zaterdag 21 december 2013
Hans Groenewegen (7)
In juli verschenen herdenkingsartikelen in Ophef. Tijdschrift voor hartstochtelijke theologie. Groenewegen bleek daar in 1975, piepjong, redacteur van geworden, toen het blad nog Opstand heette. Vanaf 1977 voerde hij er een poëzierubriek, die midden jaren tachtig ophield. Wegens zijn werk bij De Waarheid? Van 1995 tot en met 2010 schrijft hij weer (over) gedichten voor Ophef.
Aldus fascineert de vermelding dat Groenewegen volgens Piet Gerbrandy ‘de beste poëziecriticus van Nederland’ zou zijn. Wasemende trots van het moederblad! Tegelijk schept zo’n kwalificatie verwachtingen, terwijl in het literaire klimaat logica een soufflé is. Mogelijk gaat De Groene Amsterdammer Groenewegen herdenken wanneer zijn essays over mystiek verschijnen. Het citaat is in elk geval onvindbaar op Groenewegens eigen site, die wat dat betreft secuur was (en Mieke Tillema, de enige naam die van de achterflap van Schuimen tuimelde, alsnog vermeldt). Daar blijkt Gerbrandy beweerd te hebben: ‘een van de grootste kenners van de Nederlandse poëzie’. En is Groenewegen door zowel Dirk De Geest als Rob Schouten tot ‘één van de beste poëziecritici’ gerekend, wat in absolute termen niet goed genoeg zal zijn.
Dat dit oordeel niet algemeen is, bewees Ton van ’t Hof, zo’n anderhalf jaar na publicatie van een essay over zijn flarfpoëzie in Met schrijven zin verzamelen. Een academische Engelse passage deed hem terugdenken aan de vernedering die Groenewegen hem had aangedaan. Wanneer dat klopt, dan mept Van ’t Hof venijnig terug, door het predicaat ‘onsamenhangend’ te verlenen aan de dader – die zoals toen al bekend een hersentumor had. Zachtmoediger heeft Laurens Ham deze essaybundel eveneens zo gelezen.
De comments onder Van ’t Hofs bekentenis doen het tegenovergestelde van Awater: ontheiligen. Uiteindelijk zien ze ‘jezuïetenpraktijken’. Kiem van de onmin ligt in een alinea van nog geen 200 woorden over een flarfpraktijk. Evalueerde Groenewegen zijn vier jaar volgehouden gewoonte om dagelijks op zijn website bij wijze van lezerszelfportret een citaat te publiceren? De alinea dunkt me satirisch, maar dat wordt dus anders aangevoeld.
Volgens Wessel ten Boom was de student Groenewegen, inclusief thermoskan met koffie, een onderwijzer die alles en iedereen serieus nam. Hij licht via Van ’t Hofs flarf en begeleidende teksten concepten als auteursintentie en originaliteit door, zoals hij dat eerder in het werk van Ten Berge had gedaan. Het gewraakte stuk telt meer dan 7000 woorden, plus 36 noten bibliografische verwijzingen. Veel moeite voor een vernedering.
Wel schijnt kwantiteit een argument. Is veel tekst dan elitair? De recensie in Trouw heette tot voor kort een signalement en besloeg een hele boekenbijlagepagina met nog geen vijfhonderd, inderdaad toegankelijke woorden. De mijns inziens vooralsnog fijnste bespreking van blijven & verreizen door Johan Reijmerink zou in Trouw vier pagina’s hebben beslagen, terwijl Poëziekrant er voor liefhebbers zes nodig had met twee gulle artikelen (Hedwig Speliers en Stefan Van den Bossche) over de essayist-dichter. Mocht dat schandalig veel zijn, dan is dat oordeel met een maximum aan output geveld.
De tijden zijn veranderd, luidt een cliché. Als gezegd wijzigde op de bundelflap Groenewegens geboortejaar. In de catalogus was tevens zijn sterfdatum aangepast. De aankondiging van een hommage-avond completeerde de drieslag over blijven & verreizen: ‘Hans werkte 10 maanden op zijn weblog aan wat zijn laatste bundel zou worden, en voegde hier eigen commentaren aan toe’.
Een ander cliché is dat wie zonder zonden is de eerste steen mag werpen. Tot mijn blunders behoort dat ik als een van de meelezers van blijven & verreizen niet heb gezien dat 17 juli ontbreekt. In het oermanuscript was het een van de data die nog moesten ingevuld.
Omdat hij zich op zijn beurt gekarikaturaliseerd wist door reacties op zijn artikel over het internet, begon Groenewegen, voor zover ik weet rond 2007, aantekeningen te maken voor deze bundel, met als opzet dagtekstjes te maken die, inclusief comments, ‘authentiek’ en ‘spontaan’ oogden. Heten ze Bijbels dan ‘onvolmaakt’, ‘feilbaar’?
Ik gis nog immer naar de reden waarom Groenewegen blijven & verreizen wilde openen met 17 oktober. Mij is verteld dat op die dag geen cruciale gebeurtenis heeft plaatsgevonden in zijn leven, noch in dat van zijn intimi. Wikipedia brengt terzake ook niet verder. De verbanden met Groenewegen zijn mij althans te vaag: de Internationale dag voor de uitroeiing van armoede, sterfdatum Bachmann en Kautsky, geboortedag Michnik – de oprichting van de Katholieke Universiteit in Nijmegen lijkt een brug te ver.
Het plan om een jaar zogenaamd rond te maken moest Groenewegen laten varen. Toen koos hij als einddag 24 augustus. Wederom niets pregnants, begreep ik, maar ditmaal insinueerde Wikipedia wel. Het blijkt de sterfdatum van twee van Groenewegens favoriete dichters (Van de Woestijne, Ouwens), de Bartholomeüsnacht had plaats en bij de Muur viel het eerste dodelijke slachtoffer op te tekenen – pressie op het politieke ideaal.
Door die betrekkingen, het leren loslaten en het Icarus-flietertje dat iedereen bezitten kan, kost het nog wel even de tekst te doorgronden die Groenewegen had geselecteerd voor zijn uitvaart (Daniel 3: 8-18). Aan het slot neemt een aangebrande koning Nebukadnessar het woord tegen drie heren met Babylonische namen:
‘Is het waar, Sadrach, Mesach en Abednego, dat jullie mijn goden niet vereren en niet willen neerknielen voor het gouden beeld dat ik heb opgericht? Luister goed, als jullie je bereid tonen om, zodra je de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, citer, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op je knieën te vallen en in aanbidding te buigen voor het beeld dat ik gemaakt heb ... Maar weigeren jullie te buigen, dan worden jullie onmiddellijk in een brandende oven gegooid. En welke god zal jullie dan uit mijn handen kunnen redden?’
Sadrach, Mesach en Abednego zeiden hierop tegen de koning: ‘Wij vinden het niet nodig, Nebukadnessar, uw vraag te beantwoorden, want als de God die wij vereren ons uit een brandende oven en uit uw handen kan redden, zal hij ons redden. Maar ook al redt hij ons niet, majesteit, weet dan dat wij uw goden niet zullen vereren, noch zullen buigen voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten