zondag 19 november 2017

Voorzetselduister




Hoe komt het dat veel van de geïnterviewden in Joost Vullings’ De kinderen van Pim, politieke nazaten van Fortuyn, bij hun terugblik op het kortstondige avontuur als tegenpartij het taalgebruik in ‘Den Haag’ hekelen en daar dan vaak een zegwijze uit Rotterdam tegenover stellen: ‘niet lullen maar poetsen’?
Kennelijk zit er een kinkje in de kabel die van zender A naar ontvanger B loopt. Van Dale geeft dan een Hans van Mierlo-citaat: Het probleem in Nederland is niet dat we te veel praten, maar juist dat we te weinig communiceren’. Dus niet louter de publieke zaak van spreken is inefficiënt?
Lang geleden, toen de vissen nog Latijn spraken, keek ik als redacteur terug op de ontwikkeling van een werkwoord waarvan het gebruik in een werkbiotoop explosief was toegenomen:

‘Communiceren deed je mét iemand, in een dialoog. Inmiddels blijkt het een overdrachtelijk werkwoord, zeker in de boekenbranche. Je communiceert “iets”, ook nog “naar” iemand, in de richting van, dus. En dan, zou je zeggen, wordt het afwachten.’

Ai meneertje, ‘overdrachtelijk’ moet ‘overgankelijk’ zijn. Niet iedereen met een vakdiploma is dan ook een autoriteit, zelfs niet inzake het eigen leven. Bovendien bestond het overgankelijk gebruik van ‘communiceren’ al veel langer. Het heeft wel zo’n beetje een monopolie verworven.
Toch heb ik ergens een vermoeden wat ik heb bedoeld met ‘overdrachtelijk’, dat verwijst naar een figuurlijke betekenis.
We schreven 2004. Internet en e-mail hadden zich in dagelijkse levens genesteld, op mobiele telefoons was het middel van de sms ingeburgerd. Misschien is het raar, zeker voor late adopter als ik, om meteen die technologische details aan te brengen, maar na herlezing van Jannah Loontjes memoire Roaring nineties realiseerde ik me weer hoe ze aan taal verklonken zijn.
Loontjes, een decennium jonger dan ik, herinnert er zelf al aan dat het medium de message is. Ze laat zien wat er in de recente geschiedenis is veranderd in de omgang, in het begrip van privacy. Meestal onbereikbaar zijn! Beid je tijd als er op een afgesproken tijdstip niemand opdraaft! Mateloze brieven schrijven en herschrijven!
Communiceren richtte zich dus op een welomschreven ander als object van handelingen en beweringen. Dat bedoelde ik zeker in mijn citaat. Ook praten ging ‘met’ – of evengoed ‘tegen’ – iemand.
Dan krijgt het nieuwe ‘communiceren spatjes. De overload aan copy-paste-informatie heeft alleen een abstract publiek. In hoeverre mensen er daarin eigenlijk toe doen, in buitenconsumenteel opzicht, lijkt een vraag voor cynici.
Zelf verkeer ik door deze absorberende reductie in een voorzetselduister. Met welke woordschakel betrek ik de ander bij het postideologische communiceren?
Deze kwestie diende zich recent aan, op nog een voor mij betrekkelijk recent medium, het intranet (ik veronderstel dat mijn adoptievermogen vertraagd is door een activiteit bij het opstarten van mijn e-mailprogramma: ‘gegevensintegriteit controleren’). Op die plaats werd aandacht gevraagd voor een vacature van beleidsmedewerker in de kunst van de communicatie:

-          Je gaat actief aan de slag met de externe communicatie en wervingmomenten naar studiekiezers
-          Je vormt, in samenwerking met relevante partners, het communicatiebeleid, zowel naar gedrukte als niet-gedrukte media.

Vielen mij eerder het containerwoorden ‘momenten op of meende ik inderdaad onmiddellijk te weten dat ‘naar niet klopt? Reeds opgericht had zich in elk geval mijn hoonzintuig, inclusief notoire historische boosdoeners uit de welzijnssector. Toen vroeg me af wat hier wel een correct voorzetsel is.
Schrijven doe je ‘aan’ een specifiek iemand. Richard Sennett suggereerde dat dit bij e-mails niet opgaat omdat ze een middel zouden zijn om de ruimte voor interpretatie te beperken. Een baas deelt een bedoeling mee, en geen werknemer kan beweren daarvan niet op de hoogte te zijn. Bovendien zou het tekstbericht een onttakeld gesprek zijn, omdat er geen gelegenheid is voor twijfels of bezwaren, ironie, uitweiding, enz.
Vertellen kan volgens mij nog wel ‘aan’ iemand. Ik kan tevens vertellen ‘tegen’ een ander. Maar communicatie?
De intranetvacature deed me tegelijk beseffen dat de informatieoverload een echokamer heeft ingericht van een volstrekt homogeen discours. Onder het vereiste profiel stond namelijk:

-          Je schrijft taalkundig correct, hebt een vlotte pen

Het deel vóór de komma biedt geweldige kansen voor teksten met waarheden als ‘Colorless green ideas sleep furiously’. Helaas worden ze om zeep geholpen door wat er achter de komma staat. Dat een pen, die volgens mij trouwens nauwelijks nog gebruikt wordt, ‘vlot’ moet zijn tart elke minimale beheersing van taal.
Ik vrees dat hier ‘beeldend’ taalgebruik wordt geëist, inderdaad van een communicator, dat ooit aan kunstenaars was voorbehouden voor wie correctheid burgerlijk zou zijn. En het zou me niet verbazen dat deze functie in de plaats is gekomen van de aloude tekstredacteur die ik, al te ijdel, ooit meende te zijn. Daar was de missie om gemeenplaatsen te onderscheppen, die voor het nieuwe paradigma juist zijn gewenst.
Node ontbreekt ‘communiceren’ dan ook in het Klein lexicon van het managementjargon (2016) door Laermans, De Cauter en Vanhaesebrouck, dat het neoliberalisme dacht te fileren. Gelukkig is daar wel de ‘content’ te vinden die naar buiten moet komen.
Hoe hoog het percentage betekenis in zo’n boodschap ook precies mag liggen, helder is dat een communicator de subjectiviteit moet verlaten. Hij/zij is de bemiddelaar van een boodschap uit een consensus, na ‘constructieve’ bijdragen van collega’s, over een merk of imago.
Nu nog de status vaststellen van deze beleidsmedewerker. Laat ik er een artistiek omweggetje voor nemen. Volgens Ben Lerner moet je in poëzie ‘Walt Whitman’ tussen aanhalingstekens zetten omdat deze niet zozeer een historische persoon is geworden als wel een aanduiding voor democratisch dichterschap. Wie onder dat gesternte ‘ik’ bescheidenheidshalve inruilde voor ‘je’, kreeg van vakdiplomatici te horen dat er een ‘verhuld ik’ werkzaam was.
Maar wanneer de communicator, zoals topvoetballers dat zo mooi kunnen, over zichzelf ‘je’ zegt, dan is dat volgens mij een gevallen ik.
Tot slot richt diens zoektocht zich alsnog op een publiek. De Haagse wijsgeer F. Jacobse, van de Universiteit van de Straat, had er deze formule voor: ‘Ik ben niet ik nou, ik ben een spreker’. Dat communiceerde hij bij een oefening voor het Kamerlidmaatschap, om een punt te leren maken. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten