zondag 13 december 2015

Balanscensuur


Frank Keizer schreef een voorbeeldige en beklijvende recensie over Het plein. Ik kan hem dikwijls volgen, maar niet bij zijn stelling dat de uitgever van dit boek auteur Jan-Willem Anker publicitair in een hoek geduwd heeft, waar ‘de pers’ vervolgens kon poeren. Hoe ben ik daar zo zeker van?

Het plein beschrijft zijn eigen ontstaan. Dit dagboek, dat voordrong op een roman, heet in het voorwoord semipubliek. Het geldt als ‘tegenvoeter’ van fictie. De auteur maakt er met zijn dochter ‘grappen over dat ik mijn schrijfsels uiteindelijk in boekvorm zal publiceren, waarna we, in het geval van een daverend succes, verhuizen naar het KNSM-eiland’. Een saillante locatie, omdat ze door welgestelden bewoond wordt, terwijl Anker, veronderstellend dat mensen met een universitaire achtergrond en/of kunstenaars hoogopgeleid zijn, realist genoeg is om te beseffen dat zijn inkomen als kunst-ZZP’er daar niet bij past. Daarmee mist zijn andere zelfrepresentatie van middenklasser ook precisie (tot hij zijn een bijscholing tot leraar Frans heeft verzilverd).

Wanneer ‘de kogel min of meer door de kerk’ is en het besluit valt ‘deze notities’ uit te geven, dringt zich gelukkig de vraag op of passages zullen moeten worden geanonimiseerd. Tevens krijgt Anker een omslagontwerp en wordt er een achterflapfoto van hem gemaakt die hij ‘zeer noords’ noemt. Innemend bericht hij dat zich euforie van hem meester maakt wanneer er voor zijn deur weer iets gebeurt, zodat hij verder kan schrijven.

Ik kan me kortom niet indenken dat de tagline ‘Hoe overleef je een achterstandswijk? Een verslag uit de arena’ buiten medeweten van de auteur verbreid is. De laatste belligerente term knipoogt nota bene naar de titel van Ankers tweede poëziebundel. Keizer heeft wel gelijk dat de tagline een wereldbeeld en allerlei vooronderstellingen met zich meedraagt – die volgens mij niet automatisch ‘neoliberaal’, ‘geprivilegieerd’ en de hele rimram hoeven zijn.

Degene die dat complex het best zou kunnen ontrafelen, dunkt me Anker zelf. In en door Het plein solliciteert hij met succes naar de functie van discoursanalist. Hij voelt zich genoopt bij tijd en wijle aanhalingstekens te gebruiken, woorden te proeven en, bij een passerende straatveegmachine, slogans tegen het licht van de werkelijkheid te houden. Tegelijk betoont Anker zich terughoudend in zijn oordelen, als het gaat om fenomenen die hij later heeft leren kennen (‘de neiging zo’n gewaad een djeballa te noemen, maar wat weet ik ervan?’).

Daarbij komt zogezegd de input van allochtonen. Het is te makkelijk om Anker aan te wrijven zich dan ‘politiek correct’ te betonen. Er is immers geen reden om incorrect te zijn. Dat weten tegenstanders evengoed, vooral op het moment dat hun intenties in twijfel worden getrokken – bijvoorbeeld bij hun aanhankelijkheid aan een zwarte Zwarte Piet. En Anker weigert te generaliseren of te stigmatiseren. Is hij daar ook te volhardend optimistisch voor? Misschien gaat het niet eens zozeer om ontkennen; hij hoort liever even verder en eventueel ongemak internaliseert hij bij voorkeur.

Keizer noemt het terecht een pluspunt dat Het plein een gezicht geeft aan mensen die meestal vanuit het verouderde paradigma als groep worden beschouwd. Toch past hier een nuance. De Iraanse film Offside van Jafar Panahi doet westers aan, met een plot en personages wier streven herkenbaar is. Pas na afloop besef je dat ze niet eens een naam hebben gekregen. Op zijn beurt noemt Anker zijn stoorzenders ‘de usual suspects’ en ‘de vaste crew’. En schemert door dat autochtonen uit de onderklasse kloothommels zijn en dat autochtonen uit de bezittende klasse ambtelijk, versluierd taalgebruik plengen.

Misschien ontgaat me iets cruciaals, maar volgens mij doet Anker aan balanscensuur. Zijn ontegenzeglijke beschaving is ingewikkeld. Bescheidenheid lijkt bij hem ingebakken, samen met een vrees te kwetsen. Dit geeft aan Het plein een soort allergie voor woorden en daden die verkeerd kunnen worden uitgelegd. En voor een zelfrepresentatie die hovaardig toeschijnt. Dat leidt tot een overmaat aan relativeringen of ongevraagde biechten. Tot driemaal toe zegt Anker dat een vakantie in de Dordogne en de Bourgogne ‘burgerlijk’ is.

Omdat die relativeringen vaak de aandacht op zichzelf vestigen door tussen gedachtestreepjes of haakjes te staan, maken ze een kokette indruk, in de sfeer van het overbewustzijn uit de postmoderne hoogtijdagen. Voorbeeldje naar aanleiding van Ankers lerarenopleiding: ‘Ik verafschuw reflectie. Het is – vergeef me deze masculiene kramp – een ergerniswekkend wijvenbegrip dat het hele onderwijs aan het vergallen is’.

Lezersreacties moeten ontkennend zijn, wanneer Anker bij voorbaat spreekt over ‘de rancunedenker’ of ‘de grasfascist’ in hem. Hier zit wellicht het schizofrene aan Het plein. Aan de ene kant is het groots en moedig, dat een literair auteur waagt zo eerlijk te zijn. Aan de andere kant is het boek een gemiste kans, omdat het niet elke gedachte wil toelaten. Zo bevestigt het wat een kwaadaardige tegenorde over kunstautochtonen ventileert en verklaart het voor haar waarom de door Anker genadeloos ontmaskerde inspraakprocedure voor de Vogelwijk minder resultaat boekt dan wat het KNSM-eiland op wat voor manier dan ook bewerkstelligt.

Met name woede durft de auteur niet anders te etaleren dan in een overgestileerde draconie die onvermijdelijk ironisch wordt: 

‘Motherfuckers! Dat zij en hun nageslacht tot in de zevende generatie vervloekt mogen zijn! Werkelijk, tref dat addergebroed met Oud-Griekse straffen: laat levers wegvreten, laat ze tot in lengte van dagen vergeefs een rotsblok een heuvel op duwen (…). Naar de galeien met dat rapaille.’

Jammer genoeg gaat het enorme belang van Het plein gebukt onder zulke strapatsen. Het is duidelijk dat ‘links’ al jaren zoekt naar ‘een nieuw verhaal’ en het siert Anker dat hij dit in de wereld buiten de tekentafel zoekt waar immers ook zondebokken worden aangewezen. In het boek verslaat Anker hoe hij als burger deelneemt aan de participatiesamenleving. En bij buurtoverleg het cynisme onderkent – ik vermeldde het hier al eens – dat de terugtrekkende overheid hem verleidt een nog kleinere overheid te willen.

Terecht voelt Anker niets voor enige erkenning zolang ‘de structuren’ niet veranderen. Des te beter dat hij zijn klachten op schrift stelt. Alleen helpt het niet wanneer hij de meest gekende structuren van die taal daarbij overneemt. Dan wordt Het plein alsnog literatuur.

2 opmerkingen:

  1. En Frank Keizer reageert op zijn beurt, hier: http://www.dereactor.org/home/detail/politiek_en_rommel/#935

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik vind t boek intens verdrietig, ben heel blij dat meneer de schrijver nu verhuist is. Hij heeft genoeg stuk gemaakt in deze buurt. Kinderen die zeggen dat hij verhuist is omdat hij niet wil dat zijn kind wordt zoals zij zelf...te verdrietig...maar opgeruimd staat netjes!

    BeantwoordenVerwijderen