Met de Belgische lockdown terug in voege denk ik aan kinderen, die zich andermaal in de grootste bochten moeten wringen om de dag leefbaar door te komen. Mazzel voor degenen onder hen die als hobby lezen.
Het is me nooit
helemaal duidelijk geworden of het taalkundig
genie en de gourmande
bevoordeeld zijn dat hun beide ouders beroepslezers zijn. Tegenover
imitatietheorieën sta ik wat wantrouwig en mij zou het niet verbazen dat over
het hele huis verspreide boeken agressie opwekken.
Veeleer geloof ik
in de kracht van muziek, helend en waarlijk ‘verbindend’ en boven alles een
bron van vertier. En misschien, hopelijk, een weg naar het ademloze lezen. Zo
heb ik het docentschap van de grote Rein Bloem
althans opgevat: hij schijnt teksten altijd te hebben gezongen.
Ergens moet dat
idee hebben meegespeeld toen ik jaren geleden een speellijst ben gaan aanleggen
van Nederlandstalige liedjes. Het eigenbelang stond dan wel voorop omdat ik in
België een nieuwe traditie wou leren kennen, maar mij leek dat mijn dochters er
evenveel plezier en kennis aan zouden ontlenen.
Dus zongen we minimaal
elke woensdaglunch, als de
wegkapitein van huis was, luid mee met de uiteenlopendste klassiekers in
een taal die ongeveer de onze was. En ik weet niet of het daardoor komt dat het
taalkundig genie een veellezer is geworden en de gourmande een muziekfanaat, maar
de lol die we beleefden ‘pakt niemand ons nog af’.
Qua muziekgenres
en boeken hebben we ook nooit getwijfeld over wat wel of niet geschikt is voor
een bepaalde leeftijd. Zo luistert de gourmande zowel naar schlagers als naar
avantgardejazz. En zo gaf ik onlangs aan het taalkundig genie, dertien jaar, Salman
Rushdies Haroen en de zee van verhalen, in de vertaling van Marijke Emeis.
Ze heeft het nu bijna uit,
vindt het sprookje fantastisch en wilde me al deelgenoot maken van een
ontdekking. Na het horen daarvan ben ik extra trots, omdat ze er geen enkele
moeite voor gedaan heeft en het lezen haar ‘iets extra’s heeft gebracht’ dat
theoretisch een vorm van intertextualiteit zal zijn.
Het betreft een passage
waarin de gruwelijk vals zingende Batchaet, bij Emeis Batsjiet geheten, een
lied aanheft voor de prins, de oliedomme Bolo. In haar tekst hoort de papa van
Haroen, dé bron van verhalen die bij Rushdie tijdelijk drooggelegd is, iets
bekends wat hij niet meteen thuisbrengen kan. In het origineel staat er:
Oooh I’m talking ‘bout my Bolo
And I ain’t got no time for nothin’ else,
Lemme tell you ‘bout a boy I know,
He’s my Bolo and I love him so
He won’t play polo
He can’t fly solo,
Oo-wee but I love him true,
Our love will grow-lo,
I’ll never let him go-lo,
Got those waiting-for-my-Bolo
Blues
His name ain’t Rollo,
His voice ain’t low-lo
Uh-huh but I love him fine,
So stop the show-lo
Pay me what you owe-lo
I’m gonna make that Bolo
Mine.
Wat moet het Nederlands met deze bakvisserij? Marijke Emeis
komt tot dit:
Wie
maakt dat ik niets meer lust,
Wie
verstoort mijn rust,
Ja,
dat is Bolo,
Ja,
dat is Bólo!
Waarom
doe ik alles fout,
Ben
ik warm of koud,
Dat
komt door Bolo,
Dat
komt door Bólo!
Bolo
is mijn ideaal,
Grijze
wambuis, rode sjaal,
Bruine
ogen, donker haar,
Groot
en knap en achttien jaar.
Bolo,
Bolo, zie je niet,
Dat
ik ziek ben van verdriet,
Boló,
ik ben verliefd!!!
Toevallig beweerde ik twee weken
nog met de grootste arrogantie dat ik een tekst een fractie eerder beluister dan dat ik hem zie. En het
taalkundig genie beleefde hier exact hetzelfde. Dit hebben we, bij benadering, tijdens
de lunches gezongen! Vanaf het begin is voor ons Emeis’ referentiepunt
duidelijk: het liedje ‘Peter’ (1960) van Sweet
Sixteen.
Extra treffend lijkt me dat de
eminente vertaalster, geboren in 1943, zo zinspeelt op een klassieker uit
haar jeugd. Mijn generatiegenoot
Martin de Haan deed iets soortgelijks, door een liedje uit onze puberjaren in een Franse vertaling binnen te smokkelen.
Ieder zijn eigen taaltijd? Benieuwd wat corona dan oplevert. Online bestaat er al een woordenboek dat
permanent kan worden aangevuld.
De bekendste vakterm, die
overigens al bestond, is ‘huidhonger’. Mij moest het al van
het hart dat ik er een beetje van begon te rillen, mede vanwege die
inwendige alliteratie. Toen kon ik uiteraard niet bevroeden dat er iets klinkerders
aankwam dat zelfs in de regelgeving van de lockdown opgenomen is: ‘knuffelcontact’.
‘Knuffel’ en zijn
afleidingen hoorde voor mij, inmiddels onmogelijk oud, bij de kindertijd. Bijna
zeker was het echter mijn geboortestadgenoot
Ruud die aan het eind van de twintigste eeuw in Big Brother deze bezigheid tot een nationale sport voor alle
leeftijden promoveerde. Dat lijkt het gebleven. Als ouder leerde ik bijvoorbeeld
‘de groepsknuffel’.
‘Contact’ heeft ook wat
betekenisverandering doorstaan. Door een neoliberale bril ben je niks indien je
niet netwerkt en medemensen als potentiële klanten en opkontjes ziet. Door de
opkomst van de mobiele telefoon werd ‘contact’ bovendien een telefoonnummer met
een e-mailadres bij een naam. Een gegevenscombinatie die je vervolgens ‘kwijt’
kon raken, wanneer het apparaat in de wc viel.
Ik wil maar zeggen: wat
corona ook moge brengen, er zal zeker zoiets tussen zitten als zielzorg.