Vandaag,
jongelui, ga ik proberen een deftig woord te gebruiken. Van Dale deelt erover mee: ‘1484,
vertaald uit Frans non obstant
[zonder dat iets in de weg staat]’.
De route begon bij
de Belgische spoorwegen, met een
campagne over agressie tegen treinpersoneel. Op foto’s van die mensen is
telkens het glas verbrijzeld op ooghoogte, zodat de suggestie ontstaat dat er
een zeer flinke toef is uitgedeeld. Het onderschrift schept vervolgens een contrast
met de dagelijkse werkelijkheid:
Mag ik uw vervoersbewijs zien, alstublieft?
Puis-je voir votre titre de transport, s’il vous
plait?
Ik durf te zeggen
vaak in een trein te hebben gezeten. En dat ik de meerderheid van conducteurs vriendelijk
vind overkomen. Maar wat hier als standaardtaal gepresenteerd wordt is mij niet
alleen onbekend, het lijkt me ook overbeleefd. Overigens is dat evenmin een
reden voor agressie, laat staan om te slaan of te schoppen.
Misschien draaf
ik door met de stelling dat de beleefdheid in de twee vraagzinnen iets
huichelachtigs heeft dat doet denken aan het personage Uriah Heep in David Copperfield. Er past een contrapunt
bij uit een stripverhaaltje van Herman
Brood. Daar vraagt een oude vieze man aan een kind ‘Wil je een snoepje?’ en krijgt
hij het antwoord ‘Eerst je lul zien’.
Natuurlijk is dat
Hollandse humor. Mij schiet een voorbeeld te binnen van een Vlaamse overdrive, in
de gelukwens ‘dikke proficiat’. Vervolgens weet ik niet goed of er landgebondenheid
is bij ‘grote groet’, in het sowieso ingewikkelde afscheid nemen onder aan mails. Oer-Hollands doet
zelfs een naturelle hyperbool aan bij de vroege Gordon (‘wat doet het ongelofelijk veel pijn’).
Wat zegt een
conducteur in België dan wel? Volgens mij spreekt hij slechts een deel van de
twee voorbeeldzinnen uit: ‘uw vervoersbewijs, alstublieft’ c.q. ‘votre titre de
transport, s’il vous plait’.
Mijn indruk is dat
hij daar helemaal geen vragende toon bij geeft. Ook geen imperatief, trouwens.
Hij doet schijnbaar een mededeling, die in neutraliteit slechts overtroffen
wordt door wat ik van mijn recentste ontmoeting met een conducteur heb
onthouden: ‘Goedenavond’.
De keer daar weer
voor heb ik de beambte schromelijk gemist. Toen zat ik in een dubbeldekker, op
een bankje bij het tussenbalkon waar ik mijn vouwfiets had gezet. Op
Brussel-Centraal stapten vele nieuwe reizigers in die de fiets even aan mijn
zicht onttrokken. Zo’n twintig seconden later had iedereen een plaatsje en was
mijn fiets verdwenen.
Wat een brutaliteit!
En hoe koelbloedig! Achter nooit integraal op elkaar aansluitende ruggen van
paar onbekenden andermans fiets optillen, trappetje af en wegdragen over het
perron. Op hooguit drie meter van de eigenaar die ik was. Geweest.
Vergelijk dat
eens met de legendarische Duitse spreekhovaardigheid
uit de Tweede Wereldoorlog tegenover de fiets van de onderdrukte. Flatuliere!
Natuurlijk was
mijn bewondering voor dit staaltje diefstalkunst niet onvoorwaardelijk. Ik
voelde me ook ontmaskerd als een goedgelovige provinciaal die uitgerekend in de
enige metropool van de Lage Landen geconfronteerd wordt met een andere
werkelijkheid. Wel accepteer ik dat – ik blijf liever uitgaan van vertrouwen in
de Mitmenschen.
En naar de
conducteur ben ik niet eens op zoek gegaan.
Wel, inmiddels,
naar een geschikte ingang om dus dat deftige woord te gebruiken. Ik kwam het
enige tijd geleden tegen in een dictee van het taalkundig
genie dat, ondanks haar
belezenheid, het woord zelfs nog nooit onder ogen had gehad. Ja, ik kende het wel,
maar ik verzekerde haar dat ik het nooit gebruikte.
’s Avonds laat aan mijn
computer vond ik die garantie met terugwerkende kracht vreemd, gelet op mijn
ongeneeslijke pasticheneigingen én de ambitie van stonde af om zoveel mogelijk
registers ‘mee te nemen’.
Een controle van mijn
tekstbestanden leerde dat ik niet ver naast de waarheid gezeten had. In geen
van mijn veertien boeken bleek het woord voor te komen. Wel zit er tussen de teksten die ik voor één project had doorgenomen een weblogposting, waarop 25 comments kwamen. Daar
meldde ene Guillaume tussen de soep en de patatten van een langer betoog: ‘Niettegenstaande
het feit dat Hollanders zulke koffiedrinkers zijn, verwondert het me, dat de
cultuur van het zelf branden en melangeren vrijwel verloren is gegaan.’
In mijn overige papieren teksten
heb ik het één keer uit mijn vingers gekregen (‘Niettegenstaande de officiële
sombering over het teruggedrongen aantal poëziebundels verschijnt er heel veel’).
En geen van de bijna 500 blogstukjes die hier te
vinden zijn, herbergt het woord.
Er is iets moois over
mijn poëzie beweerd dat begon met ‘Niettegenstaande’.
Nu is het genoeg.
Zeer geachte dief/dievegge,
Niettegenstaande ik behoorlijk in de aap ben
gelogeerd dat u mijn vouwfiets heeft meegenomen, hoop ik dat u er een mooie
tijd mee zult beleven. Het is althans mijn ervaring dat het landschap op zijn
toegankelijkst is wanneer het van dichtbij, maar toch op gemiddelde snelheid,
wordt doorkruist. En waarom zou de grote stad niet behoren tot het landschap?
Wel moet men voorzichtig zijn met de fiets jegens Belgische
weggebruikers, die autoverslaafd zijn. De infrastructuur is ook niet op
fietsers berekend. Kritiek op die toestand, die met recht levensgevaarlijk mag
heten, is van een efficiënt (taal)frame voorzien met de term ‘moordstrookjes’
die momenteel meedoet met de verkiezingen voor het woord
van 2018.
Aangeraden wordt proactief te zijn. Dat betekent dat
men voorzorgsmaatregelen moet treffen. Het belangrijkste wapen voor de fietser
is dan wel een reflecterend geel hesje. Ik weet alleen niet of dat momenteel
in Brussel op veel mededogen mag rekenen.
Misschien weten we morgen meer, bij de klimaatmars. Zie ik u daar?
Met vriendelijke groeten,
Marc Kregting
P.S. Niettegenstaande het feit dat ik de fiets pas
een keer of twintig had gebruikt, brak juist voordat u hem in beslag nam de
kabel van de voorrem. Wilt u bergaf dus voorzichtig zijn, alstublieft? U kunt
overwegen uw hakken te gebruiken.
Naschriftje aug 2019
Het taalkundig genie heeft nu Cissy van Marxveldts De
HBS-tijd van Joop ter Heul gelezen en vertelt me dat het fameuze meisje
uit die titel ‘niettegenstaande’ een prachtig woord vindt, ‘’t vult zoo heerlijk
in een opstel. Ik werk er altijd mee, waar ik maar kan, en ’t is heusch aan te bevelen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten