Mijn hypotheses over de titel Respect
is de nieuwe punk van Meyrem Almaci waren dan wel vrijblijvend bedoeld, ze genereerden
mening zonder kennis. Hoewel het genre mij niet ligt, heb ik deze politieke
autobiografie alsnog gelezen.
De
Groen-voorzitster oogt optimistisch, onvervaard en zelfrelativerend. Dikwijls
vertelt ze anekdotes, ‘niet omdat ik mezelf nou zo ontiegelijk interessant
vind, maar omdat ik nu eenmaal niet duidelijker kan maken waarom ik zo gebeten
ben door politiek’.
Almaci presenteert
zich als ‘brugfiguur’. Ze wil begrip opbrengen voor verschillende posities en distantieert
zich van ‘dat concurrentieel opbod tussen mensen’, waarin groepen elkaar het
licht in de ogen niet gunnen omdat A zus terwijl B zo.
Nu verklaren velen het
wij-zij-denken perfide, maar weinigen durven er door ontmoetingen iets aan
te doen. Twee van Almaci’s stopwoorden blijken dan ook ‘bandbreedte’ en
‘impact’. Gedecideerd spreekt ze zich uit vóór doeners. Proberen is bij haar meer
dan een morele verplichting.
Tot haar zestiende droeg Almaci vrijwillig een hoofddoek,
als enige op haar katholieke school, naast ‘de zuster-directrice’. Daarna legde
ze uit dezelfde vrije wil het ding af; haar ouders waren het daar niet mee
eens, maar lieten haar begaan. Op dezelfde leeftijd stopte Almaci trouwens met
vlees eten.
Niet elke herinnering pakt mij in. Maar voor een Groene vind
ik het sterk dat ze overbevolking als probleem ziet en memoreert dat haar
geregeld wordt toegebeten uit een omvangrijk gezin te stammen. ‘Ik weet niet
wat mijn ouders –en dan vooral mijn moeder – bezield heeft.’ Zo haalt ze meteen
haar feminisme binnen. En besluit dat door de armoede het gezin champignons
plukte, al het eten tot het laatste restje opmaakte, net als meubels en
kleding. Een recyclehouding waarmee het ‘onze tijd thuis ver vooruit’ was.
Identiteit krijgt ook bij haar de
lasagne-metafoor. Toch wordt ze in het publieke debat geframed als ‘de
moslim van dienst’. Na een beginselrede voor haar partij vraagt een journalist haar
eerst of ze een boerkini draagt.
Grappig dat juist zij, als blijkbaar eeuwige andere, zich
object weet van een ‘gedachtenpolitie
van zelfverklaarde behoeders van de samenleving die in elke discussie die ik
voer zoeken naar een link met vooroordelen over mijn etnische achtergrond’ –
Orwells bedenksel uit 1984 wordt
meestal in het gezicht van links geslingerd.
Een rode draad bij Almaci vormen popliedjes; de songteksten
staan achterin. Zo bewijst ze een ‘stevige muziekfanaat’ te zijn, wier leven
mede is gebouwd op liedjes. Op een bizarre manier sluit dit aan bij het boekmotto:
Friedrich Nietzsche
Almaci’s ouders hadden al vier kinderen toen ze naar België
kwamen, op zoek naar een beter leven. Vader offerde zijn gezondheid in baantjes
waarvoor autochtonen zich te goed voelden. Toch stelt ze nuchter: ‘Het is niet
omdat migratie van alle tijden is, dat we niet moeten nadenken hoe we ermee
omgaan. Zeker in tijden van globalisering.’
Warm schrijft Almaci over de scouts, een fenomeen dat voor
mij na jaren België ongrijpbaar blijft maar een maatschappelijke structuur
lijkt te behelzen. Tegelijk is haar vanzelfsprekendheid over twee paspoorten
begrijpelijk.
(Ik ontdekte onlangs statenloos te zijn. Dus vroeg ik een
paspoort aan, automatisch het Nederlandse. Ik lees bij Almaci dat sinds 2007
ook Belgen in het buitenland zonder probleem twee nationaliteiten kunnen
krijgen. Hoe zit dat met stomme Ollanders in den vreemde? Wegens langdurig
verblijf zou ik Belg kunnen worden, waarna ik nooit meer mijn stem mag uitbrengen
in Nederland; als Nederlander blijft het dan weer onmogelijk te participeren in
de federale verkiezingen in België waar ik belasting betaal.)
Met Respect is de nieuwe punk als
taalproduct had ik moeite. Van de praattoon intimideren de clichés, inclusief het
(neoliberaal?) Engels erdoorheen. Almaci plaatst vaak de uitroep ‘Hey’, zeker
als ze charmeert met haar kleine kantjes.
Die informaliteit botst met de hoofdstukopeningen die als
negentiende-eeuwse romans een inleidende samenvatting geven. Of fungeerden ze
als ruggensteun bij het componeren van de eindversie? Zo is Almaci’s fameuze opiniestuk
‘Confessies
van een “racistische kuthoer”’ in het boek gemonteerd, zonder makkelijke
aanhalingstekens.
Tweemaal uit Almaci binnen luttele pagina’s haar weerzin van
Clintons dedain voor ‘deplorables’, of van ‘mestkevers’
en ‘restafval’ door niet bij
naam genoemde collega’s.
Almaci levert pertinent door wit omgeven alinea’s, die mij voor het eerst
opvielen bij Rachida Lamrabet. Een door internet geïnspireerde vormgeving voor
de grootst mogelijke leesbaarheid?
Wit schrapt Almaci daarentegen uit een strofisch
gedicht van Václav Havel, ‘De weg van de hoop’, onder de titel ‘Hoop’. Hoe innemend
het ook is, waarschijnlijk hebben we te maken met
stukjes uit essays en interviews met de Charta-activist en latere
Tsjechische president die door een derde in een diepzinnige vorm zijn bijeengeveegd.
Toch lokt de kern die Almaci erin omhelst: ‘Hoop is ergens voor
werken, / omdat het goed is, niet alleen / omdat het kans van
slagen heeft.’ Dat bestrijdt columnisme over Groenen in termen van
geitenwollen sok en jezussandaal, én neoliberaal partijnaamgenootschap
van Femke Halsema, die terugkeer naar ‘het vrolijke, maar ook vrijblijvende
idealisme van de jaren zeventig’ geen optie vond. Volgens Almaci biedt pragmatisme
dus evenmin soelaas.
En wat was het nou met die titel? Almaci geeft als bron zenboeddhist
Tom Hannes: ‘decency = de nieuwe punk’. Ze rept in dat opzicht van ‘het andere
r-woord’ (naast racisme?).
Die overtuiging verklaart nog een Almaci-signaalwoordje, ‘integendeel’. Ze gebruikt het
wanneer ze heeft geprobeerd mee te redeneren met andere opvattingen. Dat
maakt haar minder hartvochtig dan pakweg Anousha Nzume.
Almaci is op dat buigzame punt misschien zelfs onbuigzaam:
‘Privileges bestaan omdat er
structurele machtsverschillen bestaan. Dat wil dus niet zeggen dat pakweg elke
blanke of elke man automatisch en per definitie medeplichtig is aan
onderdrukking. Daarom heb ik het zo moeilijk met activisten die anderen
verwijten dat ze hun strijd nooit kunnen
snappen omdat ze niet zelf allochtoon, zwart, lesbisch of vrouw zijn. Die
gesloten vuist duwt medestanders weg, en zo geraak je als samenleving niet
vooruit.’
Dat beweert iemand die telefonisch werd afgewezen voor een
huurappartement toen ze haar eigen achternaam gebruikte en die mocht komen
kijken toen ze de naam van haar autochtone geliefde noemde.
Haar brandstof blijft
hoop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten