Laatste correcties, schrapsels en aanvullingen doorgevoerd in het essay over Het Onvoltooide voor Poetry International. Ik kwam nog gruis tegen, dus een zindering doortrekt de tekst dat hij zelfs eindredactioneel niet perfect is. Rijmt dat met het idee? Wat is me bekend? Nog achterhaalbaar is dat het begon met 21.447 en eindigde met 26.614 woorden. Eigenlijk vatte het festival zelf dit proces fenomenaal samen in één woord, toen uit het Duits Friederike Mayröckers bouwprincipe van de montage in Engelse vertaling op het scherm verscheen: mondays.
Nogmaals warme dank aan degenen die hebben geholpen met comments en mails.
Terzijde heeft de ontvangst van de proef me verbaasd. Ik pleng geen hemelschokkendheden voor de duidingsindustrie maar de kennisname van het coöperatieve essay stond in een scheve verhouding tot het verzoek eraan mee te werken. Die uitnodiging was binnen drie dagen vaker bezocht dan de bijna tweehonderd andere postings op dit blog. De verhouding tekst-metatekst lag ongeveer 1 op 3.
Voor een boek over recente poëzie heb ik eens de berekeningen losgelaten op De Contrabas. Conform de pageviews van toenmalige rubrieken verhield de belangstelling voor gedichten ten opzichte van dichtersinterviews en literair nieuws zich als 1: 2: 20. Die getallen zijn extremer dan bij mij, maar hun interpretatie lijkt verwant.
De interesse lag vooral in comments die het essay ter discussie stelden. Daarbij was het ook nog zo dat de verwijzingslinks naar de uitnodiging, met alle respect voor een signalement op Ooteoote, van socialenetwerksites kwamen, waar niet-vrienden van mijn onbekende weldoeners geen toegang toe hebben. Wel heb ik eindelijk ontdekt wie de bron is van al die duimen bij het Facebook-liken.
Moet ik begrijpen dat een bezoek aan dit weblog een vorm is van ramptoerisme? Dat dunkt me invoelbaar. Maar echt zeker is niets, blijkt ten overvloede uit de vraag van het taalkundig genie of bomen kunnen hoesten. In een soortgelijk kader heeft de gourmande een favoriete uitlating, wellicht haar talismanisering van spreuken uit de human-resourcebranche, die de omgeving naar haar doet plooien: ‘Mamadoetta’.
Al zal er sprake zijn van assimilatie, het blijft voor de aangesprokenen ongewis of er een beschrijving of een gebod werkzaam is:
Mama doet dat
Mama, doe dat
Op deze contextafhankelijke basis gaat het nieuwe jaar van start. Hoewel het op een bepaalde manier altijd maandag zal blijven, heb ik een punt gezet achter mijn koffieboek. Er verschenen nog fijne berichten, over koffie als zoete wraak, als beleggingobject, als filterinhoud, als alternatief voor babyvoeding, als aanjager van hygiëne en als politiek uithangbord. Dat laatste is het meest evident, omdat koffie diverse maatschappelijke verhalen en consequenties uitserveert.
Daar heb ik naar mijn idee dus vooralsnog genoeg over opgetekend. Het heeft er vervolgens alle schijn van dat, waarschijnlijk al met carnaval, mijn koffieboek verschijnt.
In de huidige constellatie is dat een ijdele daad. Uitgevers saneren, boekhandels raken verdeeld over niches waarna ze scherpere keuzes uit het geheel maken, media blijven zoeken naar formats, terwijl het internet nog te weinig souplesse vertoont bij het opvangen van steken die de papieren kritiek heeft laten vallen. (Het wegdeemsteren van literaire kritiek hangt vermoedelijk samen met een historische atomisering, waarin ‘passie’ en ‘goede naam’ de autoriteit hebben vervangen die in de persoon van allerhande poortwachters gemeenschappen representeerde. In het vacuüm van de idee dat die lui louter eigenbelang nastreefden en dat ‘kwaliteit’ niet bestaat, vestigde zich de neoliberale site LinkedIn, met als meest opmerkelijke optie ‘deskundigheidsverzoeken’.) Bij dit proces als geheel is er het nodige gesneuveld, blijft niets per definitie gespaard en halen lezers, niet eens onterecht, hun schouders op.
Daarom begint hier meteen een publiciteitscampagne, in drie delen. Nu volgt deel één.
Gangbaar bij de lancering van boeken is de pre-emptive strike van de aanbeveling. Ik heb daartoe een aantal citaten verzameld, waaruit er drie over mogen blijven op de achterflap van Koffie. Een doeboek door Marc Kregting:
‘Hij is intelligent, maar geschoold door het leven.’
(Rik Torfs, De Standaard)
‘Hij heeft de behoefte om de Ander cafeïnevrij te maken.’
(Slavoj Zizek, Geweld)
‘Hij verzekert je van de wieg tot het graf.’
(Vadertje Staat, I Love Lucy)
‘Na een herbeluistering hebben we inderdaad vastgesteld dat de uitwerking niet goed zat.’
(Ingrid Lieten in het Vlaams parlement)
‘De sfeer van 1900, van kattenkwaad. Gezelligheid.’
(Website under construction voor de filmversie van Koffie)
‘De letter is gemaakt onder eerlijke arbeidsomstandigheden voor een faire prijs en belast het milieu niet.’
(De Groene Sint, Tony’s Chocolonely)
‘Hij dicht pas werkelijk de kloof met de burger.’
(Politicus die liever anoniem wil blijven)
‘He was the artist of my life.’
(Patti Smith, Just kids)
‘Je moet durven evolueren.’
(Peter Vandermeersch, De Standaard)
‘When you’ve been making the coffee forever, it’s nice to imagine leading the free world.’
(Naomi Wolf, Project Syndicate)
‘Evenwichtig en rond.’
(Douwe Egberts, Blend 1753)
‘No other Dutch poet can write a caffeine enjambment the way he does.’
(Ron Silliman, Universe)
‘Een stem die je verwelkomt als een beker warme chocola op een winterse namiddag.’
(Auke Kok, Geschiedenis van een piraat)
‘In het donker kun je er beter van genieten.’
(trad.)
‘Anders gaan leven staat niet meer voor beter gaan leven, maar voor minder gaan leven.’
(Yves Desmet, De visie van een Wetstraatrat)
‘Koffie is voor door status gedreven, geestelijk idiote leeghoofden.’
(Tom Hodgkinson, Lof der luiheid)
‘We moeten die betrokkenheid koesteren en honoreren.’
(Oxfam Novib, interne notitie)
‘Jij hebt ons geleerd om nooit onze droom op te geven; dat die ooit op een dag zal uitkomen.’
(Michael Gates Gill, Hoe Starbucks mijn redding werd)
maandag 31 december 2012
zaterdag 22 december 2012
Crisisprijs
Pieter Boskma: ‘Karig de lente voor wie niet blij is het lijkt wel alsof wij / de toedracht vergaten van elke gelukkige toekomst: / de hiaten in het brein te stoppen met idyllisch dwaallicht / en realistisch op de rode loper koers te houden naar het al’. Deze strofe komt uit een gedicht dat lijkt te beweren dat heil valt te verwachten van het schaarsteartikel optimisme, opdat ‘witgelakte genezers werkeloos’ blijven.
De medische stand zal toe zijn aan vakantie. In de week dat het taalkundig genie na vijf jaar en tien maanden het woord cool uitsprak, raakten breinen oververhit. Ze hadden op basis van de Maya-kalender de wereld buiten Bugarach en Kootwijkerbroek zien vergaan, wat liveblogs van ook de meest gezaghebbende media niet konden bevestigen. De winter mocht beginnen. Intussen klopte in rompen onder de breinen het hart dat slechts door ultieme inspanning niet kon kennisnemen van barre economische tijden.
Een paar maanden geleden viel in de bus een foldertje met het opschrift ELKE GRAM TELT. Ik dacht al aan de toenemende drugshandel bij de speeltuin, toen ik las over goud: ‘U wordt betaald aan de dagkoers’. Ik was dit al bijna vergeten – nog niet de meest kiese retoriek kan mij ervan overtuigen dat België Griekenland is waartegen slechts proactief is te reageren – toen deze week een papiertje binnenkwam van het formaat waarop normaliter een helderziende met een Indiaas klinkende naam zijn diensten aanbiedt, ‘ook in de meest hopeloze gevallen’. Ditmaal was het een familiebedrijf in dakwerkzaamheden dat een maandactie aankondigde met 10 tot 20 procent korting, ‘crisisprijs’.
Hangt er iets boven ons hoofd? Onze correspondent Albert Camus wist: ‘Leed is nooit tijdelijk voor wie niet in de toekomst gelooft.’
De moeder van de kindermoordenaar in Newtown bleek te behoren tot zogeheten preppers. Volgens hen blijft het einde der tijden nabij. Men hamstert voedsel en wapens. Toch zijn ze te talrijk en te divers om te kunnen worden afgedaan als een sekte. Want uiteraard is er al onderzoek op hen losgelaten. Het zou, voor de verandering, gaan om een middenklasse. Men schijnt wat vaker militair te wezen – en christen, wat gezien de none-trend een veeg teken is. Maar er zitten ook ecologisten tussen, die een klimaatramp verwachten, en ze worden geduid vanuit een hippietraditie.
Wat hen bindt is niet een overheid, maar het wantrouwen daarin.
Valt in zo’n diagnose evengoed een einde van de wereld te zien? Zelfs onderzoek naar Nederlandse poppodia wist uit te wijzen dat in Venlo, door een gemiddeld grotere liefhebberij in rock en een kleinere in klassiek, de smaak ‘iets minder subtiel’ zou zijn dan landelijk – Wilders op microniveau verklaard.
Misschien is het interessanter om in benarde toestanden juist te ontkennen dat er iets loos is. Afgelopen jaar waarschuwde de burgemeester een ongekend omvangrijke Facebookpopulatie dat er in zijn gemeente Haren geen feest zou komen. Was hij in de leer geweest bij Mohammed Saïd al-Sahaf A.K.A. Comical Ali, de minister van Informatie onder Saddam Hoessein, die live on location beweerde dat er helemaal geen invasie plaatsvond terwijl tanks nog net niet in zijn kraag reden?
Dergelijke metaobservaties worden snel hogere heemkunde, van het type dat door ampel gebruik van de iPad op het strand het aantal vermiste kinderen toeneemt – het armageddon van de technologie. Laat ik liever heemkunde bedrijven in mijn vak: bestaan er nog mensen die met hun tong de top van hun wijsvinger natmaken om de pagina om te slaan?
Aan natte vingers doet mij sowieso de perceptie van het verschijnsel Lance Armstrong denken. Jarenlang collectief vereerd, daarna ritueel geslacht. Ook commentatoren, die nu geïllustreerde studies over het dopingbedrog publiceren die zelfs de krantenwinkel halen, hebben de wielersport het graf in betoogd, om hem er dan uit te laten herrijzen.
Hier thuis, selectief waarnemend, verwijst de naam Maya naar een bij, maar in andere gezinnen naar het Aquariustijdperk. Ik heb daar louter over gelezen, in Unfinished Animal van Theodore Roszak. Dit boek uit 1975 is dan wel kritisch verbaasd dat niemand overtuigingen van confraters en zusters uit de beweging in twijfel trekt en tegelijk andersdenkenden uitsluit, de grondtoon is hoopvol en weerspiegelt aldus vermoedelijk de tijdgeest.
Op zich zou het de stemming in de wereld bevorderen om – conform spreuken en liedjes – elke dag door te brengen alsof het de laatste is. Maar met een Apocalyps op de rug zou niet altijd te vermijden zijn dat optimaal plezier ten koste gaat van derden. Verandert het onderwerp nu in bankiers? Waarom niet, indien bonussen het beloofde land kunnen zijn. Bij zijn blog voor The Guardian waarin hij inzicht probeert te verwerven in motieven voor hun transacties, zei Joris Luyendijk over politici die banklui met regelgeving wellicht zouden kunnen betomen: ‘Zij hebben liever ongelijk in een groep, dan gelijk in hun eentje.’
Als ik vroeger op een zaterdag met fris gekamde haartjes en een glaasje gazeuse op de bank Ria Bremer, bij het nogal bonte programma Stuif es In dat om mysterieuze reden ook Stuif es Uit kon heten, vanuit de Meerpaal in Dronten allerlei kaartjes uit de balk zag trekken en een hele kinderschare hoorde zingen ‘Dit is het einde van deze middag’, was ik dan verdrietig, bang, verwachtingsvol? Geen idee, maar ik vermoed dat ik wist dat het belangrijk was en probeerde daar vermoeid en uit alle macht een gevoel bij te zoeken.
Of hoe zei Michel Foucault dat zo mooi: ‘Zelfs vóór het enig voorschrift formuleert, een toekomst uitstippelt, zegt dat er gedaan moet worden, ja zelfs vóór het tot iets aanzet of zelf maar voor een eis waarschuwt, is het denken, al bij de wortel van zijn existentie en, vanaf zijn allervroegste vorm, op zichzelf reeds een daad – en een gevaarlijke daad.’
Probeer dan nu een definitie. (Het ziekenhuis is een gebouw voor de ingang waarvan mensen in badjas staan te roken aan een infuus.)
De medische stand zal toe zijn aan vakantie. In de week dat het taalkundig genie na vijf jaar en tien maanden het woord cool uitsprak, raakten breinen oververhit. Ze hadden op basis van de Maya-kalender de wereld buiten Bugarach en Kootwijkerbroek zien vergaan, wat liveblogs van ook de meest gezaghebbende media niet konden bevestigen. De winter mocht beginnen. Intussen klopte in rompen onder de breinen het hart dat slechts door ultieme inspanning niet kon kennisnemen van barre economische tijden.
Een paar maanden geleden viel in de bus een foldertje met het opschrift ELKE GRAM TELT. Ik dacht al aan de toenemende drugshandel bij de speeltuin, toen ik las over goud: ‘U wordt betaald aan de dagkoers’. Ik was dit al bijna vergeten – nog niet de meest kiese retoriek kan mij ervan overtuigen dat België Griekenland is waartegen slechts proactief is te reageren – toen deze week een papiertje binnenkwam van het formaat waarop normaliter een helderziende met een Indiaas klinkende naam zijn diensten aanbiedt, ‘ook in de meest hopeloze gevallen’. Ditmaal was het een familiebedrijf in dakwerkzaamheden dat een maandactie aankondigde met 10 tot 20 procent korting, ‘crisisprijs’.
Hangt er iets boven ons hoofd? Onze correspondent Albert Camus wist: ‘Leed is nooit tijdelijk voor wie niet in de toekomst gelooft.’
De moeder van de kindermoordenaar in Newtown bleek te behoren tot zogeheten preppers. Volgens hen blijft het einde der tijden nabij. Men hamstert voedsel en wapens. Toch zijn ze te talrijk en te divers om te kunnen worden afgedaan als een sekte. Want uiteraard is er al onderzoek op hen losgelaten. Het zou, voor de verandering, gaan om een middenklasse. Men schijnt wat vaker militair te wezen – en christen, wat gezien de none-trend een veeg teken is. Maar er zitten ook ecologisten tussen, die een klimaatramp verwachten, en ze worden geduid vanuit een hippietraditie.
Wat hen bindt is niet een overheid, maar het wantrouwen daarin.
Valt in zo’n diagnose evengoed een einde van de wereld te zien? Zelfs onderzoek naar Nederlandse poppodia wist uit te wijzen dat in Venlo, door een gemiddeld grotere liefhebberij in rock en een kleinere in klassiek, de smaak ‘iets minder subtiel’ zou zijn dan landelijk – Wilders op microniveau verklaard.
Misschien is het interessanter om in benarde toestanden juist te ontkennen dat er iets loos is. Afgelopen jaar waarschuwde de burgemeester een ongekend omvangrijke Facebookpopulatie dat er in zijn gemeente Haren geen feest zou komen. Was hij in de leer geweest bij Mohammed Saïd al-Sahaf A.K.A. Comical Ali, de minister van Informatie onder Saddam Hoessein, die live on location beweerde dat er helemaal geen invasie plaatsvond terwijl tanks nog net niet in zijn kraag reden?
Dergelijke metaobservaties worden snel hogere heemkunde, van het type dat door ampel gebruik van de iPad op het strand het aantal vermiste kinderen toeneemt – het armageddon van de technologie. Laat ik liever heemkunde bedrijven in mijn vak: bestaan er nog mensen die met hun tong de top van hun wijsvinger natmaken om de pagina om te slaan?
Aan natte vingers doet mij sowieso de perceptie van het verschijnsel Lance Armstrong denken. Jarenlang collectief vereerd, daarna ritueel geslacht. Ook commentatoren, die nu geïllustreerde studies over het dopingbedrog publiceren die zelfs de krantenwinkel halen, hebben de wielersport het graf in betoogd, om hem er dan uit te laten herrijzen.
Hier thuis, selectief waarnemend, verwijst de naam Maya naar een bij, maar in andere gezinnen naar het Aquariustijdperk. Ik heb daar louter over gelezen, in Unfinished Animal van Theodore Roszak. Dit boek uit 1975 is dan wel kritisch verbaasd dat niemand overtuigingen van confraters en zusters uit de beweging in twijfel trekt en tegelijk andersdenkenden uitsluit, de grondtoon is hoopvol en weerspiegelt aldus vermoedelijk de tijdgeest.
Op zich zou het de stemming in de wereld bevorderen om – conform spreuken en liedjes – elke dag door te brengen alsof het de laatste is. Maar met een Apocalyps op de rug zou niet altijd te vermijden zijn dat optimaal plezier ten koste gaat van derden. Verandert het onderwerp nu in bankiers? Waarom niet, indien bonussen het beloofde land kunnen zijn. Bij zijn blog voor The Guardian waarin hij inzicht probeert te verwerven in motieven voor hun transacties, zei Joris Luyendijk over politici die banklui met regelgeving wellicht zouden kunnen betomen: ‘Zij hebben liever ongelijk in een groep, dan gelijk in hun eentje.’
Als ik vroeger op een zaterdag met fris gekamde haartjes en een glaasje gazeuse op de bank Ria Bremer, bij het nogal bonte programma Stuif es In dat om mysterieuze reden ook Stuif es Uit kon heten, vanuit de Meerpaal in Dronten allerlei kaartjes uit de balk zag trekken en een hele kinderschare hoorde zingen ‘Dit is het einde van deze middag’, was ik dan verdrietig, bang, verwachtingsvol? Geen idee, maar ik vermoed dat ik wist dat het belangrijk was en probeerde daar vermoeid en uit alle macht een gevoel bij te zoeken.
Of hoe zei Michel Foucault dat zo mooi: ‘Zelfs vóór het enig voorschrift formuleert, een toekomst uitstippelt, zegt dat er gedaan moet worden, ja zelfs vóór het tot iets aanzet of zelf maar voor een eis waarschuwt, is het denken, al bij de wortel van zijn existentie en, vanaf zijn allervroegste vorm, op zichzelf reeds een daad – en een gevaarlijke daad.’
Probeer dan nu een definitie. (Het ziekenhuis is een gebouw voor de ingang waarvan mensen in badjas staan te roken aan een infuus.)
vrijdag 14 december 2012
Je schrijf Hank
‘Elio Di Rupo en het Nederlands. Wie niet in een taal woont, maar haar enkel hanteert, wint nooit het hart van wie hij toespreekt.’ Deze tweet kwam nadat de premier de Belgische begroting had verdedigd. Daarbij introduceerde hij Kevin en Fréderic, terwijl in mijn woonplaats het Vlaams Belang bij Mark en Maria alarm geslagen had over Ali en Fatima.
Ik zal het gepsychologiseer rond Di Rupo’s taalbeheersing, dat zich bij dezelfde gelegenheid in de armen van de lezer aanbeval met een heus hoofdcommentaar, nimmer kunnen aanvoelen. In mijn geboorteland heetten Henk en Ingrid ooit Henk en Anja, toen ze het moesten opnemen tegen Ahmed en Fatima. In een grijzer verleden was er het personage Den Drijver, ‘je zeg Henk maar je schrijf Hank’.
Ach.
Onlangs zei ik iets over de commotie rond de sociolinguïstische studie De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams, mede doordat er – ongetwijfeld op aanvraag wegens goed Italiaans sprekend – flinke meningen over waren zonder de teksten te lezen. In de tussentijd heb ik dat zelf gedaan, en nu vind ik die meningen nog vreemder. Al blijft standaardtaal juist in de praktijk een topic zonder eind, enige verbijstering is gepast.
De samenstellers moesten door te weerleggen wat ze niet hadden gezegd herhalen wat te lezen viel. Zou olie op het vuur zijn gegoten door een verschijningssignalementje van hun bundel, die mogelijk een academische belettercijfering had ondergaan? Ook was het boek de neerslag van een congres, waarvoor het publiek warm was gemaakt met een blog en een prijs inclusief nominaties, culminerend in de aanwezigheid van Roos Van Acker.
Wraakroepende popularisering? Inmiddels snap ik, tevens uit reacties op verwante stukken, dat bij de casus taal afkoelen beter werkt dan opwarmen, maar dat verklaart niet de minachting en de agressiviteit onder het motto ‘Waar staat geschreven dat ik altijd redelijk moet blijven?’ bij een naam als Kevin, al voor deze door Di Rupo was geannexeerd.
Alleen al wat ‘wetenschapper’ als pejoratief heeft teweeggebracht (mijn Wordprogramma weet bij het woord ‘theorie’ dat het ‘Belgisch-Nederlands’ is) illustreerde de vaak in het boek geciteerde negativiteit en blinde woede rond het fenomeen tussentaal, dat een symptoom zou zijn van luiheid, imbecilisme en tekort aan cultuur.
Die pertinente afwijzing ontkent de realiteit waarin door schaalvergrotingen op universiteiten en hogescholen in enige steden gigantische studentenpopulaties, ‘de spraakmakende gemeente van morgen’, het Verkavingsvlaams exploreren en zogenaamd fictieve soaptaal zogezegd referentialiseren. Jongere leerkrachten spreken – in het algemeen, want onderzoeken, en de bundel laat dat zien, sluiten niet precies op elkaar aan wat betreft leeftijdsgewoontes – nu al meer tussentaal dan oudere. De landsafbakening van commerciële televisiezenders, waarbij aparte elektronische toegangskaarten in juridische schemerzones de segregatie tussen Nederland en België moeten opheffen, bevordert deze ontwikkeling.
Hilarisch dat, zonder commentaar, een strenge taalkundige werd geciteerd: ‘For the record, een student die bij ons examen komt afleggen in tussentaal wordt wandelen gestuurd.’
De congresbundel heeft voor de ontkenning een vakterm: deletie. Dat is een proces waarbij ‘ideologie het sociolinguïstische veld vereenvoudigt en daarbij sommige personen of activiteiten (of sociolinguïstische fenomenen) onzichtbaar maakt. Feiten die niet passen in het ideologische schema worden dan niet opgemerkt of ze worden geminimaliseerd. Zo kan een sociale groep of een taal als homogeen voorgesteld worden, terwijl de interne variatie wordt genegeerd.’ Daarbij is voor alle gebruikers nog niet eens een hele mikmak aan twittertaal, sms en chat verdisconteerd.
Kan iemand ontsnappen aan deletie? Tussentaal komt in alle geledingen voor, standaardtaal blijkt vooral een mediataal. Onder het laatste gesternte huist de Wet van Engel: hogere sociaal-economische posities geven een vrijere omgang met taal, ook via ‘opzichtige ontspanning’. Zou de stijl van Humo daar een voorbeeld van zijn?
De manke usurpator memoreert dat, na de gezagsondermijning met nadruk op communicatie, in de Thatcher-periode de klassieke grammaticales in het Britse onderwijs terugkeerde. De werkelijkheid van de onzuivere taal werd bevochten met dril en herhaling – het socialisme moest in het hart getroffen. Zelf heb ik aan taaldiscipline warme herinneringen, meer in het bijzonder aan lessen Latijn, een zalig gepuzzel met naamvallen en bijzinnen waarvoor een mij verder vreemde volharding nodig was. Ik wist daar zelfs mijn weerzin voor wiskunde – het ‘snap ik toch niet’ dat ‘hermetische’ poëzie ook ten deel is gevallen – mee te rechtvaardigen.
In voorbeeldland Nederland schijnt overigens bij hoogopgeleiden eveneens geringschatting voor een ander accent te heersen. Ironisch dunkt me dan weer dat bij alle bekommernis om een Standaardnederlands in België, de vorige hegemoniale tegenstrever zijn peren heeft gezien (‘Belgisch-Nederlands’). Het Frans was een wereldtaal met cultureel prestige, en heeft een terugval een jewelste gekend. Zelfs in de Europese Unie moest het Frans nederlagen tegen de realiteit slikken.
Ambtenaren bezigen er nu franglais of frenglish, maar het is duidelijk in welke richting de wereldeconomie zich ontwikkelt. Met name door Aziatische groeistaten zal het Esperanto van de toekomst Globish zijn, ofwel ‘cafeïnevrij Engels’, waarbij vergeleken het Verkavelingsvlaams zo ongeveer Latijn is.
Abram de Swaan beweerde in Woorden van de wereld dat koloniale talen hun macht behouden, doordat het onderwijs elites kan blijven kweken. De ouders die hun inheemse kinderen naar zulke scholen sturen, doen aan collusie. En de gemarginaliseerden steunen – De Swaan gebruikt de term ‘medeplichtig’ – die status quo van uitsluiting nota bene, door het cynische principe van de taaljaloezie waarin etnische groepen elkaars dialect niet gunnen een alternatief voor anderen te zijn, laat staan voor het geheel.
De begunstigde gebruikers kennen op hun beurt het spreekwoord: ‘Engels is de taal voor de airco, de inheemse taal is voor de veranda.’
Een quizvraag tot slot, mede vanwege het nakende kerstmenu. In De manke usurpator schrijft Kevin Absillis dat in Vlaanderen de zegswijze ‘vlees noch vis’ regeert en boven de Moerdijk ‘mossel noch vis’ (2012: 88). Maar Johan De Schryver citeert uit een schoolboek iemand die de in dezen geloofwaardig klinkende achternaam Taeldeman draagt en volgens wie tussentaal ‘noch mossel noch vis’ is (2012: 144). Wie wint nu wiens hart?
Naschriftje 16 december
Vandaag meldt de dagkalender van Loesje: ‘Kleur in je leven hoeft niet per se binnen de lijntjes’. Dit Noord-Nederlandse product met verfrissende perspectieven krijgt zijn teksten overal vandaan. Ook uit België, vermoed ik, waar de uitspraak, die natuurlijk refereert aan kindertekeningen, niet de meest originele is in het dagelijks spraakgebruik.
Ik zal het gepsychologiseer rond Di Rupo’s taalbeheersing, dat zich bij dezelfde gelegenheid in de armen van de lezer aanbeval met een heus hoofdcommentaar, nimmer kunnen aanvoelen. In mijn geboorteland heetten Henk en Ingrid ooit Henk en Anja, toen ze het moesten opnemen tegen Ahmed en Fatima. In een grijzer verleden was er het personage Den Drijver, ‘je zeg Henk maar je schrijf Hank’.
Ach.
Onlangs zei ik iets over de commotie rond de sociolinguïstische studie De manke usurpator. Over Verkavelingsvlaams, mede doordat er – ongetwijfeld op aanvraag wegens goed Italiaans sprekend – flinke meningen over waren zonder de teksten te lezen. In de tussentijd heb ik dat zelf gedaan, en nu vind ik die meningen nog vreemder. Al blijft standaardtaal juist in de praktijk een topic zonder eind, enige verbijstering is gepast.
De samenstellers moesten door te weerleggen wat ze niet hadden gezegd herhalen wat te lezen viel. Zou olie op het vuur zijn gegoten door een verschijningssignalementje van hun bundel, die mogelijk een academische belettercijfering had ondergaan? Ook was het boek de neerslag van een congres, waarvoor het publiek warm was gemaakt met een blog en een prijs inclusief nominaties, culminerend in de aanwezigheid van Roos Van Acker.
Wraakroepende popularisering? Inmiddels snap ik, tevens uit reacties op verwante stukken, dat bij de casus taal afkoelen beter werkt dan opwarmen, maar dat verklaart niet de minachting en de agressiviteit onder het motto ‘Waar staat geschreven dat ik altijd redelijk moet blijven?’ bij een naam als Kevin, al voor deze door Di Rupo was geannexeerd.
Alleen al wat ‘wetenschapper’ als pejoratief heeft teweeggebracht (mijn Wordprogramma weet bij het woord ‘theorie’ dat het ‘Belgisch-Nederlands’ is) illustreerde de vaak in het boek geciteerde negativiteit en blinde woede rond het fenomeen tussentaal, dat een symptoom zou zijn van luiheid, imbecilisme en tekort aan cultuur.
Die pertinente afwijzing ontkent de realiteit waarin door schaalvergrotingen op universiteiten en hogescholen in enige steden gigantische studentenpopulaties, ‘de spraakmakende gemeente van morgen’, het Verkavingsvlaams exploreren en zogenaamd fictieve soaptaal zogezegd referentialiseren. Jongere leerkrachten spreken – in het algemeen, want onderzoeken, en de bundel laat dat zien, sluiten niet precies op elkaar aan wat betreft leeftijdsgewoontes – nu al meer tussentaal dan oudere. De landsafbakening van commerciële televisiezenders, waarbij aparte elektronische toegangskaarten in juridische schemerzones de segregatie tussen Nederland en België moeten opheffen, bevordert deze ontwikkeling.
Hilarisch dat, zonder commentaar, een strenge taalkundige werd geciteerd: ‘For the record, een student die bij ons examen komt afleggen in tussentaal wordt wandelen gestuurd.’
De congresbundel heeft voor de ontkenning een vakterm: deletie. Dat is een proces waarbij ‘ideologie het sociolinguïstische veld vereenvoudigt en daarbij sommige personen of activiteiten (of sociolinguïstische fenomenen) onzichtbaar maakt. Feiten die niet passen in het ideologische schema worden dan niet opgemerkt of ze worden geminimaliseerd. Zo kan een sociale groep of een taal als homogeen voorgesteld worden, terwijl de interne variatie wordt genegeerd.’ Daarbij is voor alle gebruikers nog niet eens een hele mikmak aan twittertaal, sms en chat verdisconteerd.
Kan iemand ontsnappen aan deletie? Tussentaal komt in alle geledingen voor, standaardtaal blijkt vooral een mediataal. Onder het laatste gesternte huist de Wet van Engel: hogere sociaal-economische posities geven een vrijere omgang met taal, ook via ‘opzichtige ontspanning’. Zou de stijl van Humo daar een voorbeeld van zijn?
De manke usurpator memoreert dat, na de gezagsondermijning met nadruk op communicatie, in de Thatcher-periode de klassieke grammaticales in het Britse onderwijs terugkeerde. De werkelijkheid van de onzuivere taal werd bevochten met dril en herhaling – het socialisme moest in het hart getroffen. Zelf heb ik aan taaldiscipline warme herinneringen, meer in het bijzonder aan lessen Latijn, een zalig gepuzzel met naamvallen en bijzinnen waarvoor een mij verder vreemde volharding nodig was. Ik wist daar zelfs mijn weerzin voor wiskunde – het ‘snap ik toch niet’ dat ‘hermetische’ poëzie ook ten deel is gevallen – mee te rechtvaardigen.
In voorbeeldland Nederland schijnt overigens bij hoogopgeleiden eveneens geringschatting voor een ander accent te heersen. Ironisch dunkt me dan weer dat bij alle bekommernis om een Standaardnederlands in België, de vorige hegemoniale tegenstrever zijn peren heeft gezien (‘Belgisch-Nederlands’). Het Frans was een wereldtaal met cultureel prestige, en heeft een terugval een jewelste gekend. Zelfs in de Europese Unie moest het Frans nederlagen tegen de realiteit slikken.
Ambtenaren bezigen er nu franglais of frenglish, maar het is duidelijk in welke richting de wereldeconomie zich ontwikkelt. Met name door Aziatische groeistaten zal het Esperanto van de toekomst Globish zijn, ofwel ‘cafeïnevrij Engels’, waarbij vergeleken het Verkavelingsvlaams zo ongeveer Latijn is.
Abram de Swaan beweerde in Woorden van de wereld dat koloniale talen hun macht behouden, doordat het onderwijs elites kan blijven kweken. De ouders die hun inheemse kinderen naar zulke scholen sturen, doen aan collusie. En de gemarginaliseerden steunen – De Swaan gebruikt de term ‘medeplichtig’ – die status quo van uitsluiting nota bene, door het cynische principe van de taaljaloezie waarin etnische groepen elkaars dialect niet gunnen een alternatief voor anderen te zijn, laat staan voor het geheel.
De begunstigde gebruikers kennen op hun beurt het spreekwoord: ‘Engels is de taal voor de airco, de inheemse taal is voor de veranda.’
Een quizvraag tot slot, mede vanwege het nakende kerstmenu. In De manke usurpator schrijft Kevin Absillis dat in Vlaanderen de zegswijze ‘vlees noch vis’ regeert en boven de Moerdijk ‘mossel noch vis’ (2012: 88). Maar Johan De Schryver citeert uit een schoolboek iemand die de in dezen geloofwaardig klinkende achternaam Taeldeman draagt en volgens wie tussentaal ‘noch mossel noch vis’ is (2012: 144). Wie wint nu wiens hart?
Naschriftje 16 december
Vandaag meldt de dagkalender van Loesje: ‘Kleur in je leven hoeft niet per se binnen de lijntjes’. Dit Noord-Nederlandse product met verfrissende perspectieven krijgt zijn teksten overal vandaan. Ook uit België, vermoed ik, waar de uitspraak, die natuurlijk refereert aan kindertekeningen, niet de meest originele is in het dagelijks spraakgebruik.
donderdag 6 december 2012
Misschien een heel stom vraagje
Marc Hooghe zette onlangs de kunstenaarsprotesten tegen een percentageverhoging op hun ‘bevrijdende roerende auteursrechtenvoorheffing’ in een breder perspectief. Hij ontwaarde draaicirkels van belangenverenigingen die, ook met erkenning van de crisis, voor zichzelf een uitzondering willen. Hieruit vallen twee zaken af te leiden. Het resultaat staat of valt met de mondigheid van de belangengroep, en het algemeen belang blijft buiten zicht.
Ironischerwijs publiceerde Hooghe, socioloog in Brussel, op dezelfde dag nog een opiniestuk, bij de concurrent. Daarin plaatste hij kanttekeningen bij de afschaffing van de Beneluxtrein op 9 december: ‘De Belgisch-Nederlandse grens is 450 kilometer lang. Het is schokkend vast te stellen dat er over heel die afstand slechts drie plaatsen zijn waar je via het spoor de grens kunt oversteken. West-Berlijn was ten tijde van de blokkade nog gemakkelijker te bereiken dan Nederland nu.’
Het is het zoveelste artikel dat, nadat een petitie meer dan 15.000 handtekeningen opgeleverd heeft en de deadline begint te naderen, is geschreven over dit besluit. Elke tekst verstrekt andere valabele argumenten. Erg moeilijk is dat niet, omdat er weinig voor de afschaffing pleit. Ja, de financiën, zij het niet van regeringen maar van bedrijven die treinreizigers en belastingbetalers koud laten.
Dat tevens een politicus een zinnig woordje meesprak, was nog het ergste. Bij ontstentenis van rationele redenen voor de liquidatie van de Beneluxtrein staan, na de privatisering van de publieke dienst die openbaar vervoer is, ook landsbesturen er als kleine kinderen bij te kijken.
Maar wat zeur ik, nu dezelfde politici, ongetwijfeld vanwege ‘geplande werkzaamheden’ al op 3 december, hebben onthuld dat ‘het spoorconflict tussen Nederland en België opgelost’ is?
De capitulatie voor de vrije markt hebben ze bijgebogen langs Breda (als hommage aan de fameuze bouwer van de Fyra?), en daarna wordt het weer overstappen en reserveren en extra betalen. Nog een geluk dat zo’n schijnverbetering maar acht keer per dag haar beslag krijgt. En dat ze ingaat vanaf april, zodat de reizigers nog maar vijf maanden in de regen hoeven te zitten om dan in de drup te komen.
Dat aan een omweg geen extra kosten zijn verbonden, is geen argument maar een evidentie. Net als een overgangsregeling voor abonnementhouders. En dat anderen meer moeten betalen omdat ze sneller in Brussel of Amsterdam zijn, is misschien gunstig voor declaratievirtuozen en transcontinentale toeristen die in een week Europa doen. Veel wordt ook verwacht van het eens per uur tuffende boemeltreintje tussen Roosendaal en Antwerpen waar ‘aansluiting is voorzien’. Dat regeren ondertussen vooruitzien blijft, toont deze suboplossing ter zake: ‘Vervoerders zullen proberen deze stoptrein een kortere reistijd te geven met ingang van dienstregeling 2014.’ Dan blijkt het te gaan om ‘meer dan 5 minuten’ winst.
De meerderheid van mensen op het traject komen uit allerlei tussenliggende plaatsen, en hebben een simpel doel: de grens oversteken. In dat licht is deze redenatie acrobatisch: ‘Door het vervallen van de Beneluxtrein kan NS een tweede intercityverbinding tussen Zeeland en Amsterdam via Roosendaal opzetten, waardoor de binnenlandse reizigers van de Beneluxtrein een betere treinverbinding krijgen.’ Geen wonder dat het papieren spoorboekje terugkomt! En dat bij de geplande vaart der volkeren tussen Brussel en Amsterdam in de laatstgenoemde plaats de trein binnen een kwartier tweemaal stopt.
Er is de befaamde grap over de twee mannen die naar Parijs gingen – eindelijk een variant. Arme conducteurs, amper bekomen van de innovatie van de ‘persoonlijke assistentietoeslag’ op dit nochtans eerbiedwaardige traject.
Als het niet zo treurig was, zou het humor om te lachen worden. Twee landen die ongeveer dezelfde taal spreken, in het Verenigd Europa. Die zeker na de Bolognaverklaring vele armlastige studenten binnen de grenzen hebben gekregen en die vanwege het klimaat het openbaar vervoer aanbevelen (en de fiets). Nu mensen vanwege de huidige oplossing massaal van plan blijken te zijn dan maar de auto te nemen, liggen er extra stroken asfalt in het verschiet.
Deze minachting voor de democratie is een schitterende gelegenheid om de indrukken van Marc Hooghe logenstraffen.
Mijn beroepsgroep van literaire auteurs zou zelfs kunnen aantonen dat ze in de wereld staat. Afgelopen week heeft ze er voor warmgelopen. Een door de gemeenschap gesteund bedrijf voor literatuurpromotie wilde conform zijn core business de naam van haar vestigingsplein in Antwerpen veranderen en beloofde daar een stevig dossier over. En natuurlijk reageerde toekomstig burgemeester Bart De Wever en het is zo mogelijk nog geloofwaardiger dat Tom Lanoye vervolgens van beide Vlaamse kwaliteitskranten een podium kreeg om zijn mening over de naamkwestie te geven. In tweemaal 1250 woorden, op de huidige schaal dus ter grootte van tweemaal tien boekrecensies.
De honderden comments op Lanoye toonden een identieke verbondenheid als, dezelfde dag, in Nederland de website GeenStijl bij een inspectie van de interne literaire keuken.
Deze synergie zal de Beneluxtrein redden. Want de verontwaardiging blijft, ook van het Twitterfront en van het gemeenschapsmedium Facebook. Of is het middel van de staking door de spoorwegen zelf uitgehold? Dan kan de klant-is-koning-retoriek dienen.
Wat zou er gebeuren indien men 9 december de Fyra neemt zonder te reserveren, laat staan te betalen?
Ik kan me ook voorstellen dat er, juist op die zondag, een eredienst wordt gehouden voor het boemeltreintje tussen Roosendaal en Antwerpen waarin zoveel reizigers hun hoop hebben gesteld – wie zou er iets willen missen van staties als Essen, Wildert, Kalmthout, Kijkuit, Heide, Kapellen, Sint-Mariaburg, Ekeren, Antwerpen-Noorderdokken en Antwerpen-Luchtbal? Gelet op de voorspelde sneeuw en zon, hetgeen vast niet leidt tot een ‘aangepaste dienstregeling’, zou de trein mogen worden ingepakt in zilverpapier, op een wijze waar Christo niet van terugheeft. Maar wees er tijdig bij, want zoals bekend zijn de plaatsen beperkt.
Wat ik me niet kan voorstellen is, dat mensen zich neerleggen bij besluiten waar met kracht van argumenten tegen is bewezen dat niemand ermee gediend is. Zou Marc Hooghes diagnose geen uitzondering mogen krijgen, voor het algemeen belang, zonder opgestoken duimen en vooral zonder woorden?
Naschrift
Nog meer woorden.
De juichende reactie van de spoorwegautoriteiten op het feit dat er binnen een uur al 3000 reservaties waren, is cynisch. Het feit tekent niet het succes van de Fyra, maar de nood van reizigers hun kosten zo min mogelijk extra te laten oplopen.
Dat er bovendien een flexibele kortingsregeling is getroffen met ambtenaren van het Europees parlement, verraadt niet alleen hoe dubieus het nieuwe product is, maar schaadt het imago van ‘de politiek’ in het algemeen en ‘die zakkenvullers in Brussel’ in het bijzonder.
Dat voor het radioprogramma Joos schrijfster Margot Vanderstraeten overigens een sentimentele laatste reis op de Beneluxtrein maakte en daarbij mijmerde over creatieve impulsen die uit traagheid zouden voortkomen, was evenzeer naast de kwestie. De kleine drie uur die de oude trein nodig had om van Brussel naar Amsterdam te raken, behelst alleen een slakkentempo in de perceptie van iemand voor wie alles altijd sneller moet. Maar is daar eigenlijk behoefte aan?
In jaren zeventig heeft als experiment om de trein aantrekkelijker te maken de ‘Intercity Plus’ gereden. Voor zes gulden extra, best veel voor die tijd, kreeg je dan krant en koffie erbij. Ook was het interieur dermate gemoderniseerd dat de associatie opdoemde met ‘vliegtuigen maar dan groter’. Onder meer was aan de stoel voor zich een ‘lectuurnet’ aangebracht.
De nieuwe monopolisten op dit traject, de Fyra en de Thalys, hebben behalve hun duurdere prijs gemeen dat ze zelden op tijd rijden (als ze niet uitvallen).
Tussenbalans
Na een week valt over het voorspelde fiasco de combinatie van leedvermaak en berusting op. Het is heel passend dat de Nederlandse premier Rutte per auto naar België komt, om na overleg met collega’s te zeggen dat het aan de spoorwegen zelf is om kinderziektes op te lossen. Dit na doldrieste eisen achteraf uit zijn eigen parlement.
Dat de meeste Fyra’s, net als hun minstens zo prijzige alternatief de Thalys, vertraagd zijn of helemaal niet rijden, is geen verrassing. De daarop volgende klachtencascade evenmin. Wel dat media en aparte twitterkanalen dag na dag een onduidelijke hetze aan het ontketenen zijn, die redelijkerwijs leiden tot het lynchen van conducteurs. Helemaal bizar is dat na het gejuich over het aantal reservaties, de geplaagde woordvoerder weigerde te antwoorden op de vraag hoeveel passagiers de (altijd bomvolle) Beneluxtrein had vervoerd: de vergelijking was zijns inziens oneerlijk omdat voor die laatste mogelijkheid niet hoefde worden gereserveerd. Ook bleek het in Nederland, met zijn louter door economen te verklaren dynamiek, onmogelijk geld terug te vragen wanneer de aansluiting op de Fyra werd gemist doordat een andere hogesnelheidstrein vertraging had: dit zijn twee aparte ondernemingen.
De nieuwe tussennepoplossing dat er onder de noemer jump-on niet meer hoeft gereserveerd te worden tot over vijf maanden de officiële nepoplossing van de trein Antwerpen-Breda van kracht is, zij het tegen betaling van 15 euro extra, volgt een perverse logica waarin ofwel reizigers ofwel bedrijven moeten buigen.
Vooralsnog biedt de internationale Fyra een aanblik die in Nederland bekend was: grotendeels onbezet. Daartegenover staat dat het boemeltje tussen Roosendaal en Antwerpen afgeladen vol is, wat leidt tot treurige verhalen, onder meer van een politicus en een auteur.
En iedereen blijft erbij staan en kijkt ernaar, terwijl er simultaan berichten hier en daar bovenkomen over verontwaardigde consumenten in Engeland die het niet accepteerden dat Starbucks belasting ontdook – en het megabedrijf om kregen. Toch is er een verschil: de koffieketen is nooit in handen geweest van de overheid.
Ironischerwijs publiceerde Hooghe, socioloog in Brussel, op dezelfde dag nog een opiniestuk, bij de concurrent. Daarin plaatste hij kanttekeningen bij de afschaffing van de Beneluxtrein op 9 december: ‘De Belgisch-Nederlandse grens is 450 kilometer lang. Het is schokkend vast te stellen dat er over heel die afstand slechts drie plaatsen zijn waar je via het spoor de grens kunt oversteken. West-Berlijn was ten tijde van de blokkade nog gemakkelijker te bereiken dan Nederland nu.’
Het is het zoveelste artikel dat, nadat een petitie meer dan 15.000 handtekeningen opgeleverd heeft en de deadline begint te naderen, is geschreven over dit besluit. Elke tekst verstrekt andere valabele argumenten. Erg moeilijk is dat niet, omdat er weinig voor de afschaffing pleit. Ja, de financiën, zij het niet van regeringen maar van bedrijven die treinreizigers en belastingbetalers koud laten.
Dat tevens een politicus een zinnig woordje meesprak, was nog het ergste. Bij ontstentenis van rationele redenen voor de liquidatie van de Beneluxtrein staan, na de privatisering van de publieke dienst die openbaar vervoer is, ook landsbesturen er als kleine kinderen bij te kijken.
Maar wat zeur ik, nu dezelfde politici, ongetwijfeld vanwege ‘geplande werkzaamheden’ al op 3 december, hebben onthuld dat ‘het spoorconflict tussen Nederland en België opgelost’ is?
De capitulatie voor de vrije markt hebben ze bijgebogen langs Breda (als hommage aan de fameuze bouwer van de Fyra?), en daarna wordt het weer overstappen en reserveren en extra betalen. Nog een geluk dat zo’n schijnverbetering maar acht keer per dag haar beslag krijgt. En dat ze ingaat vanaf april, zodat de reizigers nog maar vijf maanden in de regen hoeven te zitten om dan in de drup te komen.
Dat aan een omweg geen extra kosten zijn verbonden, is geen argument maar een evidentie. Net als een overgangsregeling voor abonnementhouders. En dat anderen meer moeten betalen omdat ze sneller in Brussel of Amsterdam zijn, is misschien gunstig voor declaratievirtuozen en transcontinentale toeristen die in een week Europa doen. Veel wordt ook verwacht van het eens per uur tuffende boemeltreintje tussen Roosendaal en Antwerpen waar ‘aansluiting is voorzien’. Dat regeren ondertussen vooruitzien blijft, toont deze suboplossing ter zake: ‘Vervoerders zullen proberen deze stoptrein een kortere reistijd te geven met ingang van dienstregeling 2014.’ Dan blijkt het te gaan om ‘meer dan 5 minuten’ winst.
De meerderheid van mensen op het traject komen uit allerlei tussenliggende plaatsen, en hebben een simpel doel: de grens oversteken. In dat licht is deze redenatie acrobatisch: ‘Door het vervallen van de Beneluxtrein kan NS een tweede intercityverbinding tussen Zeeland en Amsterdam via Roosendaal opzetten, waardoor de binnenlandse reizigers van de Beneluxtrein een betere treinverbinding krijgen.’ Geen wonder dat het papieren spoorboekje terugkomt! En dat bij de geplande vaart der volkeren tussen Brussel en Amsterdam in de laatstgenoemde plaats de trein binnen een kwartier tweemaal stopt.
Er is de befaamde grap over de twee mannen die naar Parijs gingen – eindelijk een variant. Arme conducteurs, amper bekomen van de innovatie van de ‘persoonlijke assistentietoeslag’ op dit nochtans eerbiedwaardige traject.
Als het niet zo treurig was, zou het humor om te lachen worden. Twee landen die ongeveer dezelfde taal spreken, in het Verenigd Europa. Die zeker na de Bolognaverklaring vele armlastige studenten binnen de grenzen hebben gekregen en die vanwege het klimaat het openbaar vervoer aanbevelen (en de fiets). Nu mensen vanwege de huidige oplossing massaal van plan blijken te zijn dan maar de auto te nemen, liggen er extra stroken asfalt in het verschiet.
Deze minachting voor de democratie is een schitterende gelegenheid om de indrukken van Marc Hooghe logenstraffen.
Mijn beroepsgroep van literaire auteurs zou zelfs kunnen aantonen dat ze in de wereld staat. Afgelopen week heeft ze er voor warmgelopen. Een door de gemeenschap gesteund bedrijf voor literatuurpromotie wilde conform zijn core business de naam van haar vestigingsplein in Antwerpen veranderen en beloofde daar een stevig dossier over. En natuurlijk reageerde toekomstig burgemeester Bart De Wever en het is zo mogelijk nog geloofwaardiger dat Tom Lanoye vervolgens van beide Vlaamse kwaliteitskranten een podium kreeg om zijn mening over de naamkwestie te geven. In tweemaal 1250 woorden, op de huidige schaal dus ter grootte van tweemaal tien boekrecensies.
De honderden comments op Lanoye toonden een identieke verbondenheid als, dezelfde dag, in Nederland de website GeenStijl bij een inspectie van de interne literaire keuken.
Deze synergie zal de Beneluxtrein redden. Want de verontwaardiging blijft, ook van het Twitterfront en van het gemeenschapsmedium Facebook. Of is het middel van de staking door de spoorwegen zelf uitgehold? Dan kan de klant-is-koning-retoriek dienen.
Wat zou er gebeuren indien men 9 december de Fyra neemt zonder te reserveren, laat staan te betalen?
Ik kan me ook voorstellen dat er, juist op die zondag, een eredienst wordt gehouden voor het boemeltreintje tussen Roosendaal en Antwerpen waarin zoveel reizigers hun hoop hebben gesteld – wie zou er iets willen missen van staties als Essen, Wildert, Kalmthout, Kijkuit, Heide, Kapellen, Sint-Mariaburg, Ekeren, Antwerpen-Noorderdokken en Antwerpen-Luchtbal? Gelet op de voorspelde sneeuw en zon, hetgeen vast niet leidt tot een ‘aangepaste dienstregeling’, zou de trein mogen worden ingepakt in zilverpapier, op een wijze waar Christo niet van terugheeft. Maar wees er tijdig bij, want zoals bekend zijn de plaatsen beperkt.
Wat ik me niet kan voorstellen is, dat mensen zich neerleggen bij besluiten waar met kracht van argumenten tegen is bewezen dat niemand ermee gediend is. Zou Marc Hooghes diagnose geen uitzondering mogen krijgen, voor het algemeen belang, zonder opgestoken duimen en vooral zonder woorden?
Naschrift
Nog meer woorden.
De juichende reactie van de spoorwegautoriteiten op het feit dat er binnen een uur al 3000 reservaties waren, is cynisch. Het feit tekent niet het succes van de Fyra, maar de nood van reizigers hun kosten zo min mogelijk extra te laten oplopen.
Dat er bovendien een flexibele kortingsregeling is getroffen met ambtenaren van het Europees parlement, verraadt niet alleen hoe dubieus het nieuwe product is, maar schaadt het imago van ‘de politiek’ in het algemeen en ‘die zakkenvullers in Brussel’ in het bijzonder.
Dat voor het radioprogramma Joos schrijfster Margot Vanderstraeten overigens een sentimentele laatste reis op de Beneluxtrein maakte en daarbij mijmerde over creatieve impulsen die uit traagheid zouden voortkomen, was evenzeer naast de kwestie. De kleine drie uur die de oude trein nodig had om van Brussel naar Amsterdam te raken, behelst alleen een slakkentempo in de perceptie van iemand voor wie alles altijd sneller moet. Maar is daar eigenlijk behoefte aan?
In jaren zeventig heeft als experiment om de trein aantrekkelijker te maken de ‘Intercity Plus’ gereden. Voor zes gulden extra, best veel voor die tijd, kreeg je dan krant en koffie erbij. Ook was het interieur dermate gemoderniseerd dat de associatie opdoemde met ‘vliegtuigen maar dan groter’. Onder meer was aan de stoel voor zich een ‘lectuurnet’ aangebracht.
De nieuwe monopolisten op dit traject, de Fyra en de Thalys, hebben behalve hun duurdere prijs gemeen dat ze zelden op tijd rijden (als ze niet uitvallen).
Tussenbalans
Na een week valt over het voorspelde fiasco de combinatie van leedvermaak en berusting op. Het is heel passend dat de Nederlandse premier Rutte per auto naar België komt, om na overleg met collega’s te zeggen dat het aan de spoorwegen zelf is om kinderziektes op te lossen. Dit na doldrieste eisen achteraf uit zijn eigen parlement.
Dat de meeste Fyra’s, net als hun minstens zo prijzige alternatief de Thalys, vertraagd zijn of helemaal niet rijden, is geen verrassing. De daarop volgende klachtencascade evenmin. Wel dat media en aparte twitterkanalen dag na dag een onduidelijke hetze aan het ontketenen zijn, die redelijkerwijs leiden tot het lynchen van conducteurs. Helemaal bizar is dat na het gejuich over het aantal reservaties, de geplaagde woordvoerder weigerde te antwoorden op de vraag hoeveel passagiers de (altijd bomvolle) Beneluxtrein had vervoerd: de vergelijking was zijns inziens oneerlijk omdat voor die laatste mogelijkheid niet hoefde worden gereserveerd. Ook bleek het in Nederland, met zijn louter door economen te verklaren dynamiek, onmogelijk geld terug te vragen wanneer de aansluiting op de Fyra werd gemist doordat een andere hogesnelheidstrein vertraging had: dit zijn twee aparte ondernemingen.
De nieuwe tussennepoplossing dat er onder de noemer jump-on niet meer hoeft gereserveerd te worden tot over vijf maanden de officiële nepoplossing van de trein Antwerpen-Breda van kracht is, zij het tegen betaling van 15 euro extra, volgt een perverse logica waarin ofwel reizigers ofwel bedrijven moeten buigen.
Vooralsnog biedt de internationale Fyra een aanblik die in Nederland bekend was: grotendeels onbezet. Daartegenover staat dat het boemeltje tussen Roosendaal en Antwerpen afgeladen vol is, wat leidt tot treurige verhalen, onder meer van een politicus en een auteur.
En iedereen blijft erbij staan en kijkt ernaar, terwijl er simultaan berichten hier en daar bovenkomen over verontwaardigde consumenten in Engeland die het niet accepteerden dat Starbucks belasting ontdook – en het megabedrijf om kregen. Toch is er een verschil: de koffieketen is nooit in handen geweest van de overheid.
zondag 2 december 2012
Opwaarts en niet deleten
Haal gauw die rosjfoe-ko erbij –‘vaak is men standvastig uit zwakte en moedig uit bedeesdheid’. Ontnuchterend onderzoek uit Nederland. Zowel volgens Gabriël van den Brink als volgens Mark Bovens zoekt de middenklasse sinds enige tijd via ‘opleidingshomogamie’ niet alleen intern soelaas, maar selecteert daarbij ook etnisch. Verse gettovorming: autochtone ‘hooggeschoolden’, wat dat nog moge betekenen, scheppen hun eigen universum.
Het afzetpunt moet snel veranderd zijn. In 2000 kon Meindert Fennema empirisch bewijzen dat bij politici de integratie bijna was gepiept. Van samenwonende allochtone raadsleden had een derde een Nederlandse partner, en bijna de helft had één tot zes familieleden met een Nederlandse partner.
Ik heb reeds mijn ten berge rijzende haardos trachten te evoceren bij de muiterij tegen de eerste versie van het regeerakkoord, het Telegraaf-Wiegel-oproer voor eigen geldelijke glorie zeg maar. Dit zou nu plausibel zijn: men verdedigde veroverde posities. Ongemakkelijk is dan dat mijn eigen beroepsgroep in België zich niet meer tevreden stelt met de status van ‘arm maar sexy’ (Klaus Wowereit, geciteerd uit Koen Haegens’ Neem de tijd) maar zich deze week betuigd liet na de nakende verhoging op de ‘bevrijdende roerende auteursrechtenvoorheffing’. Voor ons maandinkomen, uitzonderingen daargelaten, kan een consultant nog geen halve sheet out of zijn box toveren. Toch zal een werknemer van een ngo in ontwikkelingswerk nooit bij elkaar gelobbyd krijgen wat kunstenaars wisten te bereikten. Ik vrees wel dat ze gratis stemmen hebben binnengehaald voor de N-VA door Lampedusa in Artistikistan te situeren. Het is dan ook niet voor iedere sterveling weggelegd om in een verstandshuwelijk met de media via het sjibbolet ‘creatief’ weer een antagonisme te scheppen met barbarisme – het besparingsplan was in drie dagen van de baan.
Bovenal heb ik met mijn open mind, desnoods te legitimeren met dikke boeken in meer talen waaronder soms Frans zonder Google Translate (‘on est souvent ferme par faiblesse, et audacieux par timidité’), bemerkt dat ik aan het nieuwe middenklassenprofiel voldoe. Ook de kennissenkring blijkt, even empirisch gestaafd, keurig opgeleid en in melk gedoopt. Bankiers ken ik dan weer niet. Kleurlingen met wie ik geregeld contact heb, zijn winkeliers, schoonmakers of crèchepersoneel.
Nog treuriger. Het taalkundig genie zit op een gemengde kleuterschool en begint zich wat te vervelen. Daarom mag ze meedoen aan een zogeheten kangoeroegroepje, met nog vier kindjes uit haar jaar – allen blank, allen van hoogopgeleide ouders. Hopelijk ervaart het peloton schooltaal niet als berg.
Hoe overleeft dan mijn medium, altijd in voor iets?
Een bekend programma op Poetry International, een festival dat zeker geen xenofobie celebreert, heet Het juiste woord. Daarin gaat het om interpretatieproblemen en oplossingen bij het omzetten van poëzie uit de hele wereld naar het Nederlands. Maar wacht even, dan spreken vertalers, over hún vondsten, vaak wel met bereidwillige medewerking van de maker van het origineel.
In een ander succesnummer, Doorfluisteringen, wordt een gedicht van een deelnemer door collega’s omgezet in telkens een andere taal, totdat de oorspronkelijke taal terug is en het ontstane verschil blijkt. Maar wacht, dan blijven de beslissingen in het proces onbelicht en is het louter lachen om het resultaat, vaak wel onder een vriendelijke blik van de bedenker van het origineel.
Misschien iets neutralers, een interview. Dan zit de dichter gewoon achter een tafel en kan hij vertellen over zijn praktijk in het land van herkomst. Maar dan moet er een bemiddelende taal worden gesproken, bij voorkeur Engels, voor het publiek natuurlijk én omdat er in dit format meestal twee dichters tegelijk aan de tand worden gevoeld, over een thema als ‘humor’ of ‘nieuwe media’. Wel luisteren ze vaak beleefd naar elkaar.
Afgelopen jaar kon ik op de openingsavond ternauwernood voorkomen dat achter de naam van Jan Lauwereyns behalve zijn geboorteland België ook zijn huidige woon- en werkland Japan op het meeleesscherm werd geprojecteerd. Waarom was een collega-emigrant als Leo Vroman (of desnoods ik) dan exclusief een Nederlander? Beheerste Lauwereyns de uitheemse taal beter? In De smaak van het geluid van het hart vertelde hij te ploeteren met kanji’s, de voor westerlingen extreem ingewikkelde ideogrammen. Om Lauwereyns’ publicaties in het Engels, waarin hij het kangoeroestadium al heeft bereikt, zouden zijn vorige pleisterplaatsen de Verenigde Staten of Nieuw-Zeeland passender geweest zijn.
Dat de rest van de week de fout in ere werd hersteld, had ik kunnen weten. Eens mochten voor een programma over Herman Gorter buitenlandse dichters in vijf minuten hun mening geven over een vertaald fragment uit Mei. Eigenlijk viel het mee dat dit culmineerde in een door publiekshandgeklap ondersteunde rappoging van een zestigjarige dichteres. Op basis van het aangeleverde materiaal viel immers niets te zeggen. Het ging om de daad van het zeggen, over een streekproduct.
De schermprojectie bij Lauwereyns zei onbeschroomder dat ‘Japan’, veel meer dan ‘Nieuw-Zeeland’ of ‘de Verenigde Staten’, zelfgecertificeerde ontvankelijkheid voor andere culturen behelst. Bij Franse dichters uit (half-)Afrikaanse ouders wordt het betreffende land van dat niet-westerse continent eveneens vermeld.
Rond dergelijk narcistisch exotisme zijn in België onlangs ferme uitspraken gedaan, ook naar aanleiding van literatuur. Rachida Lamrabets debuut zou veel verzet hebben ontmoet in de kritiek omdat daar een oude masculiene blanke overmacht zou zijn. Ik keek daar een beetje van op. Ten eerste denk ik dat dit getalsmatig onwaar is, ten tweede lijkt in de Lage Landen juist exotisme cultureelindustrieel rendabel, en ten derde leid ik uit lezing van de betreffende roman af dat die mannen als poëticaal ideaal nog immer het modernisme zouden voeren. Gelukkig is Lamrabet nu breed geaccepteerd en boekt ook iemand als Chika Unigwe triomfen.
Misschien was mijn verlangen te groot iets geweldigs te ontdekken in hun romandebuten. Bij veel Afrikaanse en soms Zuid-Amerikaanse poëzie ben ik op dezelfde barrière gestuit. In elk geval overtuigt bij westerse schrijvers een soortgelijke stijl me als teken van een beperkte ambachtelijkheid.
Is er een punt denkbaar, waarop een middenklasse ‘open kan staan’? Komt het ‘downdaten’ vanzelf terug? Of kangoeroes nu ver- of hoogspringers zijn, eens landen ze (daar weet ik een leuke studie over, met een lapjesdier in de hoofdrol).
Het afzetpunt moet snel veranderd zijn. In 2000 kon Meindert Fennema empirisch bewijzen dat bij politici de integratie bijna was gepiept. Van samenwonende allochtone raadsleden had een derde een Nederlandse partner, en bijna de helft had één tot zes familieleden met een Nederlandse partner.
Ik heb reeds mijn ten berge rijzende haardos trachten te evoceren bij de muiterij tegen de eerste versie van het regeerakkoord, het Telegraaf-Wiegel-oproer voor eigen geldelijke glorie zeg maar. Dit zou nu plausibel zijn: men verdedigde veroverde posities. Ongemakkelijk is dan dat mijn eigen beroepsgroep in België zich niet meer tevreden stelt met de status van ‘arm maar sexy’ (Klaus Wowereit, geciteerd uit Koen Haegens’ Neem de tijd) maar zich deze week betuigd liet na de nakende verhoging op de ‘bevrijdende roerende auteursrechtenvoorheffing’. Voor ons maandinkomen, uitzonderingen daargelaten, kan een consultant nog geen halve sheet out of zijn box toveren. Toch zal een werknemer van een ngo in ontwikkelingswerk nooit bij elkaar gelobbyd krijgen wat kunstenaars wisten te bereikten. Ik vrees wel dat ze gratis stemmen hebben binnengehaald voor de N-VA door Lampedusa in Artistikistan te situeren. Het is dan ook niet voor iedere sterveling weggelegd om in een verstandshuwelijk met de media via het sjibbolet ‘creatief’ weer een antagonisme te scheppen met barbarisme – het besparingsplan was in drie dagen van de baan.
Bovenal heb ik met mijn open mind, desnoods te legitimeren met dikke boeken in meer talen waaronder soms Frans zonder Google Translate (‘on est souvent ferme par faiblesse, et audacieux par timidité’), bemerkt dat ik aan het nieuwe middenklassenprofiel voldoe. Ook de kennissenkring blijkt, even empirisch gestaafd, keurig opgeleid en in melk gedoopt. Bankiers ken ik dan weer niet. Kleurlingen met wie ik geregeld contact heb, zijn winkeliers, schoonmakers of crèchepersoneel.
Nog treuriger. Het taalkundig genie zit op een gemengde kleuterschool en begint zich wat te vervelen. Daarom mag ze meedoen aan een zogeheten kangoeroegroepje, met nog vier kindjes uit haar jaar – allen blank, allen van hoogopgeleide ouders. Hopelijk ervaart het peloton schooltaal niet als berg.
Hoe overleeft dan mijn medium, altijd in voor iets?
Een bekend programma op Poetry International, een festival dat zeker geen xenofobie celebreert, heet Het juiste woord. Daarin gaat het om interpretatieproblemen en oplossingen bij het omzetten van poëzie uit de hele wereld naar het Nederlands. Maar wacht even, dan spreken vertalers, over hún vondsten, vaak wel met bereidwillige medewerking van de maker van het origineel.
In een ander succesnummer, Doorfluisteringen, wordt een gedicht van een deelnemer door collega’s omgezet in telkens een andere taal, totdat de oorspronkelijke taal terug is en het ontstane verschil blijkt. Maar wacht, dan blijven de beslissingen in het proces onbelicht en is het louter lachen om het resultaat, vaak wel onder een vriendelijke blik van de bedenker van het origineel.
Misschien iets neutralers, een interview. Dan zit de dichter gewoon achter een tafel en kan hij vertellen over zijn praktijk in het land van herkomst. Maar dan moet er een bemiddelende taal worden gesproken, bij voorkeur Engels, voor het publiek natuurlijk én omdat er in dit format meestal twee dichters tegelijk aan de tand worden gevoeld, over een thema als ‘humor’ of ‘nieuwe media’. Wel luisteren ze vaak beleefd naar elkaar.
Afgelopen jaar kon ik op de openingsavond ternauwernood voorkomen dat achter de naam van Jan Lauwereyns behalve zijn geboorteland België ook zijn huidige woon- en werkland Japan op het meeleesscherm werd geprojecteerd. Waarom was een collega-emigrant als Leo Vroman (of desnoods ik) dan exclusief een Nederlander? Beheerste Lauwereyns de uitheemse taal beter? In De smaak van het geluid van het hart vertelde hij te ploeteren met kanji’s, de voor westerlingen extreem ingewikkelde ideogrammen. Om Lauwereyns’ publicaties in het Engels, waarin hij het kangoeroestadium al heeft bereikt, zouden zijn vorige pleisterplaatsen de Verenigde Staten of Nieuw-Zeeland passender geweest zijn.
Dat de rest van de week de fout in ere werd hersteld, had ik kunnen weten. Eens mochten voor een programma over Herman Gorter buitenlandse dichters in vijf minuten hun mening geven over een vertaald fragment uit Mei. Eigenlijk viel het mee dat dit culmineerde in een door publiekshandgeklap ondersteunde rappoging van een zestigjarige dichteres. Op basis van het aangeleverde materiaal viel immers niets te zeggen. Het ging om de daad van het zeggen, over een streekproduct.
De schermprojectie bij Lauwereyns zei onbeschroomder dat ‘Japan’, veel meer dan ‘Nieuw-Zeeland’ of ‘de Verenigde Staten’, zelfgecertificeerde ontvankelijkheid voor andere culturen behelst. Bij Franse dichters uit (half-)Afrikaanse ouders wordt het betreffende land van dat niet-westerse continent eveneens vermeld.
Rond dergelijk narcistisch exotisme zijn in België onlangs ferme uitspraken gedaan, ook naar aanleiding van literatuur. Rachida Lamrabets debuut zou veel verzet hebben ontmoet in de kritiek omdat daar een oude masculiene blanke overmacht zou zijn. Ik keek daar een beetje van op. Ten eerste denk ik dat dit getalsmatig onwaar is, ten tweede lijkt in de Lage Landen juist exotisme cultureelindustrieel rendabel, en ten derde leid ik uit lezing van de betreffende roman af dat die mannen als poëticaal ideaal nog immer het modernisme zouden voeren. Gelukkig is Lamrabet nu breed geaccepteerd en boekt ook iemand als Chika Unigwe triomfen.
Misschien was mijn verlangen te groot iets geweldigs te ontdekken in hun romandebuten. Bij veel Afrikaanse en soms Zuid-Amerikaanse poëzie ben ik op dezelfde barrière gestuit. In elk geval overtuigt bij westerse schrijvers een soortgelijke stijl me als teken van een beperkte ambachtelijkheid.
Is er een punt denkbaar, waarop een middenklasse ‘open kan staan’? Komt het ‘downdaten’ vanzelf terug? Of kangoeroes nu ver- of hoogspringers zijn, eens landen ze (daar weet ik een leuke studie over, met een lapjesdier in de hoofdrol).
Abonneren op:
Posts (Atom)