Dat ontwikkelingen niet
te stuiten zijn, is wel leuk. Ik besef dat eens te meer nu mijn computer steeds
vaker Hildegard von Bingen laat weerklinken. Tegelijk heb ik eindelijk Ibrahim
Maalouf in de peiling gekregen en categoriseer hem, met mijn allergie van het
etiket ‘wereldmuziek’, toch in het vertrouwde foldertje ‘jazz’.
Ontwikkelingen in taal
geven meer ambivalente sensaties. Ik doe bijna wellustig mee met de vraag ‘Is
het oké dat…’ Maar al enige tijd worstelen mijn geest, vlees en skelet met iets
wat het taalkundig
genie geregeld zegt. Misschien als voorbereiding op de meningencarrousel bleek
een vast onderdeel in haar vriendenboekjes de invuloefening ‘Ik vind niet leuk’,
waarbij een variant voorkwam die ze standaard is gaan gebruiken.
Telkens weet ik niet
wat pedagogisch listig is nadat ze heeft beweerd dat ze een ding of een
handeling ‘haat’. Ik zeg haar dan ongevraagd maar oprecht dat ik dat werkwoord niet
verdraag. Waarschijnlijk rijzen mijn toch al niet uitbundig voorradige haren te
berge omdat ik ‘haten’ met personen verbind. Het bestaan, en desnoods het
praktiseren, van dat fenomeen kan ik me levendig indenken, maar liever niet op
haar prille leeftijd.
Is het iets Belgisch,
zoals ‘dixit-attest’
of die oudtestamentische kwalificatie ‘wraakroepend’? Uiteraard kan de
uitdrukking evengoed uit het Engels stammen. Dan zou ze vallen in de categorie
‘gaan voor’, die mij even afgrondelijk als onstelpbaar
voorkomt. ‘Ik haat zus en zo’ zou zo een letterlijke vertaling zijn van ‘I hate
doing this’. In werkelijkheid wordt daar volgens mij iets milders mee bedoeld:
ik wil niet, ik ben er niet dol op, ik houd er niet van, enz.
Maar wat klaag ik,
wanneer een Tweede Kerstdag het inmiddels toelaat te drinken op een onverwarmd terras.
Wanneer in de
omgordende periode fietstochten nog kleiner bier zijn, bij schier mediterrane
omstandigheden. Dat ik niet alles als studiemateriaal wil zien? En wens dat er nog
wat anders dan taal bestaat?
Een documentaire
over Boudewijn de Groot maakte andermaal duidelijk hoe de uitspraak van het
Nederlands is veranderd. Als protestzanger in de jaren zestig zong hij bekakt
(en nu heeft hij uiterlijk veel weg van Wim Kok). Geweldig moment in de documentaire
vond ik gelukkig iets anders: een discussie met Henny Vrienten, die een liedje
had gemaakt over een tergend vervelend feestje. Volgens De Groot moest je dan
niet gaan of weglopen, maar volgens Vrienten was het feestje een metafoor.
Heb ik het nu toch
over taal? Wat betekent eigenlijk de term ‘emolument’?
Verder de film De hel van ’63 gezien, over de wellicht meest
legendarische Elfstedentocht die in meer opzichten een andere
gevoelstemperatuur had dan toen De Groot even later, maar in hetzelfde
decennium, de president
welterusten zou wensen. Ook in de film beluisterde ik iets anachronistisch:
‘Gaat-ie goed?’, ‘Da’s helemaal goed’, enz.
Ik had me voorgenomen
in de vakantie van mijn tafelberg af te dalen door een populaire
roman te lezen. Zo vond ik me terug bij Michel
Houellebecqs Onderworpen. In
vergelijking met Nederlandse boeken uit dit genre een effectieve tekst, bijna
zonder beschrijvingen van interieurs en exterieurs. Met het opschenken van de
koffie ben je in een Nederlandse roman al pagina’s verder, terwijl Houellebecq
zich beperkt tot hoofdhandelingen en dialoog met krasse uitspraken.
Dat verschil valt te vergelijken met de
buiging die musici maken na een etherische stilte waarin hun optreden is uitgelopen
versus een vraag van de gourmande
nadat ze één maat ‘Sinterklaas kapoentje’ op de cornet heeft gespeeld: ‘Krijg
ik geen applaus?’
Houellebecq wenste dus effect. Maar dan had
hij wel een grootsere satire mogen maken, niet vanuit een enkelvoudig
gezichtspunt dat ook nog van eendimensionaal personage is, op het karikaturale
af. Over ontwikkeling gesproken! Natuurlijk zullen er lezers aanstoot genomen hebben
aan het enigszins veraanschouwelijkte idee van wat een islamitische staat in
Europa zou kunnen behelzen. Maar dan gaan ze mee in angsten die hun worden
aangepraat.
Of Houellebecqs eurocentrisch fantasma, met pakweg
een EU inclusief Arabische landen, aannemelijk is, kan bij afwezigheid van
goddelijke gaven niemand
weten. Belangrijker om te constateren vind ik dat het dreigbeeld, net als
kritiek op eurocentrisme trouwens, doordesemd is van trekken die minder geslaagd zijn aan de westerse
democratie. Van expansie van de invloedssfeer namelijk, in gedrag en redeneren.
Ook vaste prik, zelfs voor onregelmatige bezoekers van het internet, is het
verwijt dat de ander zich altijd voordoet als huichelaar. Houllebecqs
smeuïg-ijzig aangevoerde vernederingen waaraan vrouwen in de islam onderworpen
zou zijn, komen mij, ten minste als mentale strategie die niet wordt erkend, bekend
voor.
Wel dunkt het me vilein dat Houellebecq zijn
roman eindigt met een bedankje aan een universitair docente die hem, als
niet-wetenschapper, heeft bijgelicht over de kringen die hij beschrijft. Het
gaat dan om geloofwaardigheid, en de suggestie moet zijn dat deze fictie daar
aanspraak op kan maken.
Daarnaast bereidt Houellebecq de bizarre
toetreding van de hoofdpersoon-wetenschapper tot de islam voor door eraan te
herinneren dat intellectuelen in twintigste eeuw Stalin, Mao en Pol Pot hebben
gesteund zonder dat het hun kwalijk is genomen. Met de kanttekening dat in
Frankrijk een intellectueel ‘niet
verantwoordelijk’ hoeft te zijn.
Die inzet van de cursivering duikt door de hele roman op bij reflexmatige spreektaligheid.
Lekker puh, zegt het. Ik vind het, jazeker, hatelijk.
Zijn stokpaardje brengt me bij mijn
stokpaardje: de jaren zeventig. Toen deden dergelijke fenomenen van goedpraten
zich immers voor. En veel meer, dat ik trachtte te achterhalen door Bram de
Graafs boek Voetbalvrouwen. Aan mijn
lijstje expliciete karakteristieken kon ik toevoegen:
‘Begin
jaren 70. Amsterdam werd gekleurd door hippies, provo’s en Dolle Mina’s. Alles
mocht. Alles kon. Met iedereen.’ [auteur]
‘Ja,
in de jaren 70 kon alles. Door de aids zijn mensen weer na gaan denken, maar
toen!’ [voetbalvrouw]
Alles kan altijd pregnanter. Stof voor
minstens een heel nieuw jaar, al val ik dan terug in taalfiguren, bood mij welgeteld
één zin uit een column uit 1973 uit het
vakblad, door De Graaf geciteerd: ‘Sjakie [Swart] was in zijn eenvoud de verpersonificatie van
de simpelheid van het voetbal.’ Ook Hildegard liet weten dat het goed was.
Mijn eigen honingpotje bezigt dezelfde term veelvuldig, net als haar dochter. Zijn er overeenkomstige DNA-bouwstenen? Ik heb er veel moeite mee. De associatie met verderfelijke ideologen zou hen daar toch voor moeten behoeden!
BeantwoordenVerwijderenMogen de dochters gevrijwaard blijven van haten (ik heb daar alle vertrouwen in)! Grappig wel dat je er ideologie bij betrekt. De grammaticale grondvorm daarvan is immers ‘wij’, en precies die is ongeloofwaardig in combinatie met dit werkwoord. Bij de uitspraak ‘ik haat…’ vallen wel op: de afwijking in toonhoogte en vertraging van het zinsritme.
BeantwoordenVerwijderenZou het veelvuldige gebruik van de term te maken kunnen hebben met de Belgische figuur die je ziet en hoort op het einde van dit filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=E5RB3YWxpqM ?
BeantwoordenVerwijderenEen primeur voor de domme Ollander: een Moppersmurf! Net nu hier, door kloek doorklikken op YouTube, maar liefst twee dametjes tegelijk Vader Abraham hebben ontdekt. Deze zingt dan een lied, waarvan de titel mij is ontschoten en waarvan ik mijn quotering weiger te geven. Haatacademisme (http://www.taalbank.nl/index.php/haatacademicus/) lijkt immers weggelegd voor de figuur die door Houellebecq in hardblauw werd geschilderd.
Verwijderen