1.
In zijn alweer
uitstekend geluimde memoires Uitgeversgeluk
(2022) blijkt Joost Nijsens sleutelwoord ‘via via’. Vreemd, in zijn uppie is ‘via’
een voorzetsel, getweeën wordt het een bijwoord.
Ook wijdt Nijsen warme woorden aan België en verklaart
waarom het geen heel erg goed idee is om Vlaanderen ‘de dertiende provincie’ te
noemen. Ik besefte lang weg te zijn uit het vaderland – niet beter wetende dat
het elf provincies telde.
Een van mijn leesafwijkingen betreft het namenregister. Bij
Nijsen begint elke op de achternaam geordende persoon bij de voornaam. Om het
leestempo te vertragen of om te relativeren? Hij laat het register mottogewijs voorafgaan door een regel van Taylor
Swift: ‘I’ve come too far to watch some namedropping sleaze’.
Vanwege een recent belangstellingsveldje
kon ik het niet nalaten één naam in die lijst na te zoeken en in plaats van
meer vond ik niets. Vreemd, want de auteur kwam in Uitgeversgeluk voor omdat hij tot Nijsens aloude Vlaamse favorieten
behoorde. In de lopende tekst: ‘Boon, Daisne, Lampo, Van den Broeck, De
Coninck, en Claus en nog eens Claus’.
Alleen de eerste en de laatste naam bereikten Nijsens
register. Omdat ze momenteel de relatief bekendsten zijn? Mocht dat kloppen,
dan bevat Uitgeversgeluk een
klassenregister.
2.
Nijsen maakt zich vrolijk over de uit Amerika overgestoken
trend van dankwoorden – en verstrekt er dan uiteraard zelf eentje, van twee
pagina’s.
Mij was mijn persoonlijke ergernis
over dit fenomeen al bijna ontschoten toen ik een experimentje deed door
twee hyperintelligente ik-boeken tegelijk te consumeren. Arjen Duinkers Autobiografie tot op de dag van vandaag, één
lang gedicht, las ik moeiteloos door
(na de slotpagina volgde slechts een imponerende bibliografie), terwijl ik
hopeloos bleef haperen in de korte stukken uit Nina Weijers’ Zelf doen. Hoe dat?
Op pagina 20 is er sprake van ‘dit blad’, wat Weijers’ formele
uniformiteit verklaart: columns. Pagina 45 meldt: ‘Ik houd niet van zinnen die
beginnen met “Als kind”’. Mijn geduld raakt op en ik steek binnendoor. Na meer
dan 300 pagina’s is er, behalve een bibliografie met een overmaat Engels en Der Zauberberg in eerste druk, een
dankwoord. Daar worden mensen uitsluitend bij hun voornaam genoemd.
Zelf doen is blijkbaar
voor intimi, een jullie. Zo waan ik me extra bevoorrecht om als één van de vele
geïmpliceerde jijen Duinkers verhulde autobiografische autobiografie te hebben
meebeleefd.
3.
Het mooiste gedicht uit Frank Keizers bundel De introductie van het plot (2022) evoceert
eerst de
late RAF-jaren: ‘het was de herfst van het systeem en zo heet dat je
nauwelijks iets op papier kreeg’. Zo kan Keizer er een poëticale laag in
aanbrengen en rept van ‘teksten als voorstellen van gedichten die nog moeten
komen’. Logisch dat hij eindigt met een pleidooi voor ‘uitkomsten’ en een
relativering van de ‘esthetische autonomie’.
Keizer spreekt tegen mij, snap je?!
Verder bevat de bundel een milieupassage met het
Wetteren-incident over ‘privatisering // van kennis’. In dat gedicht komt het
jaartal 1972 voor, dat bij de Aantekeningen achterin wordt verklaard als
verwijzing naar Buelens’
Wat we toen al wisten (2022).
Maar dat
boek ging toch over het legendarische milieurapport van de Club van Rome?
Verwijst de dichter dus met tekst naar metatekst? Over een toevallig
precies vijftig jaar oude tekst over de toenmalige staat van de aarde? Huldigt
hij dus de cultuurindustriële rite? Had hij evengoed Jaap
Tielbekes We waren gewaarschuwd
(2022) kunnen noemen? Of de roman Winterthur (2022) van Alexander
Nieuwenhuis? De door Ugo Bardi en Carlos Alvarez Pereira samengestelde artikelenbundel Limits and Beyond (2022)?
Spreekt ook Keizer tegen een jullie?
4.
Sinds wanneer worden überhaupt aan dichtbundels wezenloze
‘Verantwoordingen’ annex ‘Aantekeningen’ toegevoegd van het type ‘een vroegere
versie van de reeks xxx… stond in het tijdschrift xxx’? Voor die geplogenheden
reserveert Keizer bij elkaar milieubewust zes bladzijdes.
Oei, de populist in mij speelt op. Hoewel, ik herinner me de
spot waarop Christine D’haen werd onthaald als ze haar bundels afsloot met
zulke ‘Aantekeningen’. Maar daarmee verklaarde ze domweg duistere regels en
toespelingen, en onthermetiseerde zo haar gedichten. Keizer noemt echter bijna louter
boektitels, soms voor ontleende citaten, meestal uit schatplichtigheid. Van
tekst aan tekst, dus? Een doorverwijsstation?
De dichter beweert in februari 2020 een Rosa
Luxemburg-tentoonstelling te hebben bezocht, die liep tot
januari van dat jaar. Als andere inspiratiebron noemt Keizer het
brievenboek Ik voel me in de hele
wereld thuis, dat hij dateert op 2019. Maar het stamt uit 2020. Hallo?
Hallo! Aarde?
Wat me ook frappeert: na auteurs te hebben opgesomd door hun
voor- en achternaam te beginnen met een kapitaal, eindigt Keizer met een rij niet-alfabetisch
gerangschikte inspiratiebronnen bij wie alles onderkast wordt. Van herodotus over
martin heidegger tot willem schinkel.
5.
Volgens Joost Nijsen is een uitgeverij een geheel waarvan de
losse onderdelen elkaar voor missers behoeden. Goed geolied!
Bij Keizers bundel ontspoor ik door de kleinste categorie:
het lidwoord. Al bij de titel. Moet De
introductie van het plot niet de plot
zijn? Het Groene Boekje geeft me gelijk.
En klopt ‘het etymologische doolhof van martin’? Het Groene
Boekje geeft zowel de optie mannelijk als onzijdig. En ‘de hof van eden’? Het
Groene Boekje geeft Keizer
gelijk.
Hindert hier alsnog een esthetische autonomie? Had het anders gekund? Bij mijn weten debuteerde Arjen P. Duinker in 1980 in Hollands Maandblad met acht gedichten, waarvan het vijfde nogal onvergetelijk is geworden:
De moet
een zijn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten