Het is een understatement dat het toespraakje van Jan
Terlouw in De Wereld Draait Door iets
heeft losgemaakt. NRC heeft inmiddels
een heus ‘dossier Het touwtje van Terlouw’, genoemd naar het beeld dat de voormalige D66-lijsttrekker
voor zijn kritiek gebruikte (het touwtje dat ooit door de brievenbus stak en waarmee de voordeur
door iedereen viel te openen, getuigde van vertrouwen).
Twee dingen vielen me in die reacties op. Ten eerste dat
een majeur punt in Terlouws aanklacht, de welbewuste verrampetamping van het
milieu, kennelijk zo evident is dat er snel aan werd voorbijgegaan. Daarnaast
verwekte de touwtjesanekdote een keur aan persoonlijke associaties en
herinneringen, die moeiteloos werden geëxtrapoleerd tot een statement over de
huidige maatschappij.
Dus laat ik daar even onbeschroomd aan meedoen, zij het
in ontkennende zin. Waarschijnlijk ben ik, opgegroeid in de jaren zeventig, te
jong voor de tijd waarover Terlouw spreekt en die een nogal monoculturele
gedaante heeft, met vrouwen die thuis zitten ook. Ik kan me geen touwtjes in
de sesam-open-u-functie herinneren. Wel werd binnen de wijk, aan de rand van de
stad, een fiets voor een winkel niet op slot gezet. Toen ik dat in het centrum
had herhaald en de fiets prompt gestolen werd, snapte ik wel dat moedertjelief mijn
handelwijze onbegrijpelijk vond.
Wel werden meer of minder bekende wijkbewoners van mijn
ouders' generatie ‘oom’ of ‘tante’ genoemd. Dat voelt echter niet anders dan nu,
als vriendjes van mijn kinderen, al dan niet uit de wijk, me bij mijn voornaam aanspreken en ik daar blij
mee ben (geen ruimte voor insinuaties in de pedofiele sfeer).
De ‘vertrouwensdemocratie’ die Terlouw in eerste
instantie van politici verlangt, heeft inclusieve bedoelingen. Dus zouden er op
basaal niveau ook bijdragen van burgers mogen komen. Bijvoorbeeld dat ze auto
rijden zonder alcohol, downloaden met respect voor auteursrechten, producten
kopen die niet onredelijk goedkoop zijn, geen schadelijke stoffen lozen, argumenten
van een tegenstander correct weergeven.
Alleen vanwege dit willekeurige rijtje zou ik mezelf geen
volkomen betrouwbaar persoon noemen. Maar het irriteerde me werkelijk dat de
liberale voorvrouw Gwendolyn Rutten in de Krant
op Zondag het voorstel om, tegen de uitstoot van fijnstof, geen openhaardhout
meer te verstoken beschouwde als inbreuk op de persoonlijke
vrijheid.
De hele wereld lijkt boos, maar terwijl het afgelopen
decennium links begon te hameren op plichten, ziet rechts plots alom rechten.
Als ik me niet vergis druist Ruttens standpunt in tegen
de interventie-ideeën van John Stuart Mill, maar mij stoort haar onwrikbare overtuiging
dat de overheid zich gedraagt als een ouwe pastoor. Ze staat in die observatie bepaald
niet alleen. Wat betekent dat de vertrouwensdemocratie, die immers steunt
op een algemeen belang, bij voorbaat ondermijnd wordt.
In verband met Terlouw wil ik begrijpen dat niet iedereen
één facet van zijn idylle terug wil: sociale controle. Maar dan de
meest moralistische gedaante ervan, niet een zogezegd helpend oog. Ik sluit
overigens niet uit dat de gesmade pastoors van ooit wel eens een boek hadden
gelezen en zelfstandig konden nadenken.
Over het optreden van Terlouw durf ik niet te oordelen. Daarvoor
zijn mijn vooroordelen te groot. Een gemeenschapspleidooi bij
DWDD! Podium van
anti-intellectualisme! Ik moest ook slikken van de stelling dat Terlouw ‘een
man met een missie’ was. ‘Hij wil straks graag geen TED-talk geven, maar een
Jan-talk’, enz.
Ik ben benieuwd of het nu Oorlogswinter of Koning van
Katoren of Briefgeheim of Oosterschelde Windkracht 10 is dat
afvalt, nu Terlouw ‘twee klassieke jeugdboeken’ blijkt te hebben geschreven. Kijk,
daar is mijn vooroordeel dus, dat door het geprezen object bevestigd werd met de
aanspreking van zijn gesprekspartner als ‘Matthijs’.
Da mag nie van Marc.
Laat ik het zo zeggen, dat ik schrok van het beeld dat
oude mensen aankleeft. Terlouw bleek ‘kwiek’ te zijn, mede omdat hij een tekst ‘uit
het hoofd’ kon opzeggen. De sympathie die de presentator ongetwijfeld oprecht
uitte, leek me sentimenteel en stigmatiserend – een uitnodiging om in de deelbelangenindustrie van ouderenpartijen een
extra niche te scheppen.
Misschien moet ik dus maar een eigen barrière doorbreken
door mijn variant te vertellen van het touwtje door de brievenbus. Ik vergeet
namelijk geregeld mijn sleutels uit de garagedeur te halen. Toch is er nog
nooit iemand onaangekondigd binnengekomen.
Een tijd geleden werd er aangebeld. Het was onze straatjunk,
die lachend me mijn sleutels gaf. Hij zei erbij dat hij te vertrouwen was, waarna
een dosis wantrouwen door mijn aderen schoot.
Op een avond werd er aangebeld en was hij het weer. Ik
tastte al naar mijn sleutels toen hij met een arcadische gejaagdheid zei dat
hij te vertrouwen was. Betrapt liet ik hem binnen.
Hij vroeg of hij geld van me kon lenen. In de tijd die mijn
brein nodig had om een diplomatieke oplossing te vinden begon hij zijn
levensverhaal. Hij liet foto’s zien van zijn moeder (met hoofddoek) en vertelde
dat hij in de gevangenis had gezeten maar louter omdat hij op de uitkijk had
gestaan.
Ook herhaalde hij dat de teruggave van mijn sleutels bewees
dat hij betrouwbaar was. Toen ik redelijkerwijs niets menselijks wist te verzinnen,
leende ik (vader met verantwoordelijkheid) hem (een gespierde man) het gevraagde
geld. Met een bedenkelijke rationalisatie poogde ik het te zien als een laat
bedankje voor zijn goedheid en als straf voor mijn wantrouwen.
De dagen erna vertelde ik het verhaal aan verschillende
mensen. Ik weet niet of het iets over hen of over mij zegt, dat ze me allen een
ongelooflijk ruggengraatloze sukkel vonden. En dat ik dat volledig met hen eens
was, maar toch vond dat ik iets nobels had gedaan.
Een week later ging de bel en gaf de man me het geleende bedrag
terug. Hij wilde er wat rente bij geven, maar dat weigerde ik. Het staat me niet
meer bij of dat uit principe was.
Naschriftje
In Ik was een van
hen: drie jaar undercover onder moslims door Maarten Zeegers, dat NRC rekende
tot de 24 beste Nederlandstalige boeken van 2016, spreekt een schilder Willem over de
Haagse wijk Transvaal (op de achterflap genoemd ‘het Nederlandse Molenbeek’)
vóór de jaren zeventig:
‘We waren één grote familie. Je had geeneens sloten op de
deur, die gingen open met een touwtje door de brievenbus. Bang voor inbraak
hoefde je niet te zijn, want er was toch niets te halen. Nu jatten ze alles
onder je kont vandaan. Als je ’s morgens je steiger opzet, dan is-ie ’s middags
verdwenen’.
‘Was Transvaal vroeger ook niet al crimineel?’
‘Dat viel wel mee. Soms kwam de buurvrouw met een doos juwelen aanzetten. Die waren dan ergens van de kar gevallen. Mocht je er een uitzoeken voor een leuk prijsje.’
‘Dat viel wel mee. Soms kwam de buurvrouw met een doos juwelen aanzetten. Die waren dan ergens van de kar gevallen. Mocht je er een uitzoeken voor een leuk prijsje.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten