zaterdag 31 december 2016

Really?


Er is veel gezegd en geschreven over de popmuzikale sterfgetallen die in 2016 te betreuren vielen. Aangezien het hier gaat om een gemeenschapscheppend specialisme dat met de babyboomgeneratie pas waarlijk verbreid werd, zal deze weemoed nog wel even aanhouden. Raar idee, dat er, nog los van hun managers, ooit geen Beatle meer op aard’ zal rondlopen.
Wel heeft ieder uiteraard zijn gevoeligheden. Dat op eerste kerstdag George Michael overleed deed mijn temperatuur minder stijgen dan dat Alphonse Mouzon hetzelfde op dezelfde dag gebeurde.
Terugkijken, selecteren, generen.
Prince was natuurlijk hors categorie, maar tot zulke gouden doden hoorde naar mijn gevoel zeker Maurice White. Net als Muhammad Ali blijkt hij ‘Stand By Me’ te hebben gecoverd.
Vanuit mijn jarenzeventigmanie rinkelden er ook bellen bij het nieuws dat Rod Temperton was overleden. Aan het zalig stompzinnige liedje ‘Girls’ van Moments & Whatnauts uit 1975, dat ik op een of andere manier associeer met het decennium, werkte hij bij live-optredens mee.
Hij was de auteur van ‘Star of a Story’ en dé man achter Heatwave. Pas na Tempertons dood dringt tot me door dat ‘Always And Forever’ van die band was. De grootste hit van Heatwave bleek ‘Boogie Nights’. Maar die baslijn kwam me wel erg bekend voor, van Michael Jackson. Totdat ik begreep dat dit ‘Off The Wall’ ook van Temperton was en hij dus autoplagiaat pleegde.
Weinig later kwam ik door het overlijden van Lydia Tuinenburg op het spoor van de megahit Send Me The Pillow’ door Lydia & The Melody Strings, op de rand van 1959/1960. En dat liedje, zelf een cover, brengt me bij een liedje uit mijn jeugd, ‘Ik lig op mijn kussen stil te dromen’ van het legendarische duo Hepie & Hepie.
Ik had dit kunnen weten uit het prachtige project De Cover Top-100 van Vic van de Reijt (2001). De Nederlandstalige bewerkingen van meestal Engelse liedjes stammen bij hem hoofdzakelijk uit Nederland. Hadden generaties Belgische zangers – van Wim De Craene over Louis Neefs naar Zjef Vannuytsel tot Wannes Van de Velde – zich beperkt tot eigen werk?
De vraag stellen is hem beantwoorden. De eerste die me te binnen schiet is Jan De Wilde, met ‘Naakte Man’. Maar dat nummer kwam na Van de Reijts sluitingstermijn. En eigenlijk is mij ‘Naked Man’ door The Pilgrims dierbaarder; die de oorspronkelijke taal handhaafden en dus niet mogen meedoen.
De schrijver van dat nummer, Randy Newman, raakte opnieuw binnen mijn blikveld door de televisieserie Treme. Daar was een rol weggelegd voor zijn ‘Louisiana 1927’, dat ik ooit voor een draak van een nummer hield. Het verwijst naar een ramp in een arme staat die ook weer niet op het repertoire van iedereen staat.
Van de Reijt ruimt wel plaats in voor Raymond van het Groenewoud. Prompt gingen mijn gedachten naar een variant van de cover: de herneming annex bewerking van een eigen nummer. Met ‘Vlaanderen Boven’ deed Van het Groenewoud het zelfs tweemaal. In 2002 steeg daarover het eerste gemor op. De recente versie van ‘Vlaanderen Boven’ liet pas echt een rioolput opengaan over multiculturalisme en politieke correctheid.
De alomtegenwoordige terugkijkcultuur in ronde getallen liet me kennismaken met de naar verluidt allereerste punksingle, uit 1976: ‘New Rosie’ van The Damned. Het liedje begint met de van ongeloof puilende vraag ‘Is she really going out with him’. Was dat twee jaar later niet de titel van een hit van de hyperbewuste zanger-componist Joe Jackson?
En door een piepklein instrumentaal fragment uit de film Boyhood realiseerde ik me pas dat de melanchool trekkende gitaar in ‘Band on the Run’ (Paul McCartney & Wings) uit 1974 even later is gekopieerd door niemand minder dan Peter Maffay in ‘Und Es War Sommer’ – een nummer dat in Nederland meer renommee heeft door Rob de Nijs’ coverversie ‘Het werd zomer’.
Dat er dus ooit geen Beatle meer zal rondlopen, krijgt geen vat op de eeuwige levensdrift van muziek die ertoe doet. Een vrolijk stemmende vaststelling, waarop minstens gezongen mag worden.

dinsdag 27 december 2016

Een aantal treetjes lager



De literaire industrie bood op de valreep van 2016 een raar soort goed nieuws: de Lezeres des Vaderlands stopt. Wekelijks dus geen tabellen meer met de manvrouwverhouding in boekrecensies. Hoe opgetogen ik me ooit toonde dat het project was gestart, zo opgelucht voel ik me dat het eindigt.
Zekerheidshalve een voorbehoud bij deze en volgende beweringen: de Lezeres opereert vanaf Twitter en Facebook en blog, en die middelste mediapoot is mij onbekend. Ook weet ik niet wie de Lezeres is/zijn.
Dat ze structureel één aspect uit de literatuurkritiek natelde, vond en vind ik belangrijk omdat elke orde onvermijdelijk ethisch is. Kiezen voor A betekent het sneven van B. De Lezeres des Vaderlands bewees dat in slimme, joehoe-vaardige teksten. Ze waren gelukkig ook betrokken bij wat er in de samenleving gebeurt. Misschien is het daar vreemd genoeg misgegaan.
Dat literatuur wordt doorgetrokken naar schier onbeweeglijke maatschappelijke fenomenen juich ik alleen maar toe, maar het lijkt net of De Lezeres de stiel van onderzoeker inruilde voor een duobaan van aanklager en rechter.
Volgens mij zoog het genderproject te veel thema’s aan: eurocentrisme, etniciteit, (geciteerd) racisme… Dat ze op de agenda staan, vind ik geweldig. Dankzij het debat over Zwarte Piet gaat de laaglandse blik naar wat details leken of tradities zonder haar in de boter. Hoe bewust is de kijker annex getuige van een andere lading? Waar verandert vanzelfsprekendheid in schaamte?
Uit debatten tijdens de legislatuur van de Lezeres herinner ik me een tafereel op de Gouden Koets, in de Keukenhof een beeld van een negroïde vrouw wier armbanden op ketenen leken, in de Efteling een Monsieur Cannibale en meer dienstpersoneel, een kerklied over ‘negers met een loftrompet’
In die enerverende context dreef de Lezeres des Vaderlands af, door expliciet morele oordelen te vellen. Kon ze bij manvrouwverhoudingen in literatuur verontwaardigd zijn en scherp, de beschuldiging ‘seksistisch’ viel niet snel. Ze zou te logisch en reflexmatig zijn, zeker voor het medium waarin dit zich beweegt.
Eric Hazan & Kamo stelden in Eerste revolutionaire maatregelen dat van de potentiële agora die internet en sociale netwerken kunnen zijn niets terechtkomt. Deze ethische status quo dacht de Lezeres omzeilen door anoniem te blijven, maar ze bevestigde slechts cynisme met een overdosis ironie: ‘Ik ben een vrouw van veertig met een sigaret. Ik ben een student. Ik ben een oma met een smartphone. Ik ben een beeldend kunstenaar, een academicus, een schrijver, een vrijwilliger, een tandarts, een musicus, een trambestuurder.’
Die anonimiteit werd zelfs misplaatst doordat de Lezeres aan de nieuwe onderwerpen een deugdentoerisme koppelde. Een vernietigende reactie op een poging tot zelfkritiek van de blanke journalist Sander van Walsum, waarop ze zichzelf tot kampioen intentie-ontrafelen kroonde, veranderde de blog in een tribunaal achter een onewayscreen.
Behalve problematisch was dit tegenstrijdig, omdat het er volgens de Lezeres wel degelijk toe doet of iemand blank of zwart is, man of vrouw, hoog- of laagopgeleid.
Een uitgesponnen protest tegen de dwaze maar voorspelbare onthulling van het Ferrante-pseudoniem openbaarde ten overvloede dat voor de Lezeres een privacy ook een morele kwestie is. Maar ze kende geen restricties voor anderen, en het leek alsof er tegenpolig mccarthyisme herrees.
Minstens stigmatiseerde de Lezeres mensen met wie ze het oneens was. Koren op de molen van de cultuurindustrie, wat een gevoel van onoverwinnelijkheid kan hebben verwekt. Naar mijn idee overspeelde de Lezeres haar hand met een grappig bedoelde standaardbrief aan hoogopgeleide mannen van middelbare leeftijd die aan ‘emancipatiekramp’ leden.
In de aankondiging van haar afscheid noemde de Lezeres haar werk nog steeds ‘onderzoek’. Ik vind die verbetenheid mooi, net zoals ik de roman Ik heb altijd gelijk bewonder. Maar steeds zaniken en nooit zelfkritiek – van intellectuele projecten als deze verwacht ik meer. Temeer daar de Lezeres met complimenten zo zuinig was, dat deze ook paradoxaal bleken.
Vaak geprezen en tegen welke vijand ook verdedigd werd bijvoorbeeld Astrid Roemer, die de P.C. Hooft-prijs kreeg. Maar nooit onderwierp de Lezeres een boek van haar aan een lezing, zodat niet-aflatende loftuitingen en de verwerping van kritische noten iets mechanisch kregen, solidariteit op de automatische piloot.
Speciale aandacht kregen de auteurs Hermans, Reve en Mulisch. Bij het afscheid lichtte de Lezeres dit toe:

Wanneer boeken of auteurs maar moeilijk aansluiten op het Grote Drie-beeld, omdat ze een andere, niet-mannelijke, niet-westerse of niet-witte canon als referentie nemen bijvoorbeeld, of omdat ze een andere opvatting over het genre van de roman hebben, belanden ze al snel een aantal treetjes lager op de literaire ladder.

Dit zijn zulke algemene bewoordingen en veronderstellingen, dat het schril wordt. Geen belichting van grote onderlinge verschillen, laat staan dat deze Drie, of welke collega ook, in de praktijk zouden functioneren als canon. Dat heeft, vrees ik, bitter weinig te maken met een multiculturele of superdiverse samenleving, maar met een leescultuur. In België is, ondanks soms bizarre publiciteitsoffensieven, Hugo Claus al een vergeten schrijver aan het worden.
Morgen zal de grootheid van vandaag hetzelfde lot beschoren zijn. Er lijkt domweg geen serieus te nemen literatuurkritiek, of ze nu door mannen of vrouwen wordt bedreven. Ik vond het tragisch om dat door de schrandere commentaren van de Lezeres bevestigd te zien terwijl ze een andere vraagstelling hanteerde:

‘Is kwaliteit iets enkelvoudigs? Ik denk het niet. Sommige schrijvers duwen hun literatuur de richting op van de journalistiek, anderen weer helemaal niet. In de postkoloniale literatuur zijn er schrijvers die zeer bewust spelen met de taal, omdat die taal ooit opgedrongen werd door de kolonisator – denk aan het werk van Edgar Cairo. Er zijn auteurs die diepgaand beïnvloed zijn door Virginia Woolf, dat levert een ander type proza op dan als W.F. Hermans je grote voorbeeld is.

Wordt er alleen in postkoloniale literatuur zo ideologisch met taal gespeeld? Daar zou je een debat over kunnen voeren, maar daar heb ik de Lezeres nooit op kunnen betrappen. Wel retweette ze gestaag dezelfde mensen.
Bedoeld als onderneming die de blik zou verwijden, werd de Lezeres des Vaderlands, in mijn hoogopgeleide ogen van middelbare leeftijd, een oefening in myopie.

donderdag 22 december 2016

An existential problem



Een naar bijverschijnsel van het drama in Berlijn, dat niet over een moordpartij blijkt te gaan maar over asielzoekers en moslims, vind ik dat mijn vooroordelen bevestigd worden. Ergens hoopte ik dat politici een minimale waardigheid zouden ophouden door niet-recupererend te reageren, maar kennelijk was de verleiding te groot.
Dus daar ging Nigel Farage weer, en Filip Dewinter en Geert Wilders.
Nog een bijverschijnsel: de commentaren en weerleggingen daarvan die ze meteen oproepen, zowel pijnlijk en ergerlijk als hartverwarmend. En nu haak ik verdorie aan.
Af en toe dwing ik me een bliksembezoek te brengen aan Wilderstwitterland. Alle commotie rond zijn foto van een bebloede Merkel (wier gevoelens de PVV-leider kent sinds hij in de publieke ruimte als martelaar werd afgebeeld?) leidt een beetje af van de bijschriften. Het kan aan mijn beroepsdeformatie liggen, maar ik krijg de indruk dat Wilders' taalbehandeling verandert.
Ten eerste gebruikte hij in zijn initiële commentaar meer woorden met veel lettergrepen: ‘Merkel, Rutte en alle andere laffe regeringsleiders hebben met hun opengrenzenpolitiek de asieltsunami en islamterreur binnengelaten’. Het lijkt alsof hij dermate stoomt dat hij een basale communicatiewet vergeet. Met het woord ‘opengrenzenpolitiek’ zijn veel punten te scoren bij Scrabble, maar mede door de huidige spellingswetten leest het niet lekker.
Of verried Wilders’ formulering routine?
De zin als geheel, van 132 tekens, past amper in het Twitterformat. De lange woorden hebben iets weg van hyperlinks, van samenvattingen. Ze zullen voor een overtuigde volger volstaan. Dan nog is het werkwoord ‘binnenlaten’ volgens de schoolmeester in mij inexact. Het valt te verbinden met ‘opengrenzenpolitiek’, terwijl het bedoelt samen te gaan met ‘asieltsunami’ en ‘islamterreur’.
Ten tweede bediende Wilders zich in begeleidende tweets van poëzie. Daar valt bij te meesmuilen, omdat dit genre in zijn denken louter geschikt is voor zogeheten subsidieslurpers. Maar als kamerlid valt ook hij onder de zorgen van de overheid. Zijn digitale oplage ligt wel oneindig veel hoger dan bij dichters in hun ivoren toren van papier.
In deze jijbakkentraditie is het verder saillant dat Wilders zijn gedicht eerst publiceerde in het Engels en een uur later een vertaling gaf in zijn eigen Nederlands.
Dit is de oerversie:

They hate and kill us.
And nobody protects us.
Our leaders betray us.
We need a political revolution.
And defend our people.

Het fameuze wij-zij-denken (waarvan het internet een gelijkende Engelstalige variant geeft) krijgt hier een ereloge. Over de identiteit van de twee partijen licht het gedicht nog geen tipje van de sluier op. Alle vijf regels bevatten wel een wij, ofwel letterlijk, ofwel door ‘us’ en ‘our’. Het zij is waarlijk in de minderheid en wordt slechts in de openingsregel genoemd.
In rond gallicistisch Nederlands heet dit proces als geheel volgens mij insinueren.
De vertaling geeft meer operette:

Ze haten en vermoorden ons
En niemand beschermt ons
Onze leiders verraden ons
Een politieke revolutie is nodig

Om ons volk te beschermen

De laatste twee regels variëren op het origineel. Regel vier ontbeert namelijk een wij en oogt objectiever. De bepleite politieke revolutie wordt dan een performatief handigheidje en veroorzaakt een witregel. Zo krijgt het drastische middel legitimatie door het nobele doel in de slotregel.
Waarschijnlijk ben ik te veel door mijn eigen obsessies overmand als me ten slotte frappeert dat het origineel als een kalasjnikov alle zinnen afsluit met een punt, en de vertaling als een harmonieus multiculturalisme niet.
Wilders liet zijn Engelse gedicht vergezellen door een retweet van een zes dagen oudere schepping:

Islamic immigration

Is an invasion

An existential problem

That will replace our people

Erase our culture

End our freedom

STOP IT NOW

Hier voegde hij na elke tekstregel een witregel in (een techniek die, voor wat het waard is, ook in recente Nederlandse poëzie terug te vinden valt). De nadruk was zogezegd nog nadrukkelijker en vond een hoogtepunt in de slotzin die integraal was opgetrokken uit kapitalen.
Voor de toestand waarin deze tekst zich bevindt leen ik een term die Samuel Vriezen muntte: oorlogsmist. Wilders hoeft niet eens meer te insinueren en haalt maximaal rendement uit de vrijheid van meningsuiting. Een boude stelling wordt domweg als feit aangeboden. Daarin toont dit vooralsnog kleine oeuvre zich consequent.
Die reductie spiegelt zich zelfs syntactisch. De drie gedichten hebben een nevenschikking gemeen, die redenatie en oorzakelijke verbanden overbodig maakt.
Uit alle macht probeer ik te begrijpen waarom mensen zich door zulke opruiingen gesterkt kunnen voelen. Ik zoek raad bij het eerste nummer van Vrij Nederland als maandblad, dat op het omslag belooft: ‘Verzet! Zo gaat links weer winnen’.
Het bijbehorende interview met elf progressieve kopstukken willigt de belofte niet in. Voor de tigste keer gaat het over een ‘goed verhaal’ en ‘persoonlijkheden’. Terecht wordt gezegd dat burgers, de ‘onderstroom’ genoemd, al initiatieven ontplooien. En Zihni Özdil herhaalt zijn overtuiging dat je met Henk en Ingrid moet debatteren in plaats van hen te ridiculiseren.
Het mag simpeler en gedurfder, is de conclusie. Maar elders in het Vrij Nederland-nummer bekritiseert Hafid Bouazza het bijbehorende taalgebruik van ‘verbinden’, wat Bram Peper ter plekke verklaart uit het hebben van idealen bij ontstentenis van een ideologie.
Deze voormalige PvdA-burgemeester van Rotterdam hekelt de radicale systeemkritiek van de jaren zeventig, die hij eigenlijk verklaart uit de gevolgen van de secularisatie: politici waren voormalige gereformeerden en katholieken. Bouazza verwijt hun opvolgers een gebrek aan realiteitszin en het mijden van confrontaties. Zijn vrije meningsuiting is hem te dierbaar om ‘een politieke pion te worden’.
Van één tekst in Vrij Nederland weet ik vrij zeker dat deze aan links demonstreert hoe het niet moet. Twee verslaggevers trekken naar het voor hen wel heel erg diepe zuiden van Venlo om herinneringen aan Wilders los te peuteren. Dit resulteert in twee stukjes uit een schoolkrant en twee jeugdfoto’s.
Moet Wilders dus onserieus genomen worden? Natuurlijk kon ik het niet laten ook even naar de vernieuwde boekenrubriek te kijken. Eén medewerker produceerde één recensie plus vier signalementen. Zo wordt een poëziebundel voorgesteld in minder dan honderd woorden.

maandag 19 december 2016

Meerdere momenten




Al voor december steeg er in Oxford, lemmatisch epicentrum, witte rook op over het woord van het jaar. Het luidde ‘post-truth’. Behalve dat het een decenniaoud begrip bleek, was het naar mijn smaak ook misplaatst omdat iets pijnlijks abstraheerde of minstens buiten zichzelf plaatste.
Het was immers pas na het onwaarschijnlijke scenario van de verkiezing van Trump tot president, dat kritische mensen ontdekten dat er iets aan de knikker was met het sociale medium waarop zij voor hun geselecteerde publiek het beste van zichzelf hadden gegeven (inderdaad, ik weet niet waar ik het over heb en een blog als dit blijft passé).
Dus zal het waarachtige woord van het jaar een samenstelling moeten zijn van een prefix als ‘on-’ of ‘wan-’ met facebook.
Mijn wereld is er nog niet mee afgedekt. Enig gepieker gaf me een ander woord. Daarbij wil ik me hoeden voor actualiteitspretentie, omdat een soortgelijke poging me ooit himmelhoch had doen jauchzen over een inkeping bij beschuiten, die al jaren bleek te bestaan.
Met dat voorbehoud is mijn woord van 2016: ‘individuele verpakking’. Ik stuitte erop in supermarkten waar koekjes in kartonnen dozen met die aanbeveling verkocht worden. Om versheid te garanderen is elk afzonderlijk koekje gestoken in plastic.
Terwijl burgers verwoed proberen om op termijn te handelen voor het milieu en dus voor aardbewoners, bijvoorbeeld met herbruikbare verpakkingen, levert de industriële individuele verpakking maatwerk in de smaakbeleving. Altijd vers! Zo geformuleerd dreunt de pastoor in mij zijn teksten op, maar eigenlijk ben ik vooral verbaasd dat zoiets kan bestaan. Dan is er namelijk vraag naar.
Koekjes in de supermarkt zijn per definitie niet vers; wie die kwaliteit verlangt moet zelf bakken. Bij ontstentenis van kennis of tijd voor dat voor mijn part authentieke maakprocedé geeft de individuele verpakking het maximaal haalbare in retour.
Ook in de nieuwsvoorziening wint zo’n individuele verpakking aan belang. Het is een oude journalistieke (en literaire) wet dat een bericht beter pakt wanneer het door ogen van personen verteld wordt (Gerard Reve: vergroting door verkleining). Maar inmiddels gaat die versmalde blik boven alles.
Voorbeeldje. De tragedie in Aleppo wordt complexer, terwijl ‘het nieuws’ haar steeds meer terugbrengt tot getuigenissen van en over mensen: een dokter, Omran Daqneesh, een jonge twitteraar, een clown, enz.
Afgelopen weekend besefte ik dat ook poëzie een individuele verpakking kan hebben, door een lang gedicht dat De Standaard publiceerde precies ‘over Aleppo’. Het wisselde een licht variërende sloganregel ‘Er is alles in de wereld’ af met strofes over westers doen en laten. Ik citeer de eerste en laatste beschrijving:

Het miezert. Met mijn dochter hang ik ballen
in een kerstboom terwijl het bombardementen
regent op Aleppo. Iemand ligt te kermen,
ergens. In de verte rijdt een intercity
en in China produceren ze de schermen
die ons toestaan om in hoge resolutie
weg te kijken. De buurvrouw is aan ’t strijken.
(…)
In New York zijn diplomaten aan het eten.
Journalisten rapporteren. Echte venten
fantaseren over daden na het daten.
Elders kelen ze hun vijanden als schapen,
blok voor blok, zonder genade. Winterkwaaltjes
zijn gespreksstof bij de slager. Voor het slapen
krijgt mijn kind als elke avond één verhaaltje.
Kippen gaan op stok en vossen spannen listen.

De allerlaatste strofe van het gedicht is éénregelig en geselt met een verwijzing naar het spreekwoordelijke postoorlogsexcuus het geweten: ‘Morgen gaan we zeggen dat we het niet wisten’. Gevoegd bij het feit dat het geheel Nu heet en op de opiniepagina geplaatst werd, is het een nauwelijks verhulde oproep om in actie te komen.
Maar volgens mij is dat schijn en ik vrees dat ik het gedicht kitsch vind. Ben ik dan poortwachterig? Van de auteur heb ik nog nooit gehoord, zodat de weekendbijlage me voert naar het vermoeden van een zondagsdichterschap.
In de bundel Schrijverstypen, bij het afscheid van Gillis Dorleijn als hoogleraar letterkunde, droeg Dirk De Geest daar een artikel over bij. Hij grasduint door Candlelight-bundels en noemt verschillen met als officieel gepercipieerde poëzie. Die hebben ideologische achtergronden, bijvoorbeeld in het expliciet delen van een ervaring, maar ze schuilen natuurlijk ook in technische details.
Nog verrast het me dat er volgens De Geest in zondagsgedichten ‘dominantie van de onvoltooid tegenwoordige tijd’ heerst. Vanzelfsprekend! Temeer daar dát het is wat er, tot en met de titel, op de opiniepagina gebeurde.
Het gedicht toont in laatste instantie besef. Bijvoorbeeld dat het westen zich onmachtig opstelt of dat mensen onverbeterlijk zijn omdat ze in barre tijden hun banale handelingen voortzetten. Door de opiniepagina ondergaat het gedicht tekst wel een paradoxale genreverandering. Het wordt lifestyle, vol verontschuldigend narcisme, vol noties over zoals de wereld nu eenmaal is – die zichzelf feliciteren met dat bewustzijn over kritiek die gerelativeerd mag.
En de krantenlezer bekent aan de ontbijttafel: zo voel ik het ook. Hoera voor die individuele verpakking die nog bijna medeplichtig zou maken.
De dichter is mogelijk een bekende Vlaming. Hij wordt althans geïntroduceerd als een medewerker van een televisieprogramma. Dat vergroot mijn afstand tot de tekst: er spreekt wellicht minder een kunstenaar dan een insider van hoe er nu eenmaal bericht wordt over de wereld zoals die nu eenmaal is.
Mijn laatste restje clementie tegenover deze tekst wordt weggespoeld door de sloganregel die zelfs deze gedaante aanneemt: ‘Er is alles in de wereld, moet je weten/ en één moment telt meerdere momenten’. Zo voldaan dat deze knipoog naar Lucebert is, die van diens fameuze gedicht een matrix maakt! En kijk de zondagsdichter zich eens meten met de keizer van het laaglandse poëtische engagement uit de hovaardige twintigste eeuw!
(Of toont zo’n knipoog een gezond zelfvertrouwen? Zoals Jesse Klaver die een tot opiniestuk omgebouwde partijtoespraak kan beginnen met de zin ‘Er waart een spook door de westerse democratieën.’ Dat hij dat spook in de volgende zin identificeert als ‘het rechts-populisme’ toont dan wel dat hij met zijn individuele verpakking blind is voor links-populisme dat maar blijft hameren op ‘een nieuw verhaal’. Of zoals Peter Mertens die een hoofdstuk over migratie uit zijn nieuwe boek heeft geschrapt ‘omdat het anders te dik zou zijn’. Wat een lezersservice, wat een maatwerk!)
Aan het Aleppogedicht verbaast me uiteindelijk nog het meest dat de opinieredactie het op haar pagina publiceerde. Waarom dit uit de biotoop van de letterenbijlage gehaald? Was daar even geen rubriek voorhanden? Ik weet al niet hoe te ontsnappen aan cultuurpessimisme als ik, zowaar conform observaties van een vaste medewerker, opper dat die letterenbijlage ‘door de eisen van de tijd’ naar de vaantjes geholpen was…
Nu zijgt dus eveneens een onliterair podium door eigen toedoen ineen. Hopelijk niet door een wens ‘uit de eigen comfortzone te komen’, want die uitdrukking spreekt al jaren de post-truth. Parallelle universa blijven er hoe dan ook. Net als de individuele verpakking dienen ze pragmatische illusies.

maandag 12 december 2016

Vreselijk irritant




Amper branden de kerstlichtjes in de stad of de lijstjes doemen op. De beste uit het culturele aanbod van het afgelopen jaar – voor mij is dat een beschamend fenomeen. Wat weten anderen veel, hoe groot is hun overzicht! Onbeperkt hun weerstand tegen communicatiegerelateerde symptomen bij de inslag in de krater van het gemoed!
Moest ik spontaan antwoorden, dan zou ik zeggen: Treme. Maar die dramareeks over het New Orleans van na de overstroming, met een onweerstaanbare Wendell Pierce, pakte me ook met de niet-aflatende muziek. Er doen vele bekende muzikanten mee, tot en met Ron Carter die basles krijgt (de geschiedenis herhaalt zich). Van één iemand valt, als running gag, uitsluitend de naam en krijgen we commentaren te horen die hij net aan de bar gegeven heeft: ‘Wynton’. Zijn broer Delfaeyo is daarentegen met band en al te zien.
Mijn antwoord zal fout zijn. Treme is een oudere reeks. Zo komt de aap uit mijn mouw. Dat ik cultuurproducten argwaan die De Nieuwe A of B blijken te zijn waarvan onverwijld notie moet worden gehad. Bij literatuur heb ik soms proberen te volgen, bij muziek werd het me als puber al te veel.
Onvermijdelijk zijn mijn ontdekkingen van 2016 gedateerd. Toch ben ik trots via YouTube op Hiatus Kayote gestuit te zijn. Deze Australische band deed me beseffen dat er wel degelijk een draad valt op te nemen van dé schijnbaar afgewikkelde eindmuziek uit de jaren zeventig: jazzrock. Waar destijds door het combineren van maatsoorten ritme tot het uiterste gedreven werd, morrelt Hiatus Kayote nu doodleuk aan het tempo.
Versnellen en vertragen binnen één nummer vergt het uiterste van een band, waarvan de leden waarlijk op elkaar ingespeeld moeten zijn. Ik had in de R&B drummers al rare dingen horen doen op hun hi-hat, maar Hiatus Kayote voert die individuele virtuositeit af ten gunste van een gevoelstempo in een kleine gemeenschap – die live naturel blijft.
In 2016 leerde ik eveneens een paar stukken kennen van Carlo Gesualdo, de zestiende-eeuwse componist. Hij bleek berucht te zijn om redenen ter verspreiding waarvan nog geen paparazzi nodig waren. Op mijn beurt ben ik blij voor dat voorval eindelijk een zegswijze te kunnen lanceren die in mijn teksten tot nog toe irrelevant is geweest: in flagrante delicto (zo trof Gesualdo zijn vrouw aan met een ander).
De liedjes die me van deze componist ter ore zijn gekomen, hebben de band met hun maker verloren. Ze zijn althans verregaand onthecht.
Het was ook merkwaardig om in de eerstvolgende dichtbundel die ik las Gesualdo aan te treffen. Alsof Erik Spinoy in Nu is al te laat de panelen speciaal voor mij klaar had gezet!
Eerst staat er, gedateerd op oktober 1590:

sexy vrouw op het bed gekeeld, de minnaar op
de vloer doorschoten, keer op keer doorboord.

Beiden daarna voor het gemeen te kijk gezet.

Verderop lijkt de daad eindelijk voltooid en krijgt de artiest ingevingen van zijn geweten:

Gesualdo dronk van heksen

het zwarte menstruatiebloed. Wie weet wat hij
met zijn efeben deed. Al die ziektes, rare kuren:
voor de duivel driemaal dagelijks flagelleren.

Door zijn schuld, door zijn grote schuld: Il Perdono
van oom Carlo Borromeo (bijeen laaiend vagevuur
genadige engelen) bracht ook geen soelaas.

Harmonie: te wreed verwrongen. Muziek:
volledig ‘losgerukt uit haar tijd’.

De aanhalingstekens zijn adequaat, want verwijzen naar een recensie van de uitvoering van Tenebrae Responsoria door Philippe Herreweghes Collegium Vocale.
Verderop komt dat muziekstuk aan de orde:

Tenebrae Responsoria: donkere metten, kathedraalspelonk
van vleermuisduisternis.

De levensbron gestremd, de ogen door tranen verduisterd.
Hoog troont mijn troost en geen hopeloze zorg
gelijkt de mijne.

Na de eerste ochtend brandt één bleke waskaars nog.
Op vrijdag wordt ook die gedoofd en komen vijf
Zes dolkmesstemmen plots van overal.

Soldaten reiken op een lange stok de spons: azijn.

Twee tonelen – een historisch en een Bijbels – wisselen elkaar af, waarna het nog pijnlijker wordt in een ingesprongen tekstje:

Ik kan erin kwijt wat ik zelf heb bedacht: mijn personages
maken mee waar ik zelf doodsbenauwd voor ben.

Soms bedenk ik iemand die vreselijk irritant is. Dan denk ik:
Doe nou niet zo tegen hem!

Het lijkt wel of ze echt bestaan, ik ken ze een voor een.
Ik weet precies hoe ze eruitzien: hun neus, hun ogen.

Daar gebruikt Spinoy geen aanhalingstekens, wederom gepast, dunkt me. Je zou er te veel nodig hebben. Dit is het cultuurbijlagendiscours, waarin artiesten tegen het niets leunen door eindeloos hun passie uit te venten, met woorden en uitdrukkingen die aan de uitgeholde kant zijn. En waarin best-of-lijstjes een ongefundeerde hiërarchie scheppen. En waarin bijvoorbeeld ik deze in postings zogenaamd belangeloos en onafhankelijk bekritiseer.
Ten slotte lijkt Carlo Gesualdo in de cultuurgeschiedenis opgenomen:

Huxley in zijn mescalineroes, werktuiglijk dolend
door melodisch niemandsland.

De aarde lag doodstil, door duisternis omfloerst
terwijl het kruis werd opgericht.

Schnittke en Stravinsky en ook Philip ‘Warlock’ Heseltine
die zich de herboren Gesualdo waande
tot het gas hem schaakte.

‘Waarom liet gij in diepten mij alleen’? Het hoofd gebogen
gaf hij toen de geest.

De artiest als typekunstenaar? Ik moet nu denken aan een van de weinige fictiebundels die in 2016 op mijn plankje belandde. Erik Jan Harmens schreef met Hallo muur een verpletterend boek. In columnachtige stukken, met uitsluitend duizelingwekkend heldere zinnen, keert hij zichzelf binnenstebuiten en laat zien wat alcohol vermag, ook tegenover familie, vrienden en collega’s.
Uit die vleermuisduisternis raakt Harmens herboren.
Hij zou een Gesualdo kunnen zijn. Het onderscheid dat literair-theoretisch wordt aangebracht tussen een schepper en zijn personage is in Hallo muur weg. Toch voldoet het boek niet aan de cultuurindustriële vraag naar authenticiteit, doordat het al is wat het is.
Fictie lijkt niet de juiste benaming, non-fictie evenmin.
Genadeloos, dat is dan geloof ik het woord. Mogelijk willen kerstlichtjes daar wat lappen om binden, door te suggereren dat er altijd een plaats is waar ook anderen zijn, ieder in een eigen tempo.

Buiten mededinging
Eindelijk de (ook niet helemaal kakelverse) documentaire Jaco van Paul Marchand en Stephen Kijak gezien. Muziek bij landschappen, ‘mijn’ bassist maakte eigenlijk soundtracks!
Omdat de tragische afloop van Pastorius’ leven elk licht weet te overschaduwen, compenseert een beschouwer misschien door te focussen op die verbijsterende muziek. Ik wijt het althans daaraan dat de bijna ondraaglijke beelden van de late Pastorius, bijvoorbeeld bij Modern Electric Bass, ook laten zien hoe zijn gezicht leek op dat van Rogi Wieg…
Nu zijn er precies twee kunstenaars van wier leven & werk ik pretendeer een beetje kennis te hebben. Naast Pastorius gaat het dan om Herman Brood. Gaandeweg de film drong tot me door dat ze een stijgende lijn hebben gekend tot en met 1979. Toen brak bij beiden de verkering met hun geliefde, over wie ze hun mooiste liedjes hadden geschreven, ‘Portrait of Tracy’ en ‘Doreen’.
Een derde studieobject van mij is de jaren zeventig, dus dat blijkt ook passend.
Indien mijn conclusie in het bovenstaande stukje klopt dat er altijd anderen zijn, dan hebben Brood en Pastorius daar vanaf 1980 helaas niet van kunnen genieten. Ze werden keizers, en kennelijk waagde niemand het hun te vertellen dat ze geen kleren meer aan hadden.
Extra jammer is dat, omdat beiden werkelijkheidscorrectie hadden gewaardeerd. Van Brood is de uitspraak dat het niet het publiek is dat de artiest nodig heeft maar dat het precies andersom is. En de documentaire Jaco eindigt met de stem van het basgenie dat hij ‘onze muziek’ vertolkt heeft.

zondag 4 december 2016

Vertrouwensdemocratie




Het is een understatement dat het toespraakje van Jan Terlouw in De Wereld Draait Door iets heeft losgemaakt. NRC heeft inmiddels een heus ‘dossier Het touwtje van Terlouw’, genoemd naar het beeld dat de voormalige D66-lijsttrekker voor zijn kritiek gebruikte (het touwtje dat ooit door de brievenbus stak en waarmee de voordeur door iedereen viel te openen, getuigde van vertrouwen).
Twee dingen vielen me in die reacties op. Ten eerste dat een majeur punt in Terlouws aanklacht, de welbewuste verrampetamping van het milieu, kennelijk zo evident is dat er snel aan werd voorbijgegaan. Daarnaast verwekte de touwtjesanekdote een keur aan persoonlijke associaties en herinneringen, die moeiteloos werden geëxtrapoleerd tot een statement over de huidige maatschappij.
Dus laat ik daar even onbeschroomd aan meedoen, zij het in ontkennende zin. Waarschijnlijk ben ik, opgegroeid in de jaren zeventig, te jong voor de tijd waarover Terlouw spreekt en die een nogal monoculturele gedaante heeft, met vrouwen die thuis zitten ook. Ik kan me geen touwtjes in de sesam-open-u-functie herinneren. Wel werd binnen de wijk, aan de rand van de stad, een fiets voor een winkel niet op slot gezet. Toen ik dat in het centrum had herhaald en de fiets prompt gestolen werd, snapte ik wel dat moedertjelief mijn handelwijze onbegrijpelijk vond.
Wel werden meer of minder bekende wijkbewoners van mijn ouders' generatie ‘oom’ of ‘tante’ genoemd. Dat voelt echter niet anders dan nu, als vriendjes van mijn kinderen, al dan niet uit de wijk, me bij mijn voornaam aanspreken en ik daar blij mee ben (geen ruimte voor insinuaties in de pedofiele sfeer).
De ‘vertrouwensdemocratie’ die Terlouw in eerste instantie van politici verlangt, heeft inclusieve bedoelingen. Dus zouden er op basaal niveau ook bijdragen van burgers mogen komen. Bijvoorbeeld dat ze auto rijden zonder alcohol, downloaden met respect voor auteursrechten, producten kopen die niet onredelijk goedkoop zijn, geen schadelijke stoffen lozen, argumenten van een tegenstander correct weergeven.
Alleen vanwege dit willekeurige rijtje zou ik mezelf geen volkomen betrouwbaar persoon noemen. Maar het irriteerde me werkelijk dat de liberale voorvrouw Gwendolyn Rutten in de Krant op Zondag het voorstel om, tegen de uitstoot van fijnstof, geen openhaardhout meer te verstoken beschouwde als inbreuk op de persoonlijke vrijheid.
De hele wereld lijkt boos, maar terwijl het afgelopen decennium links begon te hameren op plichten, ziet rechts plots alom rechten.
Als ik me niet vergis druist Ruttens standpunt in tegen de interventie-ideeën van John Stuart Mill, maar mij stoort haar onwrikbare overtuiging dat de overheid zich gedraagt als een ouwe pastoor. Ze staat in die observatie bepaald niet alleen. Wat betekent dat de vertrouwensdemocratie, die immers steunt op een algemeen belang, bij voorbaat ondermijnd wordt.
In verband met Terlouw wil ik begrijpen dat niet iedereen één facet van zijn idylle terug wil: sociale controle. Maar dan de meest moralistische gedaante ervan, niet een zogezegd helpend oog. Ik sluit overigens niet uit dat de gesmade pastoors van ooit wel eens een boek hadden gelezen en zelfstandig konden nadenken.
Over het optreden van Terlouw durf ik niet te oordelen. Daarvoor zijn mijn vooroordelen te groot. Een gemeenschapspleidooi bij DWDD! Podium van anti-intellectualisme! Ik moest ook slikken van de stelling dat Terlouw ‘een man met een missie’ was. ‘Hij wil straks graag geen TED-talk geven, maar een Jan-talk’, enz.
Ik ben benieuwd of het nu Oorlogswinter of Koning van Katoren of Briefgeheim of Oosterschelde Windkracht 10 is dat afvalt, nu Terlouw ‘twee klassieke jeugdboeken’ blijkt te hebben geschreven. Kijk, daar is mijn vooroordeel dus, dat door het geprezen object bevestigd werd met de aanspreking van zijn gesprekspartner als ‘Matthijs’.
Da mag nie van Marc.
Laat ik het zo zeggen, dat ik schrok van het beeld dat oude mensen aankleeft. Terlouw bleek ‘kwiek’ te zijn, mede omdat hij een tekst ‘uit het hoofd’ kon opzeggen. De sympathie die de presentator ongetwijfeld oprecht uitte, leek me sentimenteel en stigmatiserend – een uitnodiging om in de deelbelangenindustrie van ouderenpartijen een extra niche te scheppen.
Misschien moet ik dus maar een eigen barrière doorbreken door mijn variant te vertellen van het touwtje door de brievenbus. Ik vergeet namelijk geregeld mijn sleutels uit de garagedeur te halen. Toch is er nog nooit iemand onaangekondigd binnengekomen.
Een tijd geleden werd er aangebeld. Het was onze straatjunk, die lachend me mijn sleutels gaf. Hij zei erbij dat hij te vertrouwen was, waarna een dosis wantrouwen door mijn aderen schoot.
Op een avond werd er aangebeld en was hij het weer. Ik tastte al naar mijn sleutels toen hij met een arcadische gejaagdheid zei dat hij te vertrouwen was. Betrapt liet ik hem binnen.
Hij vroeg of hij geld van me kon lenen. In de tijd die mijn brein nodig had om een diplomatieke oplossing te vinden begon hij zijn levensverhaal. Hij liet foto’s zien van zijn moeder (met hoofddoek) en vertelde dat hij in de gevangenis had gezeten maar louter omdat hij op de uitkijk had gestaan.
Ook herhaalde hij dat de teruggave van mijn sleutels bewees dat hij betrouwbaar was. Toen ik redelijkerwijs niets menselijks wist te verzinnen, leende ik (vader met verantwoordelijkheid) hem (een gespierde man) het gevraagde geld. Met een bedenkelijke rationalisatie poogde ik het te zien als een laat bedankje voor zijn goedheid en als straf voor mijn wantrouwen.
De dagen erna vertelde ik het verhaal aan verschillende mensen. Ik weet niet of het iets over hen of over mij zegt, dat ze me allen een ongelooflijk ruggengraatloze sukkel vonden. En dat ik dat volledig met hen eens was, maar toch vond dat ik iets nobels had gedaan.
Een week later ging de bel en gaf de man me het geleende bedrag terug. Hij wilde er wat rente bij geven, maar dat weigerde ik. Het staat me niet meer bij of dat uit principe was. 



Naschriftje

In Ik was een van hen: drie jaar undercover onder moslims door Maarten Zeegers, dat NRC rekende tot de 24 beste Nederlandstalige boeken van 2016, spreekt een schilder Willem over de Haagse wijk Transvaal (op de achterflap genoemd ‘het Nederlandse Molenbeek’) vóór de jaren zeventig:

‘We waren één grote familie. Je had geeneens sloten op de deur, die gingen open met een touwtje door de brievenbus. Bang voor inbraak hoefde je niet te zijn, want er was toch niets te halen. Nu jatten ze alles onder je kont vandaan. Als je ’s morgens je steiger opzet, dan is-ie ’s middags verdwenen’.
‘Was Transvaal vroeger ook niet al crimineel?’
‘Dat viel wel mee. Soms kwam de buurvrouw met een doos juwelen aanzetten. Die waren dan ergens van de kar gevallen. Mocht je er een uitzoeken voor een leuk prijsje.’