donderdag 2 september 2021

Zoals overal

 

Hoe als tekstverantwoordelijke zich te verhouden tot het beschrevene?

Jan-Hendrik Bakker kiest in zijn boek Nabijheid (2020) voor het niet-noemen. Bijvoorbeeld door generaties te beschouwen vanuit de werkelijkheid dat ze genetisch telkens voor de helft nieuwe DNA-loten krijgen, en dat er ondergeschoven kindjes zijn en kinderen uit tweede en derde huwelijken: ‘Zo bezien is bloedverwantschap over de eeuwen getekend eerder een geval van eindeloze verdunning dan van een onverbrekelijke bloedband.’

Niet genoemd en bekritiseerd is hier dus politicus-provocateur Thierry Baudet. Ook bespreekt Bakker diens begrip oikofobie dat hij, min of meer terecht, toeschrijft aan Roger Scuton. Of zoiets werkt, is een tweede. De op zichzelf al merkwaardig samengestelde aanhang van Forum voor Democratie is misschien veeleer een geloofs- dan een lezersgemeenschap.

Bakker vraagt zich overigens af of het woord ‘gezindte’ nog wordt gebruikt. Ik denk het niet, sinds de secularisering en postideologie ook tot gevolg hadden dat er kon gesmaald op ‘de linkse kerk’.

Het gaat te ver te beweren dat Jonathan Haidt zoiets doet in The Righteous Mind (2012). Maar hij rekent progressieven in Amerika wel een gebrek aan empathie aan met andersdenkenden die te makkelijk als geborneerd, provinciaal en onslim gelden identificatietalent van rechts met links vormt een minder prominente lijn door deze polemische studie.

Haidts hoofdstuk 4 heet ‘Vote For Me (Here’s Why)’. Ik zocht de precieze titel even na, toen ik in de Nederlandse vertaling uit 2021 dat hoofdstuk had opengeslagen. Er leek in de bemiddelingsarbeid toen namelijk iets gebeurd dat ik recent ook, zoals op deze blog verslagen, bij Houellebecq en bij Rushdie had aangetroffen: de inside joke, waarbij de tekst zich opricht voor een rechtstreekse verhouding tot lezers.

Smokkelden de literaire vertalers Nederlandse liedjes in het origineel, bij Haidt spreekt er even een vaderlands televisiepersonage mee. Karl van Klaveren en Indra Nathoe, een duo dat aan dezelfde uitgeverij onder meer Filosofie in een tijd van Big Data had gebracht en Kirkpatricks biografie van Simone de Beauvoir, plaatsen hun knipoog tussen haakjes. Hun hoofdstuk 4 heet: ‘Stem op mij (en wel hierom)’.

Natuurlijk hoort een plusvijftiger dan Cor van der Laak oreren, het personage van Koot en Bie dat als krities AVRO-lid zijn eigen wereld schept tegen de wereld. Onwillekeurig doet hij me denken aan Renaat Braem, wiens markante memoires Het schoonste land ter wereld ik onlangs doornam. Die parallel is raar, omdat de betrokken gemeenschapsarchitect veel heeft gerealiseerd en naast kritiek zeker ook erkenning kreeg. Van der Laak kreeg niets van de grond en teerde uitsluitend op ergernis.

Dat ik hem toch in verband breng met de architect komt, ideologisch, door het decor van gezindten. Maar de aanleiding voor de parallel ligt in het hoogtepunt van Braems memoires: het nawoord, het prettigste Nederlandse proza dat ik in tijden heb gelezen. Daar borstelt ‘de echtgenote’, dan ruimschoots de zeventig gepasseerd, een portret van haar man dat hilarisch nuchter is en hem tegelijk in zijn waarde laat. Van der Laaks vrouw Cock van der Kraats doet dat op haar manier ook. Ze laat Cor lullen tot-ie een ons weegt en gaat vervolgens haar eigen gang – net als hij.

In Het schoonste land ter wereld bekent de echtgenote bijvoorbeeld:

 

De moeilijkste klant die hij heeft gehad zal ik wel geweest zijn, toen wij eindelijk besloten onze eigen woning te bouwen. Hij bekommerde zich vooral om de esthetiek en ik natuurlijk om de praktische kant. Moest dit raam nu open kunnen of niet? Was een schuifdeur beter? En ze leefden er lang en gelukkig. Met de jaren kwamen er wel barsten en lekken, zoals overal. Ik ontdekte ze het eerst, mijn architect verstaat de kunst ze niet te zien.

 

Effectrijke naamwoordverschuivingen tussen derde en eerste enkelvoud, eerste en derde meervoud. Op een breekbaar punt van het boek verhoudt ook de echtgenote zich dus rechtstreeks met de lezer door voor het aangename te zorgen, na al het nuttige dat de theoreticus in Braem heeft geponeerd.

Dat decennia voordien Boons manuscript De voorstad groeit voltooid zou zijn door zijn vrouw (met de woorden ‘En… ach, enzovoorts, enzovoorts’) om het voor de Krynprijs in te sturen, is een fabeltje. Maar in Het schoonste land ter wereld geschiedt zoiets wel. Braems echtgenote Elza Severin forceert een noodlanding. De hemelbestormer valt op aarde.

En dat huis, aan de Menegemlei in Deurne, heeft Leen Huet in een lemma voor Mijn België liefdevol ontmanteld door het, ‘zo rot als een mispel’, los te weken van scheppingsbedoelingen. Laat ze dan in het midden of ze voor die actuele staat de woorden van de gids herhaalt of parafraseert, Huet bezwijkt uiteindelijk evengoed voor details die de theoreticus Braem doen zwijgen. En dat is precies wat zijn echtgenote in het nawoord doet.

Ondertussen heeft Braem dan al uitgebreid verhaald van zijn planologische idealen en van hun gezamenlijke reizen over de globe. Eenmaal verliep zo’n verplaatsing onvrijwillig. Als Belgisch soldaat aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd Braem zonder een schot te lossen krijgsgevangen gezet. Hup ging het naar Duitsland, naar een inderhaast ontruimd concentratiekamp. ‘In grote tenten vonden we er een onderkomen, allen dooreen, Fransen, Senegalezen, Walen, Vlamingen.’

De vermelding van die tweede groep! Voor mij was dat een primeur. Het schoonste land ter wereld stamt uit 1987.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten