Ze
is niet meer. Ik weet niet of in Nederland Mieke Telkamp nog altijd de
meest klinkende zangeres is bij uitvaartplechtigheden, maar redelijkerwijs had
zij dat mogen zijn. Haar oeuvre bood zogezegd voor elk wat wils. Over haar leven
was, gelukkig maar, minder bekend. Wel verscheen er in 2008 een biografie, die
ik destijds signaleerde in Streven. De tekst volgt hieronder, met de hoop dat
er bij haar eigen uitvaart een paar nachtegalen en pindarotsjes de dienst overnemen.
Wie haar ooit heeft
horen zingen, weet wat de uitdrukking ‘naar de keel grijpen’ betekent.
Misschien ontroert Aafje Heynis zo, omdat haar stem de illusie wekt dat er
zoiets bestaat als zuiverheid. Dat vergroot slechts het raadsel dat ze eind
2008 nog bleek te leven, in een schemertoestand aangericht door de ziekte van
Alzheimer, maar het zou ook een verklaring kunnen zijn voor haar imago van
christelijk zangeres. In Aafje Heynis.
Priesteres in haar vak wordt dit gerelativeerd: als alt heeft ze veel oratoria
kunnen brengen, waardoor het steeds minder voor de hand lag haar te vragen voor
opera – een genre dat Heynis, wier stem werd vergeleken met die van Kathleen
Ferrier, graag had willen bestrijken.
Dat ze er zeker met
haar status vervolgens niet zelf op aandrong, zal te maken hebben met haar
legendarische bescheidenheid, op het schuwe af. Het boek biedt daar menig
voorbeeld van. Überhaupt gaat het op de psychologische tour. In het
Concertgebouw nog debuterend onder Eduard van Beinum zou de in 1924 te
Krommenie geboren Heynis vanwege haar eenvoudige afkomst en minimale scholing
contact met cultuurbobo’s zo mogelijk hebben gemeden, at tijdens tournees een broodje
op het hotel, haar kapsel en kleding waren altijd tiptop: alles opdat ze maar
niet afgewezen kon worden en elke beloning een heel piepklein beetje verdiend was.
Vanuit dat perspectief
zou het succes van de heruitgaven op haar 75e verjaardag Heynis
extra verlegen hebben gemaakt, een populariteit als de spreekwoordelijke
molensteen om de hals dus, teleologisch onontkoombaar en door elk wapenfeit in
het boek van aanvullend bewijs voorzien. Vriendin en collega Annette de la Bije
verklaart bijvoorbeeld over hun tournee door Indonesië: ‘Toen waren we wel moe;
het was allemaal heel leuk, maar een kopje koffie drinken in een cafeetje in
Amsterdam is ook leuk’ (blz. 53). In genoemde plaats, om precies te zijn in het
Vondelpark, ontmoette Heynis op rijpere leeftijd bij het uitlaten van haar hond
Grimbald een advocaat, die simpelweg de man van haar leven werd.
Je zou denken dat een
en ander uitstekend past bij het hoge doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg
gehalte van Aafje Heynis. Priesteres in
haar vak, maar dat valt slechts staande te houden voor wie dit als een
vloeiende tekst opvat. Het door Mieke Klunder en Harry Hofstra liefdevol
bezorgde relaas is echter een lappendeken. Na een korte aanbeveling van Bernard
Haitink volgt een portret door Hofstra, die tevens een goede vriend is, en een aardige
musicologische analyse. Dan komt de bulk: herinneringen aan Heynis van
collega’s en jeugdkennissen. Meer of minder expliciet, door het gebruik van de
aanspreekvorm, leveren zij eigenlijk brieven, alsof ze hun Orpheus langs deze
weg uit het schimmenrijk terug willen halen. Het mooiste bewaart het boek voor
het laatst, te weten enige interviews met het lijdend voorwerp zelf.
In welke mate van
nuchterheid je het fenomeen Heynis ook duidt, het lijkt paradoxaal tot in de
vezels. Het betreft voor alles een diva die geen diva wilde zijn maar alleen in
een BMW wilde rijden. Van jongs af zong ze, iets dat volgens haar een kwestie
was van ‘gewoon je mond opendoen’, of desnoods van een gave Gods. Die mag haar
dan wel onzuinig bedanken voor alle hand- en spandiensten, want Heynis was, zeker
nadat haar man ziek werd en ze van de ene op de andere dag stopte met optreden,
ook zangleraar, eerst aan het Arnhems conservatorium en later thuis, waar ze
grandioos op alle slakken zout legde. De gave bleek dus techniek te vergen, die
de docent vertaalde in schier eindeloze oefeningen, op maat van elke zanger in
spe.
Veel van de vermelde
herinneringen zijn dan ook afkomstig van, inmiddels bekende, leerlingen, die uitpuilen
van ontzag, dankbaarheid en pure genegenheid. De topstrenge en afstandelijke docent
bleek natuurlijk eveneens attent, klopte voorbeeldig melk op tot schuim voor in
de koffie en liet, zoetekauw als ze was, delen in haar verslaving aan
lekkernijen. Je kunt dus met recht zeggen dat niets menselijks haar vreemd was,
hetgeen wellicht een nuttige wetenschap is voor wie zou afgaan op de kwalificatie
in de ondertitel van Aafje Heynis.
Priesteres in haar vak. Deze is behalve dweperig tevens aandoenlijk, iets
wat geldt voor het boek als geheel.
Heynis heeft tijdens de
bevrijding bij een inderhaast op straat aangesleepte piano ‘Dank sei Dir, Herr’ gezongen. Dat die
actie hier ‘spontaan’ (blz. 17) heet, karakteriseert deze aandachtsonderneming,
die een opmaat voor een biografie kan zijn. Ze heeft aan de ene kant iets overdiscreets
en blijft aan de andere kant persoonlijke details en anekdotes opdiepen. De
geur van kneuterigheid die daaruit onmiskenbaar opstijgt, krijgt zware
concurrentie van het schier niet te negeren parfum van een dame die in werk en
leven even toegewijd als perfectionistisch lijkt, en bovenal geestig en slim. En
ruimdenkend in haar muzikale keuzes, waar volksliederen vanzelfsprekend bij
hoorden. De bijgevoegde cd met niet eerder uitgebrachte radio-opnames – van
‘Uber allen Gipflen is Ruh’ tot ‘Ik zag Cecilia komen’ – doet snakken naar meer.
Dat gaat niet.
Ik lees heel veel onzin waar Aafje een hekel aan had. Harrie Hofstra vond het jammer dat ik hem de verhalen vertelde toen het boek wat hij maakte al was uitgekomen. Mijn ouders waren bevriend met de ouders van Aafje en de vriendin van Aafje was mijn tante zuster van mijn moeder
BeantwoordenVerwijderendie de jurken voor Aafje maakten voor haar optredens. Mijn partner en ik hebben haar 30 jaar later weer bezocht en Aafje begon meteen te vertellen over mijn overleden broertje. Niets van de belevenissen over Aafje stonden er in dat boek. Zij regelde ook de begrafenis van mijn tante toen haar man mijn ome Kees overleed, en met Anette de Labije ging mijn tante mee op tournee om wat afgeleid te worden na de dood van mijn oom. Aafje is altijd tot op de dag van haar dood trouw gebleven aan haar afkomst. Na dat mijn partner en ik haar opnieuw bezochten hebben wij opnieuw de vriendschap voortgezet en mijn moeder een keer meegenomen. Zij bleven elkaar bellen. Op Aafje’s begrafenis kwamen de mensen die van haar aanwezig mochten zijn. Groet Rob