zaterdag 31 oktober 2020

Thuisonderwijs

 

Met de Belgische lockdown terug in voege denk ik aan kinderen, die zich andermaal in de grootste bochten moeten wringen om de dag leefbaar door te komen. Mazzel voor degenen onder hen die als hobby lezen.

Het is me nooit helemaal duidelijk geworden of het taalkundig genie en de gourmande bevoordeeld zijn dat hun beide ouders beroepslezers zijn. Tegenover imitatietheorieën sta ik wat wantrouwig en mij zou het niet verbazen dat over het hele huis verspreide boeken agressie opwekken.

Veeleer geloof ik in de kracht van muziek, helend en waarlijk ‘verbindend’ en boven alles een bron van vertier. En misschien, hopelijk, een weg naar het ademloze lezen. Zo heb ik het docentschap van de grote Rein Bloem althans opgevat: hij schijnt teksten altijd te hebben gezongen.

Ergens moet dat idee hebben meegespeeld toen ik jaren geleden een speellijst ben gaan aanleggen van Nederlandstalige liedjes. Het eigenbelang stond dan wel voorop omdat ik in België een nieuwe traditie wou leren kennen, maar mij leek dat mijn dochters er evenveel plezier en kennis aan zouden ontlenen.

Dus zongen we minimaal elke woensdaglunch, als de wegkapitein van huis was, luid mee met de uiteenlopendste klassiekers in een taal die ongeveer de onze was. En ik weet niet of het daardoor komt dat het taalkundig genie een veellezer is geworden en de gourmande een muziekfanaat, maar de lol die we beleefden ‘pakt niemand ons nog af’.

Qua muziekgenres en boeken hebben we ook nooit getwijfeld over wat wel of niet geschikt is voor een bepaalde leeftijd. Zo luistert de gourmande zowel naar schlagers als naar avantgardejazz. En zo gaf ik onlangs aan het taalkundig genie, dertien jaar, Salman Rushdies Haroen en de zee van verhalen, in de vertaling van Marijke Emeis.

Ze heeft het nu bijna uit, vindt het sprookje fantastisch en wilde me al deelgenoot maken van een ontdekking. Na het horen daarvan ben ik extra trots, omdat ze er geen enkele moeite voor gedaan heeft en het lezen haar ‘iets extra’s heeft gebracht’ dat theoretisch een vorm van intertextualiteit zal zijn.

Het betreft een passage waarin de gruwelijk vals zingende Batchaet, bij Emeis Batsjiet geheten, een lied aanheft voor de prins, de oliedomme Bolo. In haar tekst hoort de papa van Haroen, dé bron van verhalen die bij Rushdie tijdelijk drooggelegd is, iets bekends wat hij niet meteen thuisbrengen kan. In het origineel staat er:

 

Oooh I’m talking ‘bout my Bolo

And I ain’t got no time for nothin’ else,

Lemme tell you ‘bout a boy I know,

He’s my Bolo and I love him so

 

He won’t play polo

He can’t fly solo,

Oo-wee but I love him true,

Our love will grow-lo,

I’ll never let him go-lo,

Got those waiting-for-my-Bolo

Blues

 

His name ain’t Rollo,

His voice ain’t low-lo

Uh-huh but I love him fine,

So stop the show-lo

Pay me what you owe-lo

I’m gonna make that Bolo

Mine.

 

Wat moet het Nederlands met deze bakvisserij? Marijke Emeis komt tot dit:

 

Wie maakt dat ik niets meer lust,

Wie verstoort mijn rust,

Ja, dat is Bolo,

Ja, dat is Bólo!

 

Waarom doe ik alles fout,

Ben ik warm of koud,

Dat komt door Bolo,

Dat komt door Bólo!

 

Bolo is mijn ideaal,

Grijze wambuis, rode sjaal,

Bruine ogen, donker haar,

Groot en knap en achttien jaar.

 

Bolo, Bolo, zie je niet,

Dat ik ziek ben van verdriet,

Boló, ik ben verliefd!!!

 

Toevallig beweerde ik twee weken nog met de grootste arrogantie dat ik een tekst een fractie eerder beluister dan dat ik hem zie. En het taalkundig genie beleefde hier exact hetzelfde. Dit hebben we, bij benadering, tijdens de lunches gezongen! Vanaf het begin is voor ons Emeis’ referentiepunt duidelijk: het liedje ‘Peter’ (1960) van Sweet Sixteen.

Extra treffend lijkt me dat de eminente vertaalster, geboren in 1943, zo zinspeelt op een klassieker uit haar jeugd. Mijn generatiegenoot Martin de Haan deed iets soortgelijks, door een liedje uit onze puberjaren in een Franse vertaling binnen te smokkelen.

Ieder zijn eigen taaltijd? Benieuwd wat corona dan oplevert. Online bestaat er al een woordenboek dat permanent kan worden aangevuld.

De bekendste vakterm, die overigens al bestond, is ‘huidhonger’. Mij moest het al van het hart dat ik er een beetje van begon te rillen, mede vanwege die inwendige alliteratie. Toen kon ik uiteraard niet bevroeden dat er iets klinkerders aankwam dat zelfs in de regelgeving van de lockdown opgenomen is: ‘knuffelcontact’.

‘Knuffel’ en zijn afleidingen hoorde voor mij, inmiddels onmogelijk oud, bij de kindertijd. Bijna zeker was het echter mijn geboortestadgenoot Ruud die aan het eind van de twintigste eeuw in Big Brother deze bezigheid tot een nationale sport voor alle leeftijden promoveerde. Dat lijkt het gebleven. Als ouder leerde ik bijvoorbeeld ‘de groepsknuffel’.

‘Contact’ heeft ook wat betekenisverandering doorstaan. Door een neoliberale bril ben je niks indien je niet netwerkt en medemensen als potentiële klanten en opkontjes ziet. Door de opkomst van de mobiele telefoon werd ‘contact’ bovendien een telefoonnummer met een e-mailadres bij een naam. Een gegevenscombinatie die je vervolgens ‘kwijt’ kon raken, wanneer het apparaat in de wc viel.

Ik wil maar zeggen: wat corona ook moge brengen, er zal zeker zoiets tussen zitten als zielzorg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten