Precies vijftien
jaar geleden verscheen hier mijn eerste blogstukje – dat bijna ongeschonden in Onze Nietzsche zou landen. Die dichtbundel heette met recht bij verschijning mijn laatste in
het genre en is inmiddels met evenveel recht door de werkelijkheid achterhaald. Uiteraard is er geen fragment nodig om
te beseffen dat alles altijd anders loopt dan vermoed.
De Honingpot begon als noodsprong. Ik was opgelaten. De blog wou
zich publiek verantwoorden aan medeburgers, indien geïnteresseerd, voor een
werkbeurs die naar mijn idee gigantisch was. Mij was die toegekend om een papieren
experiment naar aanleiding van koffie te doen. Dat kwam er, maar wel na een zwangerschap die dermate
afwijkend verliep dat ik tussendoor Onze
Nietzsche voltooide.
Het feit dat ik
jubilea blijkbaar aangrijp om terug te kijken (bij vijf jaar, en ook bij tien jaar) wijst me erop dat verantwoording afleggen of
rekenschap geven onder mijn huid zit. Ik zou toch niet gelovig zijn? Onweerlegbaar
dunkt me dat de toon op dit blog grumpy kan zijn. Ik wil op De Honingpot toch ook een beetje kritiek
bedrijven, dan maar bij wijze van bijdrage aan de literaire maatschappij.
Standaardvagevuur
Vaak willen mijn
stukjes de markt corrigeren, waarop het klassieke gezegde ‘Wie schrijft die blijft’ geen vat heeft.
Bejubelde boeken, wel heel erg vaak aan interviews onderworpen auteurs – ik
vrees dat zij meer risico lopen aan mijn betweterij ten prooi te vallen dan marginaal
werk waarvoor De Honingpot juist
aandacht vraagt. Die tweevoudige correctie valt desgewenst te verklaren uit
mijn karakter en gebrek aan succes, maar beide doen niets af aan een hardnekkig verlangen naar herschikking op basis van
‘kwaliteit’ en rechtvaardigheid.
Dat gebeurt in postings,
vaak over poëzie, die naar de aard van het medium kort zijn. Te kort wellicht
voor serieuze kritiek. Maar ik lever ze toch, koppig en mogelijk achterhaald.
Het wil er bij mij gewoon niet in dat moorden, meedeinen of zwijgen ‘constructiever’
zijn. Stel ik nu, op het web. In Democratie
vraagt om religie poneert Hartmut Rosa echter dat op internet een
agressiemodus heerst waarbij andersdenkenden domweg hun bek moeten houden.
Hij bepleit –
door religie geïnspireerde – openstelling, ‘resonantie’ die ‘het gesprek
aangaat’ en meer van zulke clichés. Maar soms is dat onnodig (een digital
native vertolkte mijn gewaarwording dat de vernieuwde
elektronische woordenlijst geen vooruitgang is). Bovenal bestaat er een tussenruimte waarin verschil
intersubjectief tot bloei kan komen. Maar ik erken dat me gaande de Honingpot-jaren duister is geworden wat ‘respectvol’ betekent.
In die overtuiging
handel ik anders dan een dierbaar iemand die tijdens dit blogexperiment overleed en
hier geregeld herdacht is: Hans Groenewegen. Of dan wat Dirk De Geest, minder
persoonlijk, doet voor Mappalibri.
Hun schijnbaar neutrale opstelling wil het voortbestaan van een kwetsbaar genre
als poëzie niet in het geding brengen en veeleer zoveel mogelijk positieve
punten aan een bundel noemen.
Die expliciete
lof proef ik eveneens bij vakgenoten die zich door collega-site Neerlandistiek bewegen en bovenal, net
als ik, door een dubbelzinnige financiering: iedere student, zelfs iemand wie,
zoals dat gebeurt, een opleiding niet past, is een bron van inkomsten – behoud
en aanwas worden cruciaal voor het eigen voortbestaan. Het lukt me niet deze realiteit
te ontkennen in teksten waarmee vakgenoten over hun lespraktijk berichten. Ze
ontwaren uitsluitend positieve punten.
Hun positiviteit
neigt voor mij naar evangelische zalving, wanneer bekende literaire namen hen in
katzwijm doen vallen en studenten Mozarts blijken. Ik krijg daar altijd een paar
rillingen bij. Is dat puberaal? Lof kan nog meer vormen aannemen. Voor in
standaardvagevuur vertoevende oeuvres die plots alsnog nominaties en prijzen
krijgen en dan meteen in collegezalen belicht worden. Voor vakgenoten die het
Nederlands zo goed beheersen dat ze ‘eminent’ heten.
Misschien valt die
houding nog het best te vergelijken met een Facebook-duimpje. Het kost geen
enkele inspanning, en het is altijd enthousiasmerend, motiverend, aardig. Misschien
moet ik me ook afvragen of hier mijn kritiekoprispingen niet misplaatst zijn. Neerlandistiek heeft me in de blogroll
opgenomen en neemt soms stukjes over. Minstens doet die eer me beseffen hoe De Honingpot zelf veranderd is.
Pas door overname
krijg ik de indruk dat die teksten worden gelezen. Er komen soms zelfs comments
bij, terwijl de laatste jaren mijn eigen blog volgens de statistieken bijna
uitsluitend nog wordt bezocht door mensen uit Rusland, Frankrijk en de
Verenigde Staten. Door machines dus. Soms krijg ik bij gesprekken de vraag of
ik nog wel eens wat voor mijn blog doe. Glazige blikken en grijnslachjes
wisselen elkaar dan af. Van twee mensen weet ik zeker dat ze De Honingpot volgen.
Dat zijn beschamende, allicht kokette bekentenissen. Maar mij houden ze aan de praat. De recentste keer dat ik Groenewegen herdacht leidde overname door Neerlandistiek tot enig sociaalmediaal verkeer waaruit ik het volgende copy-pastewaardig acht: ‘Auteur verbeeldt zich al niet meer dat er nog iemand geïnteresseerd is en wendt zich maar tot de doden.’ Misschien ben ik te ambitieus en te weinig doordrongen van mijn beperkingen, maar Orpheus deed toch niet anders?
Gimmick
Daarnet gebruikte
ik het woord ‘bekentenissen’. Ik weet niet of dat hetzelfde betekent voor mij
als in, laten we zeggen, het huidige literaire klimaat. Mijn wat grotere ontdekking van het afgelopen
lustrum, naar buiten gekomen toen de lockdowns wegens corona net waren begonnen, betrof
de millennialgeneratie. Haar boeken, in snel inhaaltempo tot me genomen, bleken
een dermate hoog biechtgehalte te herbergen dat ik me er geen raad mee wist.
Dit heeft
niets te maken met pak ‘m beet politici, die voor hun volgers op sociale media jubel
of afgrijzen laten blijken. Ik lees daar althans gepor dat hooguit zorgt voor affectieve
communicatie, zoals Byung-Chun Han dat noemde, waarbij kwantiteit uiteindelijk chaos
aanricht (‘infodemie’). Maar de biechten die ik bedoel zien er argeloos,
naturel en klinkklaar uit en roepen de al te cynische vraag op: waarom moet ik
dit weten? Het antwoord zal zijn: waarom niet?
Het blijft
een raadsel hoe te arbeiden in het licht van de tijdgeest. Een project waarvoor ik al tijden materiaal
verzamel, gaat over ‘de jaren zeventig’. Sowieso wil ik wachten met
schrijven tot minstens 2030, wanneer in boekenland, zeg ik bij mijn derde
lustrum, de halve-eeuwlawine tot stilstand is gekomen en ik van de verzamelde
sneeuw heb kunnen profiteren. Maar ik hoop vooral dat er dan iets wezenlijks is
veranderd in stijl en bijbehorend wereldbeeld dat ik maar even emocratisch noem.
Vooralsnog is het
gangbaar en navolgenswaard om een bespreking aldus te openen: ‘Als ik foto’s zie die de
jaren zeventig verbeelden, dan gaat mijn hart op een kier. Ik ben bang dat dat
met mijn vader te maken heeft. En met mijn moeder.’ Dit kan en wil ik niet.
Eufemismen schieten tekort wanneer deze trend wordt benoemd als ‘de opkomst van
het persoonlijke essay’, zoals Miriam
Rasch dat deed. Wel heb ik me ook na mijn millennialontdekking niet
gerealiseerd hoever deze tendens strekte.
Ik weet nog dat toen
ik mijn encyclopedie over de val afgerond had een dubbel triomfalisme me kietelde.
Niet alleen was het onmogelijke alsnog gelukt, ook leek het mij een abc’tje dat
dit boek een nominatie zou krijgen voor de tweejaarlijkse Jan Hanlo Essay
Prijs: ik kende uit de bedoelde periode simpelweg geen ander werk in dit genre.
Ontnuchterend
was dus het feit dat er ‘158 essaybundels’ bleken te hebben meegedongen.
Aan die encyclopedie zat nog iets wat me met beide benen op
de grond zette. Ze werd voor mijn doen goed ontvangen en verkocht zelfs een
beetje, maar als gimmick, een
gezelschapsspel waaraan je kon meedoen op een culturele avond. Zelf dacht ik echter
een literair waagstuk op touw te hebben gezet.
Die inschattingskloof
was me feitelijk al bekend. Destijds was mijn boek naar aanleiding van koffie voor
vakmatige volgers aanleiding om af te haken. Ik ging dan wel akkoord met hun
bevinding dat het niets nieuws bevatte, toch meende ik een pretentieus experiment
te hebben doorgevoerd met een multatuliaanse spanwijdte. Voornamelijk was er echter enthousiasme
bij niet-gerodeerde lezers, die graag lekkere koffie dronken.
Watertrappelen
Natuurlijk, alles
blijft in beweging. Na de beursverantwoordingsfase is De Honingpot voor mij een soort trainingsveldje geworden. Technisch oefen
ik op teksten voor de korte baan, die beter passen bij mijn luiheid en waarop
mijn projecten zich kunnen instellen. Maar rustig aan. Die overweldigende
vraag! Zelf lees en luister ik liever. Wanneer ik het echt voor het zeggen had
fietste ik andermaal weg tot sint-juttemis en voorbij babbelonië.
Toekomstmuziek?
Sowieso zijn de blogonderwerpen enigszins verschoven. Grofweg richtte mijn
belangstelling zich meer op onderwijs. De wereld staat voorop, haar zalige
onbegrijpelijkheid die pas waarlijk een aanzuigeffect heeft. En dan blijft
alles beginnen met taal. Dat bewees recent evengoed kamerlid Mohammed Mohandis
(38) toen hij een bekentenis deed die mij wél relevant leek. Hij heeft alsnog
zijn zwemdiploma gehaald:
„Op de basisschool in Gouda, ik was toen zes jaar,
gingen we wel naar het zwembad. Maar de andere kinderen gingen veel sneller dan
ik. Zij kwamen, denk ik, soms al met hun ouders in het zwembad. Ze konden het
al een beetje. En ze wisten wat alle termen betekenden. Ik had geen idee waar
het over ging.”
Om wat voor termen gaat het?
„Borstcrawl, rugcrawl, schoolslag, rugslag,
watertrappelen. Het hele zwembad was voor mij eigenlijk een nieuwe wereld. Ik
kwam niet verder dan het kikkerbadje en viel al snel buiten de groep. Dat neem
ik de docenten niet kwalijk, want zij moesten die hele klas begeleiden. Ik
mocht nog wel mee naar het zwembad, maar ging het water niet meer in.”
Mij grijpt
dit meer aan dan een belegen en impliciet pessimistisch docententrekje dat ik vertoon:
studenten uit te horen op kennis. Niet eens zozeer cultureel, maar politiek. Zeker
nu de stemleeftijd is verlaagd, uitgerekend voor het belangrijkste beslissingsparlement, en burgers eenvoudiger hun ongenoegen
kunnen ventileren. Mijn bevindingen met studenten verwarren en amuseren me tot
nog toe wel. Ik begrijp zelf te kampen met een informatieachterstand.
Dit
overstijgt goddank emotionaliteit. Daarom vind ik, nog even los van de zware rol van taal erin, mijn baantje ook zo spannend, eervol
en complex. Ik moet waken niet helemaal in een parallel universum te tuimelen:
politici, debatten en thema’s die mij cruciaal voorkomen, blijken onbekend of
lachwekkend bij mensen die binnenkort zorgen voor een afwisseling van de wacht.
Een gedeelde toekomst lijkt me toch te prefereren.
Laat me dan maar grumpy blijven, zuurpruimerig mag ook, zolang
ik zonder zalving bij studenten kan blijven informeren naar hoe het met hen
staat. Mijn docentenindruk rijmt tot nog toe met mijn wereldsensatie dat
verreweg de meeste stervelingen, och mijn spiegeltje, Salieri’s zijn. En ik
weiger ook maar één student te laten vallen, bijvoorbeeld door met de mantel
der liefde te wapperen, richting financiering op maat.
Ook in het
vakwereldje rond De Honingpot beweegt
het. Alleen al de personele samenstelling in de poëziebiotoop is grondig
veranderd van toen in 2009 dit blog begon (en ik bijna al mijn dichtbundels had
geschreven) tot nu. Dat verwekt onvermijdelijk poëticale
metamorfoses – waarna in darwiniaans perspectief de meest aangepaste blijft,
zoals mijn onderzoekje naar het wedervaren van ‘mijn’ postmodernisme zowaar bevestigde.
Dus is mijn
verbazing gespeeld? Louter hardcore jezuïeten weten daar denkelijk een
geloofwaardig antwoord op. Blikvernauwing en wereldvreemdheid beleef ik in elk
geval dagelijks. Volgens mij laat me dit koud. In een lijstje met straattaaljargon dat Mounir Samuel bij
wijze van spoedcursus opdiende in Je mag
ook niets meer zeggen, trof ik het acroniem ‘jomo’. Dat blijkt een joy of
missing out – en daar ben ik veeleer trots op.
Net zoals
mijn vergelijking tussen neerlandici en Facebookduimpjes ervaringsgericht is. Sinds
kort zit ik op een sociaal medium. Het heet Hoplr en wil de buurt een beetje
bijeenhouden. Om te weten wie op bepaalde berichten een like of dislike geeft,
heb ik nu al driemaal reflexmatig gehandeld en op het betreffende duimpje
geklikt (‘expressie gegeven’, in het bijbehorende gemeentemailjargon). In mijn
statistieken blijft alleen mijn positieve feedback bewaard.
En soms toont de blikvernauwing zich
omgekeerd. Een recente documentaire over architect Herman Hertzberger en
het wedervaren van zijn Centraal Beheer-gebouw, presenteerde een medewerker van
de onvermijdelijke projectontwikkelaar wiens tongval in combinatie met zijn
achternaam me meteen een bizarre revelatie opleverde: dit is een voetballer uit mijn jeugd! Niet hoef ik te weten of hij vaak
doel heeft getroffen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten