dinsdag 27 februari 2024

‘En ik ben nieuwsgierig’


 

 

In Pleidooi voor pulp (2022) memoreert Kees ’t Hart dat hij, in Amsterdam, Nederlandse taal- en letterkunde volgde van 1968 tot 1975. Nog kort voor de mythe van de eeuwige student maar naar hedendaagse begrippen een lange zit; geboren in juli 1944 trad hij sowieso op relatief rijpe leeftijd toe tot academische kringen. En als ’T Hart meteen een herinnering ophaalt dat hij een werkgroep had bij Ton Anbeek, dan was die docent twee maanden jonger dan hij.

Andere tijden! Pleidooi voor pulp vergt voor mij sowieso acrobatiek in het begripsvermogen. Centrale stelling is dat zogeheten lectuur (Bouquetreeks, ‘damesroman’, kitsch) bloot blijft staan aan blinde verwerping door een goegemeente, die vooringenomen en minachtend niet eens kennisneemt van wat onkwalitatief bij voorbaat buiten ‘de canon’ valt, door toedoen dus van een veilige positie als ‘helicopterpiloot’.

Blijkbaar leef ik met mijn hoogtevrees in een ander universum. Een kenmerk van recentere literatuur blijft voor mij namelijk dat ze in haar affectieve bekentenisneiging is gaan lijken op lectuur, dat stijl van geen tel is én dat er geen literaire kritiek bestaat. Nergens levert ’T Hart dan ook maar één bewijzende quote voor zijn repetitieve klacht, die zich uitstrekt tot heden.

De Anbeek-werkgroep verhief zich niet, bevestigde ’T Hart in een interview. Als kwaaie pier fungeert wel Peter Burger anno 1992 in Onze Taal, maar deze is bij mijn weten geen hardcore letterkundige en zijn podium is geen literair blad. Verder weg in de geschiedenis richt ’T Hart zijn pijlen op de Nijmeegse doctoraalscriptie Massaliteratuur (1974) van Jos Gielen en andere studenten, die pulp ontmaskerden als ‘kapitalistische propaganda’.

Hoewel ’T Hart beweert dat je zoiets niet vaak meer leest, bekritiseert hij verderop in Pleidooi voor pulp ‘nog altijd’ rondzingende ‘betweterige en bestraffende commentaren op lezers in feministisch (en marxistisch) georiënteerde beschouwingen’. Dit standpunt, dat afrekent met zijn Amsterdamse neerlandistiekopleiding, huldigt hij al wat langer.

 

Emotionaliteit

Pleidooi voor pulp blijkt een boek op aanvraag. ’T Hart publiceerde in de winter van 2021 het artikel ‘De Pulpclub’, waarin zijn redactrice materiaal zag voor iets omvattenders. Geen ongebruikelijke procedure. Rasit Elibol, collega-publicist van ’T Hart bij De Groene Amsterdammer, heeft onlangs uitgelegd hoe uitgeverijen dergelijke cumulaties opzetten. Het rare is hier alleen dat het project al aan de buitenkant twee richtingen op gaat.

Met de belettering op het voorplat gaan uitgever en titel mee in het pulpidee – een schreefrijke en kitscherige cursief is hun deel. De schrijver behoudt echter de gangbare schreefloze presentatie in romein die gehandhaafd blijft op de verklarende achterflaptekst, inclusief een schrijversaanprijzing op basis van oude institutionele bronnen: literaire prijzen en nominaties. Op die plek wordt loodrecht de kitscherige letter evenzeer ingezet, als selling point annex maatschappelijke motivatie achter het pleidooi: ‘Een wapen tegen de ontlezing’.

’T Harts cruciale bron, die hij ook aanbeveelt aan wetenschappers, is de ‘fantastische site’ Goodreads, ‘een goudmijn’. Maar zelfs ik, digibeet, ken die meningenplek al jaren, en ik kan me niet voorstellen dat literatuursociologen al geen onderzoek naar ‘de echte discussies’ van onopgeleide lezers aldaar verrichten. Ook meent ’T Hart dat Pleidooi voor pulp ‘startmateriaal voor heel wat proefschriften’ bevat. Het boekje eindigt met een prachtige lijst verlangwoorden die hij samenstelde met zijn lectuurgevoelige dochter Jetje, aan wie het geheel is opgedragen.

Zelf interesseren hem amper nog academische letterkundige studies omdat ze, afgeschermd van de wereld, een cirkel van eigenbelang zouden beschrijven door poëtica’s en ideologieën te legitimeren. Hij bekent dat hij gaande de jaren als recensent meer oog voor ‘emotionaliteit’ heeft gekregen. Maf is dan dat hij in De Groene Amsterdammer bij mijn weten nooit een pulpboek heeft besproken. Door veto’s van de redactie?

Nog maffer vind ik dat ’T Hart zijn anti-elitaire signalementen doorspekt met autoriteiten uit hoge cultuur. In pulp ziet hij parallellen met ideeën van ‘theoloog Rudolf Otto’, van ‘psycholoog William James’, van ‘filosoof Stanley Cavell’, van Robert Graves, Carlo Ginzburg, James Frazer,… Het heeft voor mij ook iets opgelegds te moeten weten dat enthousiaste boekaankopen worden gedaan ‘bij Albert Heijn’. En dat net als ’T Hart bijvoorbeeld ‘Goodreads-lezers meestal een hekel hebben aan kouwegrondgepsychologiseer’.

Alsof ’T Hart telkens cultureel kapitaal uit zijn voordeur smijt dat in een ander pakpapiertje langs de achterdeur naar binnen mag. Zichzelf acht hij in elk geval de uitgelezen kandidaat voor dit pleidooi. Hij is kenner van literatuur- én van lectuurwerelden ‘en ik ben nieuwsgierig’. Naar gewoonte haalt hij zichzelf (en zijn betoog?) verderop onderuit door zijn decennia getrainde begaafdheid in diep lezen te relativeren: ’Ik ben en blijf dezelfde dromerige eikel die ik toch al was.’

 

Leesgevoelens

Netto uitkomst? Voor een opstandig boek als Pleidooi voor pulp verbazen me de vele essentialismen. Ze komen over als zelfbezwering, van het type ‘Ruimhartig praten over Leni Saris, daar gaat het om.’ De aantrekkingskracht, en voor mijn part voorbeeldfunctie van lectuur, ziet T Hart in leeservaringen van overval, overgave en ontvankelijkheid. Vele mensen kennen die, maar literatuurlezers blijkbaar niet. Gelukkig kunnen jongeren via lectuur dan alvast kilometers maken.

Logischerwijs wenst ‘T Hart een brede beschikbaarheid van titels. Zo zouden lectuur en literatuur gebroederlijk kunnen floreren en is de toekomst van het lezen volgens hem gewaarborgd. Hij kent dan slechts één voorbeeldhuis. Dat is uitgeverij Love Books, uit het concerncluster waarbij (als een deel uit een pamflettenreeks) Pleidooi voor pulp, en al ’T Harts boeken, verscheen. Zou Love Books werkelijk educatieve doeleinden hebben? En gaat als absoluut tegendeel het literaire bedrijf louter over het bereiken van ‘de canon’, en ‘nooit over leesgevoelens’?

Wat ik wel weet is dat kinderboeken inmiddels op basis van sjablonen worden geschreven door computerprogramma’s. En met succes. De vraag blijft of de leeskilometers die kinderen dan maken hun voldoende conditie en lust geeft om later complexere teksten aan te vatten. Dan denk ik niet eens aan literatuur, maar aan de verbluffende hoeveelheid informatie die ons omgeeft en op basis waarvan we ons burgerschap vervullen. Bijvoorbeeld door deel te nemen aan de democratie, op voorwaarde dat we begrijpen wat ze van ons wil.

Aan deze werkelijkheid kleeft weinig ideologisch of betweterigs waar ’T Hart zo tegen ageert. Op het moment dat hij Pleidooi voor pulp publiceerde, was het december 2022. Die maand lanceerde de onderneming Open AI uit San Francisco haar fameuze chatbot ChatGPT waarmee iedereen kan laten schrijven. ’T Harts oude Amsterdamse neerlandistiekafdeling experimenteerde ermee, door het de opdracht te geven een personage te introduceren met uiterlijke kenmerken die iets persoonlijks moesten uitdrukken:

 

Lena was een jonge vrouw met donkere haren en diepblauwe ogen. Haar uiterlijk was elegant en krachtig, met scherpe jukbeenderen en een zelfverzekerde houding. Persoonlijk was ze vastberaden en nieuwsgierig, altijd op zoek naar avontuur en oprechte verbindingen. Ze had een groot hart en was altijd bereid om anderen te helpen, maar was ook niet bang om haar mening te verkondigen en voor zichzelf op te komen.

 

Alleen totale overgave kan ervoor zorgen dat dit fragment smeekt om meer. Wanneer je kalm leest, merk je dat hier niets opmerkelijks staat. Veeleer lijkt het een oefening in herhaling, waarbij een schijnnuance (‘maar’) reliëf moet geven. Wie vaker producten van ChatGPT onder ogen gekregen heeft, herkent wellicht deze stijl die alle kerken in het midden houdt en vooral lijkt na te streven niemand uit te sluiten – behalve waarheidszoekers.

 

Trivialalularia

Nog even naar het begin. Kees ’t Hart zegt zich de titel van zijn werkgroep in Amsterdam niet meer te herinneren: ‘Triviale literatuur? Massaliteratuur? Lectuur?’ Toch schemert er een boekproject door dit universiteitsexperiment heen: Populaire literatuur (1974), ingeleid door Jan Fontijn en met medewerking van alle toenmalige kopstukken. Hoewel ’T Hart dus de contemporaine Nijmeegse doctoraalscriptie Massaliteratuur (1974) noemt, ontbreekt bij hem die beroemdere onderneming.

Dus heb ik in die titel op de DBNL Anbeek als zoekfunctie gebruikt. En blijkt Populaire literatuur de tekst ‘Trivialalularia’ van Ton Rombout te bevatten, bij welke studentikoze titel een asterisk staat, waarna uitleg: ‘Dit artikel is niet meer dan een vrije bewerking van het eindverslag van de werkgroep “triviale literatuur” van een kandidatengroep aan het Instituut voor Neerlandistiek, bestaande uit Ton Anbeek, Ineke Bos, Gerrit Bussink, Lidwin Derriks, Kees 't Hart, Marine Henzelmans, Boukje Joustra, Bert van der Miesen, Ton Rombout, Ruud van Valkenburg en Klaas van Vlaanderen.’

Anbeek moet van dit elftal dus primus inter pares zijn geweest. En het geval wil dat de tekst hier collectief al, in 1974, ’T Harts individualistische bezwaar uit 2022 uitschrijft.

Wat triviaal heet is historisch gebonden. De studenten noemen onder meer literatuurwetenschapper Helmut Kreuzer die meent ‘dat triviale teksten door een dominerende groep smaakdragers van een tijd esthetisch worden gediscrimineerd’ en buiten de canon van ‘eigenlijke’ literatuur vallen. Zulke poortwachters worden door de studenten gepreciseerd tot ‘mensen die zich actief bezighouden met het productieproces, de verspreiding en de acceptatie van de literatuur’. Zo ontstaat consensus over smaak.

Alle theoretici die de studenten opvoeren zijn Duits en houden zich bezig met ideologiekritiek en receptie-esthetica. Ruim baan voor de lezer! Toch staat het winstprincipe bij triviale teksten voorop. ‘We vragen ons verder af of literaire teksten niet voor een groot deel dezelfde conventionele werking uitoefenen en beantwoorden aan een even conventioneel verwachtingspatroon van een andere groep (literatuur)lezers. Voorshands komt alles wat met werking van teksten te maken heeft neer op gissen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten