Ik las De wederafbouw van de satire, een
pamflet dat afgelopen zomer verscheen. Arthur Umbgrove begint het met fictie, in
de vorm van een verhaaltje dat rond 2040 speelt. Cabaret is dan illegaal en fysiek
gemarginaliseerd. De dienst wordt uitgemaakt door safe stages waar louter ‘neutrale’ kunst wordt vertoond. In die
maatschappij zijn ‘stigmatiseren’ en ‘stereotyperen’ domweg uitgesloten.
Dit verhaaltje is
een dystopie maar ik kan het evengoed sciencefiction of parodie noemen. Het wil
natuurlijk overtuigen voordat Umbgrove met rationele argumenten aankomt. Zo
etaleert hij zijn grieven, waarna de taal die beter bij het pamfletgenre hoort
het werk kan afmaken.
Toch schermt Umbgrove
al in zijn dystopie met feiten. En dan hinkt zijn geloofwaardigheid omdat hij Wim
Sonnevelds meesterstuk Frater
Venantius tien jaar te laat dateert. Even ongemakkelijk stemt me in het betoog
een eindnoot, bij een uitspraak van Robin Williams, dat Umbgrove de precieze quote
niet meer weet en het fragment niet kan vinden – maar dat de strekking klopt. Een
snelle blik leert ten slotte dat de bibliografie in De wederafbouw van de satire nogal mager is.
Dit zijn geen reflexen
die ik met liefde verwelkom. Umbgroves onderwerp is namelijk belangrijk en de
vrije meningsuiting wordt al omzwermd door genoeg meningen. Ironischerwijs
betwisten ze geregeld het bestaan ervan. ’Je kunt tegenwoordig niets meer
zeggen’. ‘Elk woord wordt gewogen.’ ‘Zelfs een compliment kan verkeerd vallen.’
Hoe ziet de
veelzijdige Umbgrove het, die zich in zijn pamflet vooral aandient als
cabaretkundige? Hij erkent meteen dat de tand des tijds evengoed knaagt aan humor.
Daarbij noemt hij ook een recente klassieker van Arjen Lubach waarvan de houdbaarheidsdatum al zou zijn
verstreken. Maar spoedig spitst Umbgrove zijn betoog toe op religie.
Ooit was het
revolutionair en emanciperend te spotten met geloof; hij noemt het Ezelproces. Heden zou die vrijmoedigheid onmogelijk zijn.
Het keerpunt ziet Umbgrove in Nine-Eleven en in de moord op Theo van Gogh. Zo
presenteert de achterflap dit frame ook en wordt, nog
maar eens, ‘de islam’ aanstichter van alles wat ongewenst is in de verlichte
westerse wereld. Ditmaal (zelf)censuur. De tekst zelf gewaagt van een ‘tweede
machtsfactor’, die agressiever en effectiever zou zijn dan de gevestigde orde
waartegen satire zich per traditie richt:
‘Ik weet wel dat er nog een paar cabaretiers zijn
die het nog aandurven de islam te bekritiseren, maar ook zij laten het uit hun
hoofd om de profeet rechtstreeks te beledigen. Daar waar zij zonder voorbehoud
en direct de spot drijven met oude “heiligen”, zoals Jezus of de (toenmalige)
koningin.’
In het
allerlaatste voorbeeld meen ik Hans Teeuwen te herkennen, wiens opvattingen en status
De wederafbouw van de satire vaker aan
de orde stelt. Umbgrove meldt bovendien netjes dat zijn angst verder al is vertolkt
door Youp van ’t Hek. Het feit dat zelfs mij dat in België bekend is,
spreekt dat de censuur niet een beetje tegen?
Mij valt vooral
op dat humor hier zonder voorbehoud gelijkgesteld wordt aan kritiek. Maar gelukkig
beperkt Umbgrove zich niet tot ‘de fanatieke en gewelddadige gelovige’ op dit
domein. Hij kant zich evengoed tegen dit type als het ‘radicale morele
verontwaardiging’ ontplooit over kleur, geslacht en geaardheid. Deze
onderwerpen zouden inmiddels het debat overheersen. Met als overbekende klacht
dat je voor je het weet door gutmenschen
wordt beticht een racist of seksist te zijn.
Ik word steevast
verdrietig wanneer ‘radicaal’ een negatieve connotatie krijgt. En dat gebeurt
in dit pamflet, op voorspelbare wijze. Wanneer Umbgrove het verschijnsel woke aanroert, verklaart hij het als
‘zoiets als alert op sociale misstanden’. Daar kan hij niet anders dan
sympathie voor opbrengen. Maar even later ontwaart hij belaging van de medemens
door fundamentalisme. Dan betekent woke
‘radicaal ontwaakt’.
Met nog een woord
weet Umbgrove me op de kast te krijgen. Robin DiAngelo’s antiracismeboek is hem te enkelvoudig in de benadering van
identiteiten, te zwart-wit. Daarin kan ik, een middelbare witte man, hem
volgen. Toch wriemelt De wederafbouw van
de satire in een oude wond. DiAngelo zou namelijk ‘een hermetisch verhaal’
vertellen. Oei, zelfs wanneer hier iets als luchtdichtheid of wereldverzaking
wordt bedoeld, reduceert Umbgrove onnodig. In dat hermetisme ziet hij ‘nauwelijks
plaats voor humor’.
Die plaats zou
wat Umbgrove betreft wettelijk verankerd mogen zijn, in het belang van elke
burger. Humor is volgens hem een ventiel, zoals carnaval dat voor katholieken
was. Dogma’s, geboden, taboes – ze gaan even aan de kant, opdat onze lach
onszelf kan bevrijden. Zonder lach zou onze emotionele huishouding uit balans
zijn en zou er agressie ontstaan, onderdrukking, onvrijheid. Daar geeft Umbgrove
voorbeelden van, die uit één hoek komen: kalifaatmensen, kaalgeschoren mannen
en ‘een conservatief Lagerhuislid’.
Zo komt een derde
woord centraal in de aandacht. ‘Humor schept vrijheid. En vrijheid schept humor.’
Deze bijna-sententie haalde, omgedraaid en licht herschreven, als uitsmijter de
achterflap: ‘Satire en haar instrument humor moeten gevrijwaard worden
van elke vorm van censuur, schrijft Arthur Umbgrove in zijn vlammende en
bevlogen pamflet, want vrijheid schept humor en humor schept vrijheid.’
Natuurlijk verscheen De wederafbouw van de satire vóór de
gewelddadige coronabetogingen, maar evident is dat ‘vrijheid’ als containerbegrip
meer dan ooit allerlei, soms tegenstrijdige doelen dient. Dat blijkt al uit de titel van het pamflet. Het was immers na
een afgrondelijke oorlog tegen een nazidictatuur dat in Nederland de
wederopbouw van start ging. Dat we momenteel afglijden naar een vergelijkbare
ramp is dan een krasse suggestie.
Ook viel de periode
van de wederopbouw niet op door grondige vrijheid; Umbgrove waarschuwt bij de
voorbeeldvoorvallen van wat hij als censuur beschouwt dat ‘de jaren vijftig
[terug]keren’. Pas in de jaren zestig en zeventig zou ware vrijheid zijn veroverd.
Heden betekent het begrip bovendien voor diverse beroepsgroepen wat anders. Het
zijn immers niet alleen cabaretiers die zich bedreigd voelen. Al langer blijkt op
dat vlak iets gaande dat door corona louter versterkt wordt.
Journalisten,
medisch personeel, politie… ze weten zich in het nauw gedwongen en ze ervaren
dat fysiek. Ik zou niet graag een rangorde aanbrengen wat dan minder of meer
levensbedreigend is, noch wie al dan niet een essentieel beroep uitoefent. Wel
vind ik het voor Umbgroves stiel interessant dat humor te maken zou hebben met
vertrouwen. Het ligt dan wel bij de ontvangende partij, die in staat is
‘gelaagdheid’ te decoderen – en een eventuele belediging te slikken met
redenatie?