan taal verklonken zijn.
Loontjes, een decennium
jonger dan ik, herinnert er zelf al aan dat het medium de message
is. Ze laat zien wat er in de recente geschiedenis is veranderd in de omgang,
in het begrip van privacy. Meestal
onbereikbaar zijn! Beid
je tijd als er op een afgesproken tijdstip niemand opdraaft! Mateloze brieven
schrijven en herschrijven!
Communiceren richtte
zich dus op een welomschreven ander als object van handelingen en
beweringen. Dat bedoelde ik zeker in mijn citaat. Ook praten ging
‘met’ – of evengoed ‘tegen’ – iemand.
Dan krijgt het nieuwe
‘communiceren’ spatjes. De overload aan copy-paste-informatie
heeft alleen een abstract publiek. In hoeverre mensen er daarin eigenlijk toe
doen, in buitenconsumenteel opzicht, lijkt een vraag voor cynici.
Zelf verkeer ik door
deze absorberende reductie in een voorzetselduister. Met welke woordschakel betrek
ik de ander bij het postideologische communiceren?
Deze kwestie
diende zich recent aan, op nog een voor mij betrekkelijk recent medium, het intranet (ik veronderstel dat mijn adoptievermogen vertraagd
is door een activiteit bij het opstarten van mijn e-mailprogramma:
‘gegevensintegriteit controleren’). Op die
plaats werd aandacht gevraagd voor een vacature van beleidsmedewerker in de
kunst van de communicatie:
-
Je gaat actief aan de slag met de
externe communicatie en wervingmomenten naar studiekiezers
-
Je vormt, in samenwerking met
relevante partners, het communicatiebeleid, zowel naar gedrukte als
niet-gedrukte media.
Vielen mij eerder
het containerwoorden ‘momenten’ op of meende ik inderdaad onmiddellijk te weten dat ‘naar’ niet
klopt? Reeds opgericht had zich in elk geval mijn hoonzintuig, inclusief notoire
historische boosdoeners uit de welzijnssector. Toen vroeg me af wat hier wel
een correct voorzetsel is.
Schrijven doe je ‘aan’ een specifiek iemand. Richard
Sennett
suggereerde dat dit bij e-mails niet opgaat omdat ze een
middel zouden zijn om de ruimte voor interpretatie te beperken. Een baas deelt een
bedoeling mee, en geen werknemer kan beweren daarvan niet op de hoogte te zijn.
Bovendien zou het tekstbericht een onttakeld gesprek zijn, omdat er geen
gelegenheid is voor twijfels of bezwaren, ironie, uitweiding, enz.
Vertellen kan volgens mij nog wel ‘aan’ iemand. Ik kan tevens vertellen
‘tegen’ een ander. Maar communicatie?
De intranetvacature deed me tegelijk beseffen dat de
informatieoverload een echokamer
heeft ingericht van een volstrekt homogeen discours. Onder het vereiste profiel stond namelijk:
-
Je schrijft taalkundig correct, hebt
een vlotte pen
Het deel vóór de komma biedt geweldige kansen voor teksten met
waarheden als ‘Colorless
green ideas sleep furiously’. Helaas worden ze om zeep geholpen door wat er
achter de komma staat. Dat een pen, die volgens mij trouwens nauwelijks nog
gebruikt wordt, ‘vlot’ moet zijn tart elke minimale beheersing van taal.
Ik vrees dat hier ‘beeldend’ taalgebruik wordt geëist, inderdaad
van een communicator, dat ooit aan kunstenaars was voorbehouden voor wie correctheid
burgerlijk zou zijn. En het zou me niet verbazen dat deze functie in de plaats
is gekomen van de aloude tekstredacteur die ik, al te ijdel, ooit meende te
zijn. Daar was de missie om gemeenplaatsen te onderscheppen, die voor het
nieuwe paradigma juist zijn gewenst.
Node ontbreekt ‘communiceren’ dan ook in het Klein lexicon van het managementjargon (2016) door Laermans, De Cauter en Vanhaesebrouck, dat het
neoliberalisme dacht te fileren. Gelukkig is daar wel de ‘content’ te
vinden die naar buiten moet komen.
Hoe hoog het percentage betekenis
in zo’n boodschap ook precies mag liggen, helder is dat een communicator de subjectiviteit
moet verlaten. Hij/zij is de bemiddelaar van een boodschap uit een consensus,
na ‘constructieve’ bijdragen van collega’s, over een merk of imago.
Nu nog de status vaststellen van deze beleidsmedewerker. Laat ik er
een artistiek omweggetje voor nemen. Volgens Ben Lerner moet je in
poëzie ‘Walt Whitman’ tussen aanhalingstekens zetten omdat deze niet zozeer een
historische persoon is geworden als wel een aanduiding voor
democratisch dichterschap. Wie onder dat gesternte ‘ik’
bescheidenheidshalve inruilde voor ‘je’, kreeg van vakdiplomatici te horen dat
er een ‘verhuld ik’ werkzaam was.
Maar wanneer de communicator, zoals topvoetballers dat zo mooi kunnen,
over zichzelf ‘je’ zegt, dan is dat volgens mij een gevallen ik.
Tot slot richt diens zoektocht zich alsnog op een publiek. De Haagse
wijsgeer F. Jacobse, van de Universiteit van de Straat, had er deze formule voor: ‘Ik ben
niet ik nou, ik ben een spreker’. Dat communiceerde hij bij een oefening voor
het Kamerlidmaatschap, om een punt te leren maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten