maandag 19 september 2022

Uit de werkplaats (5)

 


 

 

1.

In zijn alweer uitstekend geluimde memoires Uitgeversgeluk (2022) blijkt Joost Nijsens sleutelwoord ‘via via’. Vreemd, in zijn uppie is ‘via’ een voorzetsel, getweeën wordt het een bijwoord.

Ook wijdt Nijsen warme woorden aan België en verklaart waarom het geen heel erg goed idee is om Vlaanderen ‘de dertiende provincie’ te noemen. Ik besefte lang weg te zijn uit het vaderland – niet beter wetende dat het elf provincies telde.

Een van mijn leesafwijkingen betreft het namenregister. Bij Nijsen begint elke op de achternaam geordende persoon bij de voornaam. Om het leestempo te vertragen of om te relativeren? Hij laat het register mottogewijs voorafgaan door een regel van Taylor Swift: ‘I’ve come too far to watch some namedropping sleaze’.

Vanwege een recent belangstellingsveldje kon ik het niet nalaten één naam in die lijst na te zoeken en in plaats van meer vond ik niets. Vreemd, want de auteur kwam in Uitgeversgeluk voor omdat hij tot Nijsens aloude Vlaamse favorieten behoorde. In de lopende tekst: ‘Boon, Daisne, Lampo, Van den Broeck, De Coninck, en Claus en nog eens Claus’.

Alleen de eerste en de laatste naam bereikten Nijsens register. Omdat ze momenteel de relatief bekendsten zijn? Mocht dat kloppen, dan bevat Uitgeversgeluk een klassenregister.

 

2.

Nijsen maakt zich vrolijk over de uit Amerika overgestoken trend van dankwoorden – en verstrekt er dan uiteraard zelf eentje, van twee pagina’s.

Mij was mijn persoonlijke ergernis over dit fenomeen al bijna ontschoten toen ik een experimentje deed door twee hyperintelligente ik-boeken tegelijk te consumeren. Arjen Duinkers Autobiografie tot op de dag van vandaag, één lang gedicht, las ik moeiteloos door (na de slotpagina volgde slechts een imponerende bibliografie), terwijl ik hopeloos bleef haperen in de korte stukken uit Nina Weijers’ Zelf doen. Hoe dat?

Op pagina 20 is er sprake van ‘dit blad’, wat Weijers’ formele uniformiteit verklaart: columns. Pagina 45 meldt: ‘Ik houd niet van zinnen die beginnen met “Als kind”’. Mijn geduld raakt op en ik steek binnendoor. Na meer dan 300 pagina’s is er, behalve een bibliografie met een overmaat Engels en Der Zauberberg in eerste druk, een dankwoord. Daar worden mensen uitsluitend bij hun voornaam genoemd.

Zelf doen is blijkbaar voor intimi, een jullie. Zo waan ik me extra bevoorrecht om als één van de vele geïmpliceerde jijen Duinkers verhulde autobiografische autobiografie te hebben meebeleefd.

 

3.

Het mooiste gedicht uit Frank Keizers bundel De introductie van het plot (2022) evoceert eerst de late RAF-jaren: ‘het was de herfst van het systeem en zo heet dat je nauwelijks iets op papier kreeg’. Zo kan Keizer er een poëticale laag in aanbrengen en rept van ‘teksten als voorstellen van gedichten die nog moeten komen’. Logisch dat hij eindigt met een pleidooi voor ‘uitkomsten’ en een relativering van de ‘esthetische autonomie’.

Keizer spreekt tegen mij, snap je?!

Verder bevat de bundel een milieupassage met het Wetteren-incident over ‘privatisering // van kennis’. In dat gedicht komt het jaartal 1972 voor, dat bij de Aantekeningen achterin wordt verklaard als verwijzing naar Buelens’ Wat we toen al wisten (2022). Maar dat boek ging toch over het legendarische milieurapport van de Club van Rome?

Verwijst de dichter dus met tekst naar metatekst? Over een toevallig precies vijftig jaar oude tekst over de toenmalige staat van de aarde? Huldigt hij dus de cultuurindustriële rite? Had hij evengoed Jaap Tielbekes We waren gewaarschuwd (2022) kunnen noemen? Of de roman Winterthur (2022) van Alexander Nieuwenhuis? De door Ugo Bardi en Carlos Alvarez Pereira samengestelde artikelenbundel Limits and Beyond (2022)?

Spreekt ook Keizer tegen een jullie?

 

4.

Sinds wanneer worden überhaupt aan dichtbundels wezenloze ‘Verantwoordingen’ annex ‘Aantekeningen’ toegevoegd van het type ‘een vroegere versie van de reeks xxx… stond in het tijdschrift xxx’? Voor die geplogenheden reserveert Keizer bij elkaar milieubewust zes bladzijdes.

Oei, de populist in mij speelt op. Hoewel, ik herinner me de spot waarop Christine D’haen werd onthaald als ze haar bundels afsloot met zulke ‘Aantekeningen’. Maar daarmee verklaarde ze domweg duistere regels en toespelingen, en onthermetiseerde zo haar gedichten. Keizer noemt echter bijna louter boektitels, soms voor ontleende citaten, meestal uit schatplichtigheid. Van tekst aan tekst, dus? Een doorverwijsstation?

De dichter beweert in februari 2020 een Rosa Luxemburg-tentoonstelling te hebben bezocht, die liep tot januari van dat jaar. Als andere inspiratiebron noemt Keizer het brievenboek Ik voel me in de hele wereld thuis, dat hij dateert op 2019. Maar het stamt uit 2020. Hallo? Hallo! Aarde?

Wat me ook frappeert: na auteurs te hebben opgesomd door hun voor- en achternaam te beginnen met een kapitaal, eindigt Keizer met een rij niet-alfabetisch gerangschikte inspiratiebronnen bij wie alles onderkast wordt. Van herodotus over martin heidegger tot willem schinkel.

 

5.

Volgens Joost Nijsen is een uitgeverij een geheel waarvan de losse onderdelen elkaar voor missers behoeden. Goed geolied!

Bij Keizers bundel ontspoor ik door de kleinste categorie: het lidwoord. Al bij de titel. Moet De introductie van het plot niet de plot zijn? Het Groene Boekje geeft me gelijk.

En klopt ‘het etymologische doolhof van martin’? Het Groene Boekje geeft zowel de optie mannelijk als onzijdig. En ‘de hof van eden’? Het Groene Boekje geeft Keizer gelijk.

Hindert hier alsnog een esthetische autonomie? Had het anders gekund? Bij mijn weten debuteerde Arjen P. Duinker in 1980 in Hollands Maandblad met acht gedichten, waarvan het vijfde nogal onvergetelijk is geworden: 

De moet

een zijn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten