maandag 8 maart 2010
Wat nu? (12)
Het is niet onopgemerkt gebleven dat Poëziekrant af wil ‘van het etiket “literaire tijdschrift” dat bij te veel potentiële lezers en vooral bij jongeren te veel weerstand oproept’. Het omslag meldt dan ook ‘nieuwe vormgeving’ (de tweede in korte tijd) en het redactioneel weet met een joekel van een zeugma: ‘Ook aan de inhoud is en zal nog gesleuteld worden’. Elders kreeg die nieuwe koers uitleg. Lezers hadden te verstaan gegeven dat ze het blad ‘slechts gedeeltelijk lazen, omwille van te veel tekst’.
Aardig is dat het betreffende nummer die kritiek ondermijnt. Een knappe bespreking van een boek over poëzie ziet: ‘De crisis manifesteerde zich toen amateurs niet langer naar poëzie grepen om de actualiteit te becommentariëren maar gedichten als een zaak van nerds gingen beschouwen’. Ook herbergt Poëziekrant een foto van koningin Fabiola, omringd door dichters die zich uit de voeten maken. Zelfs Christine D’haen lijkt te berusten. Heeft de koningin goedbedoelde vragen over de stiel gesteld? Stak ze een monoloog af?
Voor ivoren torens mis ik ruimtelijk inzicht en wat ‘diepzinnig’ en ‘oppervlakkig’ behelzen weet ik evenmin, maar op een gegeven moment worden simplificatie en eeuwig stommetje spelen bij projecties op ‘de lezer’ pedant en pilaarbijtend. Ik heb aangedrongen op een scheiding der geesten. Niemand moet ‘hoge’ kunst consumeren, maar het zou fijn zijn als dit niet bij voorbaat met pretentieus onbegrip verhinderd wordt voor mensen die dat wel wensen. En mochten auteurs niet voor een literair blad willen schrijven omdat de gage te laag is of omdat ze aan hun theewater voelen dat het niet deugt, laat hen! Andere podia zullen aantrekkelijker zijn.
Uiteindelijk kan het medium pas tot wasdom komen indien er wat mee bereikt wil worden. Hoewel ik niet dol ben op Bijbelse statements over samenzweringen voor het hogere doel, lijkt me dat een literair tijdschrift de ambitie mag hebben de wereld te veranderen.
In een artikel uit 1964 over muziek zegt Theodor Adorno met zijn apocalyptische stijl (in de vertaling van Offermans): ‘De legitieme betekenis van het experiment is niets anders dan de zelfbewuste kracht van de kunst om zich te verzetten tegen datgene wat haar conventioneel van buitenaf door de aanpassing wordt opgedrongen. Het gevolg daarvan zou zijn dat men niet een soort van natuurreservaat voor het experimentele in de muziek zou moeten aanleggen en de rest als altijd aan de traditionele muziek zou moeten overlaten, maar men zou beide dezelfde organisatorische voorwaarden moeten toekennen opdat de moderne radicale muziek niet in feite wordt verengd tot de specialiteit die haar vijanden later belasteren.’
Omdat de term meer dan eens voorbij is gekomen, merk ik ‘niche’ nu expliciet aan als enige manier waarop een literair blad kan overleven. Mede uit commercieel oogpunt: men kan niet concurreren tegen oneigenlijke collega’s. Wel kan het ‘rendement’ grillige curven vertonen. Niet voor niets luidt de mooiste tijdschriftnaam van de Lage Landen Het Trage Vuur.
Daarbij valt te overleggen welk genre het beste bij welk medium past. Voor ultrakort proza en dus poëzie lijkt internet aangewezen. Daarvan zijn de mogelijkheden groot, ik kan dat niet genoeg benadrukken, zolang ze niet worden overschat. Technologie is geen autonome kracht, en vergt gogme dat voortkomt uit ervaring – die niet voorbehouden is aan aandeelhouders. Wel zal een digitaal archief alles permanent moeten ontsluiten, want we praten over een human knowledge project.
Met die term uit de lingua franca van de globalisering komt hopelijk een bron terug in zicht: het spectatoriale tijdschrift. Voorbij de circuits die laaglandse literatuur, vooral in België, zo bedompt maken vergt dat samenwerking in een koffiehuis waaruit voor de ventilatie deuren en ramen zijn verwijderd.
Papier is vanwege de omvang nog nodig voor verhaal en novelle, maar bovenal voor niche vier: het essay. Dit begrip is hier al meermaals gevallen, met de suggestie dat ik weet waar ik het precies over heb. Quod non, om bijna met Asterix te spreken. Wel valt in een lustrum juryrapporten van een specialistenprijs te zien dat dit genre nogal vlottend is.
Daarom een onnozel synoniem: denkbeweging. Deze vertrekt niet van een ‘aanleiding in de actualiteit’, en laat zich evenmin de wet voorschrijven door een eenheidsstijl en een omvang. Het essay is principieel grillig. Daarmee druist het in tegen neoliberale wetenschap, die te ‘valoriseren’ vraagstellingen eist, omdat kennis wel degelijk zijn doel is (zelfs vooruitgang). Het is het meest politieke annex ideologische aller genres.
Voor mij hebben literaire tijdschriften met het format van het themanummer, ook handig voor recensenten, mede hierom hun langste tijd gehad: het essay ridiculiseert dit met de oervraag ‘Waar gaat dit over?’ Tegelijk is het zo subjectief en onbestuurbaar, dat een blad er het democratisch minimum van de ‘pluriformiteit’ mee kan benaderen. Niet onbelangrijk, omdat Revolver daar als enige aanspraak op kon maken.
Doe ik nu een oproep aan een elite? Wil ik naar een contemplatief lezen of zie ik heil in multitasking? Of verblindt mij het algemeen belang?
Het zal verstandiger zijn om, als in de eerste de beste subsidieaanvraag, de relevantie van het literaire tijdschrift aan te geven. Een uitstervende taal heeft het niet, wel een gedurfd denken. Het literaire bedrijf steunt op de analogie. Catalogi puilen uit van kwalificaties als ‘het beste sinds…’, ‘het antwoord op…’, ‘de Vlaamse versie van…’, ‘voor de liefhebbers van…’, die recensenten in staat stelt een onbekende schrijver te situeren en die boekhandelaren kunnen benutten als klanten hun om een titel vragen die het vorige leesgenot moet evenaren.
Het hele literaire bedrijf? Nee, een klein medium bleef moedig weerstand bieden. De analogie is het literaire tijdschrift vreemd. Niet voor niets afficheerde De Revisor het eerste verhaal van Patrizio Canaponi als ‘prozadebuut van formaat’ – elke vergelijking was misplaatst, wegens een autoriteitsargument van de redactie.
Entrepreneurs der Lage Landen, talmt niet! Gedenkt Elvis ook buiten uw gebeden! Verlies is gegarandeerd. Al het andere blijft meegenomen.
Nagekomen
Een poging tot metavisie op de klimaatperikelen, waarin het buitengewoon complex geworden gatekeeperschap ook veeleer moet afrekenen met meningsecreties dan met argumenten, en waarin innerlijke schisma’s aan de oppervlakte komen. Is het toevallig dat in dit artikel baarden voorbijvliegen?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten