Amper branden de kerstlichtjes in de stad of de
lijstjes doemen op. De beste uit het culturele aanbod van het afgelopen jaar –
voor mij is dat een beschamend fenomeen. Wat weten anderen veel, hoe groot is hun
overzicht! Onbeperkt hun weerstand tegen communicatiegerelateerde symptomen bij de inslag in de krater van het gemoed!
Moest ik spontaan antwoorden, dan zou ik zeggen: Treme. Maar die dramareeks over het New Orleans
van na de overstroming, met
een onweerstaanbare Wendell Pierce, pakte me ook met de niet-aflatende muziek.
Er doen vele bekende muzikanten mee, tot en met Ron Carter die basles krijgt (de
geschiedenis herhaalt zich). Van één iemand valt, als running gag,
uitsluitend de naam en krijgen we commentaren te horen die hij net aan de bar
gegeven heeft: ‘Wynton’. Zijn broer Delfaeyo is daarentegen met band en al te zien.
Mijn antwoord zal fout zijn. Treme is een oudere reeks. Zo komt de aap uit mijn mouw. Dat ik cultuurproducten
argwaan die De Nieuwe A of B blijken te zijn waarvan onverwijld notie moet worden
gehad. Bij literatuur heb ik soms proberen te volgen, bij muziek werd het me als
puber al te veel.
Onvermijdelijk zijn mijn ontdekkingen van 2016 gedateerd.
Toch ben ik trots via YouTube op Hiatus Kayote gestuit te zijn. Deze
Australische band deed me beseffen dat er wel degelijk een draad valt op te
nemen van dé schijnbaar afgewikkelde eindmuziek uit de jaren zeventig:
jazzrock. Waar destijds door het combineren van maatsoorten ritme tot het
uiterste gedreven werd, morrelt Hiatus Kayote nu doodleuk aan het tempo.
Versnellen en vertragen binnen één nummer vergt het
uiterste van een band, waarvan de leden waarlijk op elkaar ingespeeld moeten
zijn. Ik had in de R&B drummers al rare dingen horen doen op hun hi-hat,
maar Hiatus Kayote voert die individuele virtuositeit af ten gunste van een
gevoelstempo in een kleine gemeenschap – die live naturel blijft.
In 2016 leerde ik eveneens een paar stukken kennen van Carlo
Gesualdo, de zestiende-eeuwse componist. Hij bleek berucht te zijn om redenen
ter verspreiding waarvan nog geen paparazzi nodig waren. Op mijn beurt ben ik
blij voor dat voorval eindelijk een zegswijze te kunnen lanceren die in mijn
teksten tot nog toe irrelevant is geweest: in
flagrante delicto (zo trof Gesualdo zijn vrouw aan met een ander).
De liedjes die me van deze componist ter ore zijn
gekomen, hebben de band met hun maker verloren. Ze zijn althans verregaand
onthecht.
Het was ook merkwaardig om in de eerstvolgende
dichtbundel die ik las Gesualdo aan te treffen. Alsof Erik Spinoy in Nu is al te laat de panelen speciaal
voor mij klaar had gezet!
Eerst staat er, gedateerd op oktober 1590:
sexy vrouw op het bed gekeeld, de minnaar op
de vloer doorschoten, keer op keer doorboord.
Beiden daarna voor het gemeen te kijk gezet.
Verderop lijkt de daad eindelijk voltooid en krijgt de
artiest ingevingen van zijn geweten:
Gesualdo dronk van heksen
het zwarte menstruatiebloed. Wie weet wat hij
met zijn efeben deed. Al die ziektes, rare kuren:
voor de duivel driemaal dagelijks flagelleren.
Door zijn schuld, door zijn grote schuld: Il Perdono
van oom Carlo Borromeo (bijeen laaiend vagevuur
genadige engelen) bracht ook geen soelaas.
Harmonie: te wreed verwrongen. Muziek:
volledig ‘losgerukt uit haar tijd’.
De aanhalingstekens zijn adequaat, want verwijzen naar een
recensie van de uitvoering van Tenebrae
Responsoria door Philippe Herreweghes Collegium Vocale.
Verderop komt dat muziekstuk aan de orde:
Tenebrae Responsoria: donkere metten,
kathedraalspelonk
van vleermuisduisternis.
De levensbron gestremd, de ogen door tranen verduisterd.
Hoog troont mijn troost en geen hopeloze zorg
gelijkt de mijne.
Na de eerste ochtend brandt één bleke waskaars nog.
Op vrijdag wordt ook die gedoofd en komen vijf
Zes dolkmesstemmen plots van overal.
Soldaten reiken op een lange stok de spons: azijn.
Twee tonelen – een historisch en een Bijbels – wisselen elkaar
af, waarna het nog pijnlijker wordt in een ingesprongen tekstje:
Ik kan erin
kwijt wat ik zelf heb bedacht: mijn personages
maken mee
waar ik zelf doodsbenauwd voor ben.
Soms bedenk
ik iemand die vreselijk irritant is. Dan denk ik:
Doe nou niet
zo tegen hem!
Het lijkt
wel of ze echt bestaan, ik ken ze een voor een.
Ik weet
precies hoe ze eruitzien: hun neus, hun ogen.
Daar gebruikt Spinoy geen aanhalingstekens, wederom
gepast, dunkt me. Je zou er te veel nodig hebben. Dit is het
cultuurbijlagendiscours, waarin artiesten tegen het niets leunen door eindeloos hun passie uit te venten,
met woorden en uitdrukkingen die aan de uitgeholde kant zijn. En waarin best-of-lijstjes
een ongefundeerde hiërarchie scheppen. En waarin bijvoorbeeld ik deze in
postings zogenaamd belangeloos en onafhankelijk bekritiseer.
Ten slotte lijkt Carlo Gesualdo in de cultuurgeschiedenis
opgenomen:
Huxley in zijn mescalineroes, werktuiglijk dolend
door melodisch niemandsland.
De aarde lag doodstil, door duisternis omfloerst
terwijl het kruis werd opgericht.
Schnittke en Stravinsky en ook Philip ‘Warlock’ Heseltine
die zich de herboren Gesualdo waande
tot het gas hem schaakte.
‘Waarom liet gij in diepten mij alleen’? Het hoofd gebogen
gaf hij toen de geest.
De
artiest als typekunstenaar? Ik moet nu denken aan een van de weinige
fictiebundels die in 2016 op mijn plankje belandde. Erik Jan Harmens schreef
met Hallo muur een verpletterend boek.
In columnachtige stukken, met uitsluitend duizelingwekkend heldere zinnen,
keert hij zichzelf binnenstebuiten en laat zien wat alcohol vermag, ook
tegenover familie, vrienden en collega’s.
Uit
die vleermuisduisternis raakt Harmens herboren.
Hij
zou een Gesualdo kunnen zijn. Het onderscheid dat literair-theoretisch wordt
aangebracht tussen een schepper en zijn personage is in Hallo muur weg. Toch voldoet het boek niet aan de
cultuurindustriële vraag naar authenticiteit, doordat het al is wat het is.
Fictie
lijkt niet de juiste benaming, non-fictie evenmin.
Genadeloos,
dat is dan geloof ik het woord. Mogelijk willen kerstlichtjes daar wat lappen
om binden, door te suggereren dat er altijd een plaats is waar ook anderen zijn,
ieder in een eigen tempo.
Buiten
mededinging
Eindelijk
de (ook niet helemaal kakelverse) documentaire Jaco van Paul Marchand en Stephen Kijak gezien.
Muziek bij landschappen, ‘mijn’
bassist maakte eigenlijk soundtracks!
Omdat
de tragische afloop van Pastorius’ leven elk licht weet te overschaduwen,
compenseert een beschouwer misschien door te focussen op die verbijsterende
muziek. Ik wijt het althans daaraan dat de bijna ondraaglijke beelden van de
late Pastorius, bijvoorbeeld bij Modern Electric Bass,
ook laten zien hoe zijn gezicht leek op dat van Rogi Wieg…
Nu
zijn er precies twee kunstenaars van wier leven & werk ik pretendeer een
beetje kennis te hebben. Naast Pastorius gaat het dan om Herman Brood. Gaandeweg
de film drong tot me door dat ze een stijgende lijn hebben gekend tot en met
1979. Toen brak bij beiden de verkering met hun geliefde, over wie ze hun
mooiste liedjes hadden geschreven, ‘Portrait of Tracy’ en ‘Doreen’.
Een
derde studieobject van mij is de jaren zeventig, dus dat blijkt ook passend.
Indien
mijn conclusie in het bovenstaande stukje klopt dat er altijd anderen zijn, dan
hebben Brood en Pastorius daar vanaf 1980 helaas niet van kunnen genieten. Ze
werden keizers, en kennelijk waagde niemand het hun te vertellen dat ze geen
kleren meer aan hadden.
Extra
jammer is dat, omdat beiden werkelijkheidscorrectie hadden gewaardeerd. Van
Brood is de uitspraak dat het niet het publiek is dat de artiest nodig heeft
maar dat het precies
andersom is. En de documentaire Jaco eindigt
met de stem van het basgenie dat hij ‘onze muziek’ vertolkt heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten