dinsdag 27 april 2010

Coreferenties (5)

Vandaag: literatuurdocent, auteur, vertaler en recensent Yves van Kempen (1944). Hij publiceerde, samen met Bert Bultinck, Querido’s leesclubgids. Romans uit Nederland en Vlaanderen (2006) en de roman-in-verhalen Koningin-moeder (Uitgeverij Bert Bakker, 1999). Voorts schreef hij, met Cyrille Offermans, Anthony Mertens en Frits Prior Materialistiese literatuurteorie. De literatuurteoretiese opvattingen van Herman Gorter, Franz Mehring, Henriëtte Roland Holst, Th.W. Adorno, Walter Benjamin, Bertolt Brecht en Georg Lukács (Uitgeverij SUN, 1973), en vertaalde onder meer Russische formalisten en Michel Foucault. Hij recenseerde voor De Groene Amsterdammer. Onlangs verzorgde hij, samen met Hafid Bouazza, Roes. Een bloemlezing over drank en drugs in woord en beeld (Uitgeverij Prometheus, 2010). In juli verschijnt van hem Querido’s klassieke leesclubgids


Over literatuuronderwijs aan jongeren 

Het is 2010 als literair agent Paul Sebes een nieuw tijdschrift op internet introduceert: Pulp Fictie. Daarop mogen ‘jonge Nederlanders en Vlamingen laten zien dat ze kunnen schrijven’. Hij vraagt om korte verhalen, confectiematen geven de omvang ervan aan. Maximaal 1500 woorden. Dat zijn dan wel hele grote broeken, XL. Kleiner mag ook: L (tot 500 woorden), M (tot 250 woorden), S (tot 100 woorden) en XS (tot 50 woorden). Jammer dat een eerste zinvolle begeleiding op zijn site ontbreekt.
Het is ook 2010 als schrijver Abdelkader Benali de betekenis van het literatuuronderwijs ontdekt. Beter laat dan nooit, zegt het clichémannetje in mij dan. Want dat onderwijs verkeert in een deplorabele toestand. In de literatuurlessen is bij de invoering van het studiehuis drastisch gesnoeid, op het vmbo is het geloof daarin vrijwel nul en geen leraar in Nederland loopt met het mobiel telefoonnummer van de inmiddels opgestapte onderwijsminister Plasterk op zak om daarin verandering te brengen. Benali wel. Je zou hopen dat zo’n interventie helpt, maar ik weet wel beter. 
Voor de Stichting CPNB mocht hij, geassisteerd door vier docenten Nederlands, ter gelegenheid van de 75e Boekenweek de bundel TXT. Alles is mogelijk in zestien verhalen samenstellen. Met prijsvraag, jubelt het omslag. Hij selecteerde verhalen die scholieren de wereld van de literatuur moeten binnenlokken. Of is het de bijgevoegde wedstrijdprijs die dat moet doen? ‘WIN: 4 kaarten voor 3 dagen A Campingflight to Lowlands Paradise’ verleidt een van de laatste pagina’s van het boekwerk. Wat je daarvoor moet doen? Een zelf gekozen verhaal amputeren op het procrustesbed van chirurg Twitter: ‘Vat het verhaal samen in minimaal 3 en maximaal 10 tweets, met je favoriete personage als ik-figuur, in maximaal 140 karakters per tweet’. Behalve dat identificatiemomentje met de favoriet is daar ook die vermaledijde samenvatting weer. Voor de gelegenheid in een modieus jasje gestoken, desalniettemin de herhaling van het misverstand dat een literaire tekst ongestraft gemillimeterd kan of om didactische redenen moet worden. Benali’s enthousiasme over zijn Twitterlatuur-vondst is ontwapenend: ‘Dat ze het in 140 woorden moeten doen, dat is wel lekker. Het is overzichtelijk, voordat ze moe zijn geworden zijn ze al klaar’, verduidelijkt hij in een interview. 
De meeste verhalen in TXT bevatten het hoogste soortelijk gewicht aan seks. Dat is regelmatig de honing waarmee te veel docenten de puberende leerlingen denken te kunnen verlokken. De vraag daargelaten of die truc werkelijk werkt, speelt ook hier een uitgekauwde traditie op: die van de thematische benadering. Vat samen, bepaal het thema, beschrijf de hoofdpersoon. Het is de vaste fantasieloze benadering van schoollezen, een waarvan leerlingen terecht gruwen en die de liefde voor boek of verhaal op afstand zet. Waarom die betutteling toch altijd? 
Onderwijs moet je niet overlaten aan de bureaucraten van pedagogische centra of samenstellers van schoolboeken. Leerplannen met hun bijbehorende curricula zijn evenals leerboeken keurslijven. Vitaal onderwijs komt altijd voort uit de actualiteit van wat er zich in de klas afspeelt tussen de docent en zijn leerlingen. Interessanter dan het voortdurend toetsbaar maken van leerstof is, naast het overbrengen van kennis over de geschiedenis van literatuur en in relatie daarmee cultuur, zoiets moeilijk definieerbaars als ontvankelijk maken, enthousiasmeren, nieuwsgierigheid uitlokken, bezielen. Het gaat erom een appèl te doen op de speelse, nog niet door conventies en allerlei mores aangetaste geest van jonge mensen. Scholen beschikken tegenwoordig over voldoende hulpmiddelen en apparatuur om lessen toe te snijden op het karakter van een klas – uiteraard mits de docent daartoe is geëquipeerd. Daar schort het nog wel eens aan. Oorzaak: de minimalistische programma’s op de lerarenopleidingen. Interne scholing, begeleiding van docenten in de klas door ervaren collega’s die speciaal daarvoor enkele uren zijn vrijgesteld van lesgeven, kan dat probleem oplossen. Op die manier werkten we in de Open Schoolgemeenschap Bijlmer te Amsterdam succesvol met het concept van een zichzelf vernieuwende school. 
Literatuurlessen en taalonderwijs moeten onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden. Ze zijn dat niet meer als gevolg van de rigoureuze scheiding tussen taalbeheersing en literatuurstudie zoals die in de jaren zeventig door de lobby van taalbeheersers is doorgevoerd. Literaire tijdschriften waaronder Bzzlletin met zijn verklarende artikelen over literatuur verdwenen langzaam uit de schappen van de bibliotheek die mediatheek ging heten. Het lezen van boeken werd gemarginaliseerd. Afschaffen die tweedeling. De keuze voor een geformaliseerd begrijpend lezen en de dwingend geformuleerde eis om ‘functioneel’ en ‘gericht’ te schrijven, heeft te veel docenten Nederlands vervreemd van het reservaat waar de taal werkelijk wordt vernieuwd: de literatuur. Je kijkt er niet meer van op als collega-neerlandici je ronduit bekennen dat ze allang zijn opgehouden literatuur te lezen, of er zelfs nooit werkelijk aan zijn begonnen. 
Recht doen aan literaire teksten betekent allereerst in de huid van de taal kruipen, in de klanken van de woorden, de ritmes van de zinnen en opgaan in de opgeroepen beelden. De gulden regel: lezen is stillezen, is hardop lezen, is schrijven, imiteren, articuleren, is acteren, is avonturieren in de wereld van het woord. Van het meerduidige, het dubbelzinnige woord, want de literaire taal is op meer dan alleen communicatie ingesteld. Daarom zijn leesboeken geen leerboeken die je ongestraft kunt comprimeren, al kun je er veel uit leren, dichtregels nooit leefregels al kun je er soms naar leven en essays geen wetenschappelijke vertogen al zitten ze vol kennis. 
Inspirerende lessen ontstaan altijd tijdens het experimenteren en improviseren met de eigen ideeën en die van de leerlingen. Er is geen receptuur voor, het is en blijft een kwestie van zoeken en vinden. Bijvoorbeeld langs de weg van de imitatie. Haal uit een serie humoristische en absurde teksten de diverse stijlfiguren en zet daarmee vervolgens iedereen aan het werk. Orkestreer de diverse resultaten tot een cabaretavond waarin dat alles wordt opgevoerd: parodie, kolder, spot, bizarre woordstapelingen, slapstick, meligheid, boertigheid. Of neem een mythe als die over Icarus als uitgangspunt, de val, de minotaurus, het labyrint, de verbeelding ervan door schilders en dichters. Vergelijk de diverse poëtische commentaren op de beeldbewerkingen van het oeroude verhaal. Laat de hele klas Hanlo’s ‘Oote’ a capella zingen, het liefst door de muren van het lokaal heen. Zet de leerlingen op het podium en speel toneel met ze. Dan leren ze in de Oidipus de oude Grieken kennen, uit de Elckerlyc en de kluchtige uitsmijter De Buskenblazer de middeleeuwen en dankzij een toneelbewerking van Kees de Jongen het Amsterdam van eertijds. Het bijkomend effect is al even belangrijk: ze zullen bij elke repetitie de kracht moeten opzoeken waarmee de stem de ruimte moet veroveren, het nut van een goede articulatie onderkennen en het theatrale gebaar ervaren. Laat ze een verhaal of fragmenten uit een roman in de klas dramatiseren, tot luisterspel verwerken, verfilmen. Of stuur ze een literair tijdschrift in, een favoriet verhaal of gedicht daaruit voorlezen in de klas, laat ze kennismaken met de prestaties van beginnende schrijvers op de website van Sebes. Het zijn zomaar wat suggesties, alles is mogelijk. Verveel leerlingen vooral niet met getwitterde samenvattingen en uitgeloogde identificatievragen – hun creativiteit is XL.

12 opmerkingen:

  1. Om te beginnen, Marc, wil ik even opmerken dat het me opvalt hoe weinig reacties er op dit stuk zijn vergeleken met het vorige. Is dit omdat de boodschap hier minder interessant of uitdagend is? Ik lees hier vooral een pleidooi in voor meer subsidies aan het onderwijs en heel stiekem denk ik al een tijdje dat het misschien beter is al de subsidies op te heffen en dat geld in onderwijs, kunstonderwijs, te stoppen. Het liefst al vanaf de derde klas lagere school, misschien zelfs van eerder. Of de methodes van onderwijs die Yves van Kempen voorstelt werkelijk zoveel beter zijn dan degene die al bestaan is maar de vraag (ik heb ook wel eens wat les gegeven), maar dat we als schrijvers en kunstenaars en dus ook als literaire bladen, nergens zijn zonder een welopgevoed publiek zou toch voor zich moeten spreken. Misschien als de liefde voor de kunst met de paplepel wordt ingegoten dat er geen subsidies meer nodig zijn, want dat dan de mensen zelf graag investeren in de creaties van anderen. Utopie? Wie weet, maar laten we alsjeblieft ophouden met het financieren van zaken, instellingen en individuen die het hoogstwaarschijnlijk met een enthousiast publiek prima zouden kunnen redden. Misschien dat er dan geen drie vakanties per jaar in zitten, maar dat wat men maakt zou leven en gewaardeerd worden door een grote en sterke gemeenschap.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Niet om tegen educatie te pleiten, Marcel, maar als panacee is het concept gevaarlijk. Het idee dat de kunst gered wordt als er een "publiek" voor wordt gekweekt staat me tegen, vooral omdat "publiek" zo'n passieve manier is om aan het culturele leven deel te nemen. Je formulering van de liefde voor de kunst die er met de paplepel wordt ingegoten brengt dat passieve goed naar voren. Terwijl die kinderen al compleet worden doodgegooid met reclame voor allerhande leuke activiteiten of onderscheidende kenmerken. En voor je het weet zit de zaak weer muurvast in directieven uit Zoetermeer en nationale canons. Kunst moet gemaakt worden, en daarin al wie er zich mee bezig houdt vormen; het tijdschrift zou dan ook de vorming van een gemeenschap tot zijn zaak moeten maken in plaats van de levering van een "publiek" te eisen van scholen.

    Van Kempens pleidooi voor een activerend onderwijs kan ik dus goed volgen. Men moet geen publiek kweken maar taalbewustzijn. En dan maar zien wat ze daarmee gaan doen. Ik zou dat "onderwijs" overigens niet willen beperken tot scholen. Geen educatie als voorbereiding op kunst - ik stel als leus voor: kunst IS educatie.

    Ook iets om voor te waken: de subsidiëring van kunst en van kunstonderwijs zien als communicerende vaten. Zijn het geen potjes die gelijktijdig groeien en krimpen? Immers, als kunst belangrijk is, dan komt er meer geld voor kunst én voor educatie. Een tegenstelling tussen die twee wordt wel vaker geschetst maar is natuurlijk vals. Het gaat vaak juist om pleidooien voor bezuiniging onder het mom van maatschappelijke functie, waarna de hele cultuur op de schouders van het onderwijs komt te rusten, op welke plek het dan vervolgens verder gaat worden wegbezuinigd als er geen kunstenaars meer zijn om het belang van kunstonderwijs te verdedigen.

    Tussen twee hakjes, interessant dat discussies over kunst in Nederland steeds weer uitdraaien op discussies over subsidiëring. Zou er een corefentie te bestellen zijn uit een cultuur waar de gedachte dat de staat tijdschriften zou ondersteunen vanzelfsprekend ridicuul is, zodat men niet steeds legitimering en financiering door elkaar hoeft laten lopen?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wie de laatste vraag met ja kan beantwoorden, is bij dezen uitgenodigd in dit theater.
    Hoe en waar Yves van Kempen ondertussen zou pleiten voor subsidie is mij niet duidelijk. Ik kan me wel indenken dat hij de alarmklok luidt voor literatuuronderwijs, al was het omdat ‘de alarmklok luiden’ een weliswaar veel gebezigde maar bijna van haar geschiedenis afgesneden frase geworden is – wat met hernieuwde aandacht voor taal door adequate educatie en dus zelfbesef en co-schepping onnodig zou zijn.
    Of met literaire bladen die minder globaliserend patois durven brengen en thematiseren, en dan een beetje gelezen worden (het fameuze Latijn in de Middeleeuwen was ook weer geen zaak voor gans het volk; had het dat kunnen worden in een niet-hiërarchisch systeem en was er dan een zo gewenste gemeenschap ontstaan?).
    Van Kempens accent op creativiteit bij leerlingen lijkt me zelfs ironisch. Een literatuuronderwijzer kampt met dossiers waarin de mening over een gelezen boek mag prevaleren, en hij moet bovendien kunnen checken of een leerling zijn mosterd niet bij een virtuele Abraham heeft gehaald zonder de geweldige kans te benutten er een eigen recept van te maken.
    Is er in het voorgestelde traject trouwens plaats voor kennis, en zo ja: waar?
    Dat het aantal reacties hier inderdaad lager ligt dan bij de vorige posting valt mij natuurlijk ook op (het waarom ervan wordt hier eerlijk gezegd mede onderzocht). Misschien omdat er geen persoonlijk belang bij gediend is en Yves van Kempen hier spreekt over een lange termijn?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ik wil niet naar collega's in het literatuuronderwijs trappen, maar dat er op deze coreferentie zo schaars wordt gereageerd, verbaast me niet. Ik geloof nl. dat het best haalbaar moet zijn (ik spreek voorzichtigheidshalve over Vlaanderen) de huidige leraren Nederlands te eten te geven die geabonneerd zijn op een literair tijdschrift / wel 's hedendaagse poëzie lezen / literaire blogs volgen (schrappen wat niet past).

    Niet dat ze geen interesse zouden hebben voor literatuur – sommigen lezen best veel – maar dat ze er ook mee voor de klas zouden kunnen komen, dat vertrouwen zijn de meesten al lang verloren. Ik zet een paar factoren op een rijtje, zonder exhaustief te zijn:

    1. De leraar Nederlands is heel vaak klasseleraar, wordt opgezadeld met allerhande coachende, studiereizende, projectvoorbereidende, schoolfeestondersteundende en andere taken.

    2. Er is haar/hem grondig ingepeperd (zie eindtermen en leerplannen) dat Nederlands een normaal-functioneel vak moet zijn. Praktische vaardigheden staan centraal. Wie daar ook literaire leesvaardigheid toe rekent (wat vooral in 5 en 6 toxch nogal wat literair-historische, cultuurhistorische en stilistische kennis veronderstelt), krijgt bij 'doorlichting' het deksel op de neus.

    3. In de eerste graad aso mag '(literair) leren lezen' geen (u leest goed: géén) kennis inhouden, geen inzichtsvragen, zeker geen literaire begrippen bijbrengen. Het dient louter het leesplezier te dienen. Dat plezier op bevel een contradictio in terminis is, drong blijkbaar nooit tot eindtermenfabrikanten door.

    4. De leraarsfunctie (dat grondwoord zegt het al) wordt – mee opgaand met een algehele formalisering van de samenleving – heel anders opgevat dan vroeger. De leraar is, tenzij hij een gezonde dosis burgerlijke ongehoorzaamheid en anarchisme heeft bewaard, een uitvoerend ambtenaar, die richtlijnen volgt die uitgevaardigd zijn als 'uitgezweet wantrouwen van (andere) ambtenaren', zoals Dirk Lauwaert het 's bitter mooi beschreef.

    5. Nederlandse letterkunde is (dat heb ik al in mijn studentenjaren ervaren) een vakgebied met een uiterst laag zelfbeeld – omgekeerd evenredig misschien met dat van literatoren. Een tijdlang werd geprobeerd dat te compenseren door het vak te (exact-)verwetenschappelijken – toen dat onhaalbaar bleek, en de 'vrije expressie' opgeld deed, heeft men zich beperkt tot 'als de leerlingen het maar prettig vinden', 'als ze maar hun zegje kunnen doen', 'iedere tekst kun je interpreteren zoals jij het wilt' (het verschil met de Rorschachtest bleek futiel). Intussen stelden andere vakken almaar hogere eisen ('aardrijkskunde' bv. – vroeger een geheugenvak van weetjes – is deel van het vakgebied 'wetenschappen' geworden, idem met biologie enz.). Nederlands offerde aan het nut én aan de vrije expressie. Leerlingen hadden al gauw door dat je het erg bont moest maken voor je daarbij een onvoldoende kreeg. De uittrekselboeken en het doen-alsof-lezen-voor-delijst via internet deden er een schepje bovenop. (vervolg komt)

    BeantwoordenVerwijderen
  5. (vervolg – neem me niet kwalijk, Marc, dat ik op deze manier je reactielimiet omzeil)

    6. Zijn dat allemaal verzachtende of bezwarende omstandigheden? Verzuurde opmerkingen van een leraar Nederlands met bijna 30 jaar klaspraktijk? Nee, ik kijk op die tijd heel tevreden terug. Het kan anders als je je niet tezeer door de mode van de dag laat beïnvloeden en in je lessen niet het of-of-, maar het én-én-principe volgt. Die aandacht voor leesplezier én kennis, voor aandachtig lezen én creatief vertolken, voor tekststudie (ja, ook close reading), interculturele en maatschappelijke parallellen heb ik in Yves van Kempens coreferentie erg gewaardeerd. Makkelijker wordt het er in de loop der jaren niet op, want ondanks alle (pseudo)literaire mediaheisa is de status van literatuur er in de ogen van leerlingen niet op verhoogd (ze lezen, om maar iets te zeggen niet langer ik zeg maar Wolkers lom iets te vernemen wat overal elders verzwegen wordt).

    7. Uiteindelijk is het een kwestie van blijven geloven in het unieke van literatuur: je enthousiasme durven te delen, met geduld initiëren (niet top-down platslaan), aanknopingspunten punten met 'hun' leefwereld aangeven maar daar in godsnaam niet in blijven hangen. Beseffen dat literatuur het extreme, verleidelijke en toch veilige middel is om het beperkte bewustzijn te doorbreken waartoe we veroordeeld schijnen.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Deze breed opgezette, verhelderende reactie uit de Belgische leraarspraktijk kan misschien nog aangevuld worden met twee Nederlandse leerlingwerkelijkheden, die mij recent onder ogen kwamen. Ze signaleren beide een enorme verbale competentie bij jongeren.
    In het ene artikel, dat boeiend is maar geen op de toekomst vertrouwend mens graag wil zien, verhult die gave volgens herintreder-docent Graa Boomsa een mankementje dat vooral lees- en schrijfvaardigheid lijkt aan te vreten: http://www.groene.nl/2010/18/krimpende-woordenschat. Daarmee zou het talig vermogen en zintuig dat Van Kempen wil stimuleren en ontwikkelen, ook binnen een breder cultureel geheel gesmoord worden.
    Temeer daar het andere artikel die verbale competentie sociologisch inbedt: het voorbeeld van ouders die overal op reageren met meningen die het privébelang niet willen overstijgen: http://extra.volkskrant.nl/opinie/artikel/show/id/5750/De_vaders%2C_die_sporen_niet
    Het laatste is op dit weblog vaker aan de orde gekomen, in relatie met het publieke domein dat internet voor een deel is, maar niet eerder vanuit dit perspectief.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. excuus: Graa Boomsa is natuurlijk Graa Boomsma

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Een kleine reactie op Samuel Vriezen: Natuurlijk bedoel ik niet een soort van de staat opgelegd kunst-directief (en ik wil hier met klem benadrukken dat kunst niet enkel literatuur inhoudt en dat wat ik zeg dus ook niet enkel over literatuur gaat), maar dat het mij er meer om gaat dat we vanaf het jongste onderwijs inderdaad die gevoeligheid voor kunst scheppen. In tegenstelling tot wat jongeren en volwassenen tegenwoordig denken zijn kinderen van heel jonge leeftijd zeer plooibaar en staan ze graag open voor wat ze in het onderwijs krijgen, zelfs als dat niet allemaal 'leuk' is. Mochten we ooit de stap ondernemen de allerjongsten in ons cultuuronderwijs te betrekken dan pluk je daar hun hele leven de vruchten van. Ik bedoel dus dat ZIJ hun hele leven daar de vruchten van zullen plukken. Niet alleen verhoogt het hun gevoeligheid voor de culturele kant van het leven, maar het zal ook maken dat ze duidelijker een standpunt kunnen innemen. Men weet tenminste waar het over gaat. Hoe het gevoelig maken van een kind voor cultuur in zijn werking gaat moeten de heren onderwijzers & etc zelf maar uitzoeken. Mijn ervaring is dat enthousiasme in ieder geval een heel stuk helpt.

    Wat overigens ook helpt is wat meer aandacht voor de populaire cultuurdragers zoals bv. Kluun en van Royen. Ik vind hun werk niets, maar de positie die ze in de maatschappij innemen maakt wel dat er een aanzuigende kracht ontstaat die als het goed is mensen ook op kwalitatief hoger werk kan brengen.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Hmm... Dat laatste wil ik gedeeltelijk terugtrekken. Natuurlijk krijgen dat soort namen al genoeg aandacht, dat is niet meer nodig. Maar een andere vraag mag best gesteld worden: waar zijn de nieuwe Reves, Mulischen en Hermansen? Waar zijn de nieuwe schrijvers en kunstenaars die persoonlijkheid binden aan inhoud en zodoende het grote publiek met de belangrijke vragen kunnen confronteren zonder overmatig intellectueel te worden? Dit sluit gedeeltelijk aan op het onderwijsprobleem, aangezien vanuit dit soort persoonlijkheden een inspirerende ondersteunende kracht voor leraren en liefhebbers overal.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Marcel: wel, als die mensen er zouden zijn, komen ze meteen op TV bij De Wereld Draait Door en dan blijft er onmiddelijk niets meer van over.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Of op de opiniepagina? Indien dat zo is, dan wil ik wel zo banaal zijn naar mezelf te verwijzen, meer in het bijzonder naar mijn vraagje onder de recentste Coreferentie (6), alwaar deze discussie in dat geval voortgezet kan!

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Samuel: Daar heb je helaas een goed punt...

    BeantwoordenVerwijderen