zondag 4 februari 2018

Die gesloten vuist




Mijn hypotheses over de titel Respect is de nieuwe punk van Meyrem Almaci waren dan wel vrijblijvend bedoeld, ze genereerden mening zonder kennis. Hoewel het genre mij niet ligt, heb ik deze politieke autobiografie alsnog gelezen.
De Groen-voorzitster oogt optimistisch, onvervaard en zelfrelativerend. Dikwijls vertelt ze anekdotes, ‘niet omdat ik mezelf nou zo ontiegelijk interessant vind, maar omdat ik nu eenmaal niet duidelijker kan maken waarom ik zo gebeten ben door politiek’.
Almaci presenteert zich als ‘brugfiguur’. Ze wil begrip opbrengen voor verschillende posities en distantieert zich van ‘dat concurrentieel opbod tussen mensen’, waarin groepen elkaar het licht in de ogen niet gunnen omdat A zus terwijl B zo.
Nu verklaren velen het wij-zij-denken perfide, maar weinigen durven er door ontmoetingen iets aan te doen. Twee van Almaci’s stopwoorden blijken dan ook ‘bandbreedte’ en ‘impact’. Gedecideerd spreekt ze zich uit vóór doeners. Proberen is bij haar meer dan een morele verplichting.
Tot haar zestiende droeg Almaci vrijwillig een hoofddoek, als enige op haar katholieke school, naast ‘de zuster-directrice’. Daarna legde ze uit dezelfde vrije wil het ding af; haar ouders waren het daar niet mee eens, maar lieten haar begaan. Op dezelfde leeftijd stopte Almaci trouwens met vlees eten.
Niet elke herinnering pakt mij in. Maar voor een Groene vind ik het sterk dat ze overbevolking als probleem ziet en memoreert dat haar geregeld wordt toegebeten uit een omvangrijk gezin te stammen. ‘Ik weet niet wat mijn ouders –en dan vooral mijn moeder – bezield heeft.’ Zo haalt ze meteen haar feminisme binnen. En besluit dat door de armoede het gezin champignons plukte, al het eten tot het laatste restje opmaakte, net als meubels en kleding. Een recyclehouding waarmee het ‘onze tijd thuis ver vooruit’ was.
Identiteit krijgt ook bij haar de lasagne-metafoor. Toch wordt ze in het publieke debat geframed als ‘de moslim van dienst’. Na een beginselrede voor haar partij vraagt een journalist haar eerst of ze een boerkini draagt.
Grappig dat juist zij, als blijkbaar eeuwige andere, zich object weet van een ‘gedachtenpolitie van zelfverklaarde behoeders van de samenleving die in elke discussie die ik voer zoeken naar een link met vooroordelen over mijn etnische achtergrond’ – Orwells bedenksel uit 1984 wordt meestal in het gezicht van links geslingerd.
Een rode draad bij Almaci vormen popliedjes; de songteksten staan achterin. Zo bewijst ze een ‘stevige muziekfanaat’ te zijn, wier leven mede is gebouwd op liedjes. Op een bizarre manier sluit dit aan bij het boekmotto:

Friedrich Nietzsche

Almaci’s ouders hadden al vier kinderen toen ze naar België kwamen, op zoek naar een beter leven. Vader offerde zijn gezondheid in baantjes waarvoor autochtonen zich te goed voelden. Toch stelt ze nuchter: ‘Het is niet omdat migratie van alle tijden is, dat we niet moeten nadenken hoe we ermee omgaan. Zeker in tijden van globalisering.’
Warm schrijft Almaci over de scouts, een fenomeen dat voor mij na jaren België ongrijpbaar blijft maar een maatschappelijke structuur lijkt te behelzen. Tegelijk is haar vanzelfsprekendheid over twee paspoorten begrijpelijk.
(Ik ontdekte onlangs statenloos te zijn. Dus vroeg ik een paspoort aan, automatisch het Nederlandse. Ik lees bij Almaci dat sinds 2007 ook Belgen in het buitenland zonder probleem twee nationaliteiten kunnen krijgen. Hoe zit dat met stomme Ollanders in den vreemde? Wegens langdurig verblijf zou ik Belg kunnen worden, waarna ik nooit meer mijn stem mag uitbrengen in Nederland; als Nederlander blijft het dan weer onmogelijk te participeren in de federale verkiezingen in België waar ik belasting betaal.)
Met Respect is de nieuwe punk als taalproduct had ik moeite. Van de praattoon intimideren de clichés, inclusief het (neoliberaal?) Engels erdoorheen. Almaci plaatst vaak de uitroep ‘Hey’, zeker als ze charmeert met haar kleine kantjes.
Die informaliteit botst met de hoofdstukopeningen die als negentiende-eeuwse romans een inleidende samenvatting geven. Of fungeerden ze als ruggensteun bij het componeren van de eindversie? Zo is Almaci’s fameuze opiniestuk ‘Confessies van een “racistische kuthoer”’ in het boek gemonteerd, zonder makkelijke aanhalingstekens.
Tweemaal uit Almaci binnen luttele pagina’s haar weerzin van Clintons dedain voor ‘deplorables’, of van ‘mestkevers’ en ‘restafval’ door niet bij naam genoemde collega’s.
Almaci levert pertinent door wit omgeven alinea’s, die mij voor het eerst opvielen bij Rachida Lamrabet. Een door internet geïnspireerde vormgeving voor de grootst mogelijke leesbaarheid?
Wit schrapt Almaci daarentegen uit een strofisch gedicht van Václav Havel, ‘De weg van de hoop’, onder de titel ‘Hoop’. Hoe innemend het ook is, waarschijnlijk hebben we te maken met stukjes uit essays en interviews met de Charta-activist en latere Tsjechische president die door een derde in een diepzinnige vorm zijn bijeengeveegd.
Toch lokt de kern die Almaci erin omhelst: ‘Hoop is ergens voor werken, / omdat het goed is, niet alleen / omdat het kans van slagen heeft.’ Dat bestrijdt columnisme over Groenen in termen van geitenwollen sok en jezussandaal, én neoliberaal partijnaamgenootschap van Femke Halsema, die terugkeer naar ‘het vrolijke, maar ook vrijblijvende idealisme van de jaren zeventig’ geen optie vond. Volgens Almaci biedt pragmatisme dus evenmin soelaas.
En wat was het nou met die titel? Almaci geeft als bron zenboeddhist Tom Hannes: ‘decency = de nieuwe punk’. Ze rept in dat opzicht van ‘het andere r-woord’ (naast racisme?).
Die overtuiging verklaart nog een Almaci-signaalwoordje, ‘integendeel’. Ze gebruikt het wanneer ze heeft geprobeerd mee te redeneren met andere opvattingen. Dat maakt haar minder hartvochtig dan pakweg Anousha Nzume. Almaci is op dat buigzame punt misschien zelfs onbuigzaam:

‘Privileges bestaan omdat er structurele machtsverschillen bestaan. Dat wil dus niet zeggen dat pakweg elke blanke of elke man automatisch en per definitie medeplichtig is aan onderdrukking. Daarom heb ik het zo moeilijk met activisten die anderen verwijten dat ze hun strijd  nooit kunnen snappen omdat ze niet zelf allochtoon, zwart, lesbisch of vrouw zijn. Die gesloten vuist duwt medestanders weg, en zo geraak je als samenleving niet vooruit.’

Dat beweert iemand die telefonisch werd afgewezen voor een huurappartement toen ze haar eigen achternaam gebruikte en die mocht komen kijken toen ze de naam van haar autochtone geliefde noemde.
Haar brandstof blijft hoop.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten