Frank Keizer schreef een voorbeeldige
en beklijvende recensie over Het
plein. Ik kan hem dikwijls volgen, maar niet bij zijn stelling dat de uitgever
van dit boek auteur Jan-Willem Anker publicitair in een hoek geduwd heeft, waar
‘de pers’ vervolgens kon poeren. Hoe ben ik daar zo zeker van?
Het plein beschrijft zijn eigen ontstaan. Dit dagboek, dat
voordrong op een roman, heet in het voorwoord semipubliek. Het geldt als ‘tegenvoeter’
van fictie. De auteur maakt er met zijn dochter ‘grappen over dat ik mijn
schrijfsels uiteindelijk in boekvorm zal publiceren, waarna we, in het geval
van een daverend succes, verhuizen naar het KNSM-eiland’.
Een saillante locatie, omdat ze door welgestelden bewoond wordt, terwijl Anker,
veronderstellend dat mensen met een universitaire achtergrond en/of kunstenaars
hoogopgeleid zijn, realist genoeg is om te beseffen dat zijn inkomen als kunst-ZZP’er daar niet bij past. Daarmee mist
zijn andere zelfrepresentatie van middenklasser ook precisie (tot hij zijn een
bijscholing tot leraar Frans heeft verzilverd).
Wanneer ‘de kogel min of meer door de kerk’ is
en het besluit valt ‘deze notities’ uit te geven, dringt zich gelukkig de vraag
op of passages zullen moeten worden geanonimiseerd. Tevens krijgt Anker een
omslagontwerp en wordt er een achterflapfoto van hem gemaakt die hij ‘zeer
noords’ noemt. Innemend bericht hij dat zich euforie van hem meester maakt
wanneer er voor zijn deur weer iets gebeurt, zodat hij verder kan schrijven.
Ik kan me kortom niet indenken dat de tagline
‘Hoe overleef je een achterstandswijk? Een verslag uit de arena’ buiten
medeweten van de auteur verbreid is. De laatste belligerente term knipoogt nota
bene naar de titel van Ankers tweede
poëziebundel. Keizer heeft wel gelijk dat de tagline een wereldbeeld en
allerlei vooronderstellingen met zich meedraagt – die volgens mij niet automatisch
‘neoliberaal’, ‘geprivilegieerd’ en de
hele rimram hoeven zijn.
Degene die dat complex het best zou kunnen
ontrafelen, dunkt me Anker zelf. In en door Het plein solliciteert hij met succes naar de functie van discoursanalist. Hij
voelt zich genoopt bij tijd en wijle aanhalingstekens te gebruiken, woorden te
proeven en, bij een passerende straatveegmachine, slogans tegen het licht
van de werkelijkheid te houden. Tegelijk betoont Anker zich terughoudend in
zijn oordelen, als het gaat om fenomenen die hij later heeft leren kennen (‘de
neiging zo’n gewaad een djeballa te noemen, maar wat weet ik ervan?’).
Daarbij komt zogezegd de input van allochtonen.
Het is te makkelijk om Anker
aan te wrijven zich dan ‘politiek correct’ te betonen. Er is immers geen
reden om incorrect te zijn. Dat weten tegenstanders evengoed, vooral op het
moment dat hun intenties in twijfel worden getrokken – bijvoorbeeld bij hun
aanhankelijkheid aan een zwarte Zwarte Piet. En Anker weigert te generaliseren
of te stigmatiseren. Is hij daar ook te volhardend optimistisch voor? Misschien
gaat het niet eens zozeer om ontkennen; hij hoort liever even verder en eventueel
ongemak internaliseert hij bij voorkeur.
Keizer noemt het terecht een pluspunt dat Het plein een gezicht geeft aan mensen
die meestal vanuit
het verouderde paradigma als groep worden beschouwd. Toch past hier een
nuance. De Iraanse film Offside van Jafar Panahi doet westers aan, met een plot en
personages wier streven herkenbaar is. Pas na afloop besef je dat ze niet eens
een naam hebben gekregen. Op zijn beurt noemt Anker zijn stoorzenders ‘de usual
suspects’ en ‘de vaste crew’. En schemert door dat autochtonen uit de
onderklasse kloothommels zijn en dat autochtonen uit de bezittende klasse ambtelijk,
versluierd taalgebruik plengen.
Misschien ontgaat me iets cruciaals, maar
volgens mij doet Anker aan balanscensuur. Zijn ontegenzeglijke beschaving is
ingewikkeld. Bescheidenheid lijkt bij hem ingebakken, samen met een vrees te
kwetsen. Dit geeft aan Het plein een
soort allergie voor woorden en daden die verkeerd kunnen worden
uitgelegd. En voor een zelfrepresentatie die hovaardig toeschijnt. Dat
leidt tot een overmaat aan relativeringen of ongevraagde biechten. Tot driemaal
toe zegt Anker dat een vakantie in de Dordogne en de Bourgogne ‘burgerlijk’ is.
Omdat die relativeringen vaak de aandacht op zichzelf
vestigen door tussen gedachtestreepjes of haakjes te staan, maken ze een
kokette indruk, in de sfeer van het overbewustzijn uit de postmoderne hoogtijdagen.
Voorbeeldje naar aanleiding van Ankers lerarenopleiding: ‘Ik verafschuw
reflectie. Het is – vergeef me deze masculiene kramp – een ergerniswekkend
wijvenbegrip dat het hele onderwijs aan het vergallen is’.
Lezersreacties moeten ontkennend zijn, wanneer
Anker bij voorbaat spreekt over ‘de
rancunedenker’ of ‘de
grasfascist’ in hem. Hier zit wellicht het schizofrene aan Het plein. Aan de ene kant is het groots
en moedig, dat een literair auteur waagt zo eerlijk te zijn. Aan de andere kant
is het boek een gemiste kans, omdat het niet elke gedachte wil toelaten. Zo bevestigt
het wat een kwaadaardige tegenorde over kunstautochtonen ventileert en
verklaart het voor haar waarom de door Anker genadeloos ontmaskerde inspraakprocedure
voor de Vogelwijk minder resultaat boekt dan wat het KNSM-eiland op wat voor
manier dan ook bewerkstelligt.
Met name woede durft de auteur niet anders te
etaleren dan in een overgestileerde draconie die onvermijdelijk ironisch wordt:
‘Motherfuckers! Dat
zij en hun nageslacht tot in de zevende generatie vervloekt mogen zijn!
Werkelijk, tref dat addergebroed met Oud-Griekse straffen: laat levers
wegvreten, laat ze tot in lengte van dagen vergeefs een rotsblok een heuvel op
duwen (…). Naar de galeien met dat rapaille.’
Jammer genoeg gaat het enorme belang van Het plein gebukt onder zulke strapatsen.
Het is duidelijk dat ‘links’ al jaren zoekt naar ‘een nieuw verhaal’ en het siert
Anker dat hij dit in de wereld buiten
de tekentafel zoekt waar immers ook zondebokken worden aangewezen. In het
boek verslaat Anker hoe hij als burger deelneemt aan de participatiesamenleving. En bij buurtoverleg
het cynisme onderkent – ik vermeldde het
hier al eens – dat de terugtrekkende overheid hem verleidt een nog kleinere
overheid te willen.
Terecht voelt Anker niets voor enige erkenning
zolang ‘de structuren’ niet veranderen. Des te beter dat hij zijn klachten op
schrift stelt. Alleen helpt het niet wanneer hij de meest gekende structuren
van die taal daarbij overneemt. Dan wordt Het
plein alsnog literatuur.
En Frank Keizer reageert op zijn beurt, hier: http://www.dereactor.org/home/detail/politiek_en_rommel/#935
BeantwoordenVerwijderenIk vind t boek intens verdrietig, ben heel blij dat meneer de schrijver nu verhuist is. Hij heeft genoeg stuk gemaakt in deze buurt. Kinderen die zeggen dat hij verhuist is omdat hij niet wil dat zijn kind wordt zoals zij zelf...te verdrietig...maar opgeruimd staat netjes!
BeantwoordenVerwijderen