donderdag 27 februari 2020
‘Och joeng, noedels’
Vandaag: Ivo Victoria (Antwerpen 1971). In 2002 emigreerde hij naar Nederland, waar hij werkte voor het Lowlands Festival en waar zijn geruchtmakende debuutroman Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt) verscheen. Ook zijn vier volgende boeken (Gelukkig zijn we machteloos, Dieven van vuur, Billie & Seb en Alles is oké) werden gunstig ontvangen. Victoria was een van de eerste schrijvers die blogden. Hij verzorgt columns voor de Vlaamse krant De Morgen en voor het Nederlandse radioprogramma Spijkers met koppen.
Onderstaande speech gaf Ivo Victoria in het programma Zilverlingen: het verraad of de beloning van taal?, voor Perdu, Amsterdam 21-2-2020.
Ik groeide op in het Antwerpse als de jongste zoon van een Vlaamse moeder en een van oorsprong Franstalige vader die thuis enkel Nederlands sprak, wellicht omdat de vader van mijn moeder een Flamingant was maar op familiefeesten aan mijn vaders zijde werd door de volwassenen Frans gesproken. Nu woon ik alweer achttien jaar in Amsterdam samen met een Franse vrouw die thuis enkel Nederlands praat. Ik moet eigenlijk zeggen: een Bretonse vrouw – dit ligt gevoelig. Bretagne is zoals u weet het Friesland van Frankrijk, inclusief een eigen taal – het Bretons of Brezohneg – een taal die mijn vrouw niet spreekt terwijl haar eigen vader voor zijn achtste levensjaar geen woord Frans kon. Dit terzijde. Die Franse vrouw leerde mij kennen in 2001 – toen Marc Kregting de oversteek naar België maakte – en net op het moment dat zij met veel moeite en pijn het Nederlands onder de knie had gekregen en vrijwel accentloos ook. Wie mijn vrouw spreekt zal denken dat zij Nederlands is behalve misschien wanneer u haar vraagt waar de krant is, dan zal zij zeggen dat deze ‘op tafel staat’. Samen hebben wij twee dochters die geboren zijn in Amsterdam, allebei de dubbele Belgisch-Franse nationaliteit bezitten maar zichzelf als honderd procent Nederlands beschouwen. Omdat mijn vrouw in de eerste jaren van hun leven nog Frans sprak thuis – iets wat ze nu enkel nog doet als ze boos of opgewonden is – begrijpen deze twee dochters perfect Frans, spreken ze het zelf redelijk goed én kunnen zij het Vlaams van hun vader beter imiteren dan elke Nederlander die ik ooit Vlaams heb horen imiteren en geloof mij: dat zijn er nogal wat.
Maar ondanks of juist door deze geschiedenis, heb ik taal nooit echt beschouwd als onderdeel van mijn identiteit. Of beter: ik heb altijd geweigerd om taal als een onderdeel van identiteit te zien. Dit komt waarschijnlijk omdat ik reeds als kind een enorme hekel had aan de taalkwestie die mijn vaderland al zo lang verdeelt en die er de oorzaak van is dat België vrijwel onbestuurbaar is. Ik kan me nog zeer goed de totale verbijstering herinneren die zich van mij meester maakte toen ik als kind besefte dat zowat alle problemen van mijn land waren terug te voeren op taal – iets wat wederom blijkt tijdens de huidige, hopeloos aanslepende, regeringsonderhandelingen. Wat maakt het uit welke taal mensen spreken, dacht ik als kind, als we elkaar maar begrijpen? En dat ben ik in feite altijd blijven denken. Dit schijnt ongelofelijk naïef te zijn.
Ik word er met grote regelmaat op gewezen dat mijn spreektaal door de jaren heen in toenemende mate is vernederlandst of verhollandst. Soms denken mensen zelfs dat ik Nederlands bén. Ik zeg om de haverklap ‘nou’, heb er geen enkele moeite mee zaken ‘kort te sluiten’, dan wel ‘aan te geven’ of via een welbepaalde route ‘aan te vliegen’ en in de kroeg neem ik volkomen naturel woorden als ‘klerelijer’, ‘tyfuszooi’ of ‘opflikkeren’ in de mond. Zodra ik evenwel voet aan de grond zet in mijn voormalige thuishaven Antwerpen praat ik met hetzelfde gemak opnieuw Vlaams alsof ik er nog steeds woon. Ik zou nu dus kunnen gaan beweren dat taal in mijn dagelijkse leven niets meer is dan een middel, een handig stuk gereedschap waarmee ik kan communiceren met de mensen om mij heen en dat ik naar eigen inzicht en vermogen kan aanpassen en bijstellen. Maar dat is buiten mijn lichaam gerekend.
Onlangs had ik het met mijn vrouw over het vreemde fenomeen dat erin bestaat dat telkens wanneer wij onze geboortegrond betreden (ik Antwerpen, zij Bretagne), het lijkt alsof ons lichaam opgelucht uitademt, na heel lang de adem te hebben ingehouden. Alsof dat lijf ineens zegt: hèhè. We merken het niet wanneer we in Amsterdam zijn maar we voelen het wanneer we in Antwerpen of Quimper zijn: blijkbaar staat ons lijf in Amsterdam de hele tijd onder een spanning, te vergelijken met de minimale, maar constante spanning waaronder je je arm- en polsspieren zet wanneer je lang achter een computer zit en die tevens de oorzaak is van RSI. De hele tijd, haast ongemerkt, ook wanneer je niet aan het typen bent, span je die spieren aan, en uiteindelijk ontsteken je pezen. Onlangs gebeurde het weer. We reden naar Antwerpen, parkeerden de auto, liepen de garage uit en het eerste wat ik iemand op straat hoorde zeggen was ‘Och joeng, noedels, da’s gewoon spaghetti.’ En ik voelde mijn hele lijf ontspannen, een zalige zindering die van mijn hoofd naar mijn tenen liep. [Diepe zucht.] Thuis.
Hoe langer ik in Nederland woon, hoe groter die ontspanning, dat uitademen lijkt te worden wanneer ik in Antwerpen arriveer – terwijl ik Antwerpen eigenlijk niet heel erg mis, en al helemaal niet van plan ben om ooit nog naar België terug te keren, ik moet er niet aan denken. Ik ben gelukkig in Nederland. Maar blijkbaar zit die taal in mij, is het wel degelijk een deel van mijn identiteit, sterker nog is het letterlijk deel van mijn lichaam en is er in Nederland iets waardoor ik – ondanks het feit dat ik het hier reuze naar mijn zin heb – toch niet volledig mezelf kan zijn, iets waardoor ik onder een constante vederlichte spanning sta, de hele tijd onbewust iets onderdruk, en soms vraag ik me wel eens af wanneer mijn lijf zal beginnen te ontsteken, of ik het niet heel langzaam uitput, simpelweg door hier te zijn.
Taal zo blijkt – en dat heb ik eigenlijk pas in de afgelopen paar jaar geleerd – is niet alleen of misschien zelfs niet zozeer iets wat in cultureel opzicht deel van mij is. Nee, het zit in mijn lijf, letterlijk. Toen ik daarnet zei dat mijn taal vernederlandst is en dat mensen soms denken dat ik Nederlands ben, zal u dat misschien hebben verbaasd omdat ik deze hele voordracht ondertussen toch gewoon met een Vlaams accent doe. Maar dat is nog zoiets: ik kan niet voordragen met een Nederlands accent. Zodra ik voor een microfoon sta en iets moet voordragen of inspreken, zet mijn lijf het Vlaams aan. Misschien omdat ik mezelf achter een microfoon thuis voel, misschien omdat ik hier niet in gesprek ben met een ander maar enkel zender ben. Misschien omdat ik wanneer ik op een podium sta, mezelf wil presenteren zoals ik ben terwijl ik mij in sociaal verkeer beleefdheidshalve aanpas aan de ander.
Nee, ik moet toegeven dat ik lang heb ontkend of niet beseft wat taal voor mij betekent – best gek voor een schrijver.
In mijn laatste roman, Alles is OKÉ, komt misschien nog het best naar voren wat dit is. Dat boek bestaat uit lopende tekst die wordt afgewisseld met talrijke dialogen tussen mijn moeder en mij. Die lopende tekst is geschreven in – laat ons zeggen – Algemeen Nederlands. Maar zodra mijn moeder en ik in dialoog gaan, gaat alles in het verkavelingsvlaams. Dit had ik tijdens het schrijven nauwelijks in de gaten. Pas toen het boek verscheen en mensen mij hierop wezen, begreep ik dat de taal waarin ik die dialogen had opgeschreven de taal van mijn jeugd was, de taal die mij had gevormd, de taal waarin de relatie tot mijn moeder vorm had gekregen en dus ook de enige taal was waarin ik – ook in fictie – met haar kon spreken, een taal die het mogelijk maakte voor mijn moeder en mij om werkelijk samen te zijn. Een taal die niet alleen in mij zat, maar die in ons zat – een taal die wij tweeën zijn – en die wij alleen zijn wanneer we samen zijn. En dat is toch iets waar ik dankbaar voor ben.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
"Zodra ik evenwel voet aan de grond zet in mijn voormalige thuishaven Antwerpen praat ik met hetzelfde gemak opnieuw Vlaams alsof ik er nog steeds woon."
BeantwoordenVerwijderenNee, beste jongen :-)
Antwerps is geen Vlaams. Het is één van de vele Vlaamse dialecten.
Voor jou misschien wel 'thuis'. Maar voor mij bijvoorbeeld echt niet. En ik ben heel wat langer 'Hollander' geweest dan jij. Met een Belgisch paspoort. Als ik per ongeluk 'nou' zeg, dan krijg ik gegarandeerd Antwerps tegengas. Tegenwoordig noemen ze dat racisme.