zondag 24 augustus 2025

De Helhond sliep

 

 

Met verhevigde concentratie zaai en wied ik in De appelmoestuin. Het wordt mijn pretentieuste boek tot nu toe. Niet zozeer omdat het een nieuwig type essays wil brengen, als wel omdat ze in eerste instantie zijn bedoeld voor jongeren. Meer dan ooit weeg ik woorden. Er bestaat immers zoiets als toegankelijkheid, registerdrift en bukken versus hurken versus op de rug gaan liggen.

Tegelijk heb ik zoals altijd maar een flauw idee van wat ik eigenlijk beweer. Henri Michaux liet recent bij monde van vertaler Rokus Hofstede weten:

 

Communiceren? Jij wilt ook al communiceren? Wat wil je dan communiceren? Je opvulsels? Altijd weer dezelfde vergissing. Jullie wederzijdse opvulsels?

Je bent nog niet intiem genoeg met jezelf, ongelukkige, om iets te communiceren te hebben.

 

Al tijdens mijn vooralsnog niet spectaculair lange leven is ‘communiceren’ van betekenis en gebruik veranderd. Aan het begin van de eeuw beschreef ik hoe en waar dit werkwoord overgankelijk werd. Om vooral maar overdrachtelijk te zijn, waar dit citaat uit Hoekpijlers zich tegen kant. Dit ging in het Nederlands gepaard met het geweld van het voorzetsel ‘naar’. Wat mij betreft wordt het samen met ‘rond’ genomineerd voor de afgrond. Kijk nou, ik beweer iets en het rijmt nog ook! Laat ik niet vrezen aan De appelmoestuin onvoldoende morele en poëtische stoelgang te verlenen. Het ontbreken van een heldere boodschap is politiek, maakt ruimte om voor jongeren taal op maat te serveren. Zonder maat.

Onder registers vertoef ik het langst. Wanneer ik jongerentaal uitprobeer, zou het boek krampachtig worden. Al was het omdat mijn oren uit prille generaties soms wat opvangen over ‘beste ooit’ dat aan de overzijde van de oceaan evengoed, met de nuance van zijn leeftijd als ‘maybe ever’, door een stokoude wortelkleurige wordt gebezigd. Sowieso ben ik als levenslange lezer geïmpregneerd met uitdrukkingen voor een doelpubliek dat ik nu probeer te bereiken. Ook van televisie zal het nodige in mijn lichaam opgeslagen zijn. De brave ondeugendheid van Swiebertje over de luimigheid bij Pipo de Clown (incl. Klukkluks ongemakkelijk stemmende gebabbel à la ‘Mij hebben wel de landkaart, maar de weg zijn propvol gevarens’) naar het ‘Asjemenou’ van Loeki de Leeuw. Zou iemand dat nog zeggen? Zonder er meer dan één laag ironie af te moeten krabben?

Toch ben ik niet per definitie tegen gedateerde taal, vandaar ook dat eindeloze wegen. Mijn eigen leescarrière steunt deze noodzaak elk woord in behandeling te nemen. Bij de boeken van J.B. Schuil had ik als lagere scholier niet in de smiezen dat woorden (‘vossen’) in onbruik geraakt waren, bij het werk van Gerard Reve – dat op het middelbaar aan mij voorging – was me dat als student op de universiteit juist ingeprent.

Ten slotte is er de lopende receptie. Een cryptogram herintroduceerde in mijn woordenschat het begrip ‘marva’. Nazicht leert dat het met hoofdletters moet worden gespeld en in 2017 is afgeschaft; deze vakterm klonk in mijn ouderlijk huis geregeld. Dus vermoed ik dat jargon ook voor jongeren toegankelijk kan zijn, zonder het statuut van schrijftaal verworven te hoeven hebben.

Op mijn bureau liggen onder meer de recentste twee bundels van Miguel Declercq. De nieuwste uit 2024 heet De weeromstuit, een titel die me registerdriftig slingert naar tijden waar ik louter óver heb gelezen. Toen men ook ‘warempel’ zei. En ‘waarachtig’ – als uitroep en niet als adjectief. Van Dale wrijft me in dat ik bluf. Ik ken Declercqs woord louter in de uitdrukking ‘van de weeromstuit’, maar het blijkt ook zelfstandig te bestaan, in de tricolonisch klinkende betekenissen: weerstuit, terugstuit, reactie.

Het openingsgedicht van de bundel heet ‘Boven water’. Laat dat nu tevens de titel zijn van zijn voorlaatste bundel uit 2012, meer dan een decennium voordien, toen het voormalige, tot nieuwe Hugo Claus gebombardeerde wonderkind bijna even lang gezwegen had. En waratje, parbleu, in Boven water staat een gedicht ‘De weeromstuit’. Ik citeer het integraal:

zondag 17 augustus 2025

Lovely

 

 

 

James Worthy begroot de leestijd van zijn rouwboekje Liverpool op anderhalf uur, de duur van een voetbalwedstrijd! Een echte held lijkt Virgil, die Worthy’s doodzieke vader een hart onder de riem steekt met een filmpje.

 

Naar de kathedraal van York lopen Tibetaanse monniken, van wie er eentje crocs draagt. Allen smartphones in de hand. Aan de zijkant laat bijna heel mijn team zich fotograferen op een bank naast een broodetende Beertje Paddington. Verderop drink ik koffie op de ongetwijfeld authentieke Shambles-markt en mept een jongen uit een Russisch ogend gezin met een fles op de fietstas van de gourmande waar een insect vertoeft. Even later een authentiek Engels ogend gezin dat ook stuk voor stuk drank bij zich heeft, in blikjes. De jongste krijst wanneer het op de top van zijn wijsvinger een wesp wil wegslaan.

 

We proberen een nette campingplek voor ‘members only’ waar vele campers staan maar krijgen geen contact op het telefoonnummer. Een technicus loopt van de poort naar de parkeerplaats en zegt dat hij absolutely nothing to do heeft met deze onderneming. Ze was tot vorig jaar gewoon open, zegt een vriendelijke kampeerder die het privénummer van de eigenaar belt en het oprecht onbegrijpelijk blijft vinden dat we niet worden toegelaten.

Dit wordt een constante: alleen vaste gasten en geen tenten. Caravan Parks waarvan niets rest dan een vermolmd hek voor hoog opgeschoten gras. Langs de wegen groene stroken met het bord No overnight camping. Eén pleisterplaats beweerde grasloos te zijn, waarna we hen confronteerden met hun websitefoto’s en hoorden dat dit gras ‘not suitable for tents’ was.

Het klopt dat honden er meer rechten hebben (‘Please scoop the poop’), maar ik voel de geest van Farage. Te achterdochtig allicht en aangepord door reclames. Dat de cider van Engelse appels is gemaakt, de melk van Engelse koeien, dat er aparte komkommers zijn voor de EU… Op pubs heet voedsel ‘homemade’ en valt ‘the taste of home’ te ervaren.

 

Plichtbewust stel ik de douche af op ‘eco’ maar na een halve minuut zwicht ik voor ‘high’ en krijg het alsnog warm.

 

Na een tongpiesende pastry hernemen we de weg, die volgens een bord een stijgingspercentage van 16% heeft. Eerst probeer ik te fietsen op het kleinste verzet en zigzag over de hele breedte. Ik stap af en duw mijn zwaarbeladen ros minutenlang. Verderop treffen we opnieuw waarschuwingsborden met percentages, nu voor de afdaling. Fietsers wordt expliciet gemaand de remmen te controleren.

Op de camping zegt men net niet grinnikend dat men ons al had gezien. Een gemeenschap die per auto naar de wc rijdt. Ik ben daar gegrepen door de gietijzeren stortbak boven me, inclusief ketting om aan te trekken. De beheerster Angel komt en rekent het duurste tot nu toe, tien pond meer dan de elektra afnemende mobilhomers die vertelden dat het hier sober maar net was. Ze posteert zich vlak onder de Engelse vlag, aan de mast waarvan ik een waslijn had bevestigd en waarbij schilfers zich losmaakten.

Omdat we niet cash betalen komt ze de volgende ochtend terug met een machientje en geeft ons 5 pond korting. Toen hadden we al ontdekt dat de idyllische foto’s op de website niet van deze plaats stamden.

 

Natuurbeschrijvingen zijn nooit populair geweest en ik kan me indenken dat ze als eerste sneuvelen bij bewerkingen, maar het taalkundig genie geniet met extra volle teugen van het landschap omdat dat er precies bij zou liggen zoals romans het hadden uitgeschilderd. Wanneer ik haar een week later, zuidelijker, The Tenant of Wildfell Hall schenk, ziet ze ook die beschrijvingen terug.

Zelf verblijf ik aangenaam in Jane Gardams verliteratuurde De dochter van Crusoe: ‘Ik hou van het moeras en van Oversands en ik weet dat ik in een heel boeiend landschap woon, zoals de gezusters Brontë. Maar ik heb zo mijn vragen over de gezusters Brontë. Ik vraag me af of het ooit de bedoeling is geweest dat mensen helemaal met een landschap vergroeien. Ik ben tenslotte helemaal niet mystiek, ik wil niet eens het Vormsel ontvangen. Weet u, toen Robinson Crusoe met een landschap werd verbonden viel het hem moeilijk zijn verstand te bewaren. Ik word in een landschap opgelost en mijn enige hoop is dat er iemand komt die met me trouwt om alles compleet te maken en mij daar weg te halen.

 

In de stad Preston serveert het restaurant Yum Yum pizza’s.

 

Stopwoordje in Dylan van Rijsbergens De net-niet elite: ‘bijvoorbeeld’. Dat zou ik moeten bewijzen, maar er zijn veel treffers! Bijvoorbeeld over een succesvol zelfhulpboek uit 2014: ‘Business Model You is expliciet gericht op professionals (‘beroepslevenskunstenaars’). Het staat bol van voorbeelden van mensen met uiteenlopende functies en loopbanen, maar daartussen vind je bijvoorbeeld geen havenwerker, supermarktcaissière of frietverkoper.’

 

Het goedkope appartement dat we in Liverpool kunnen huren ligt aan de rand, op hooguit honderd meters van slapende junks. Het zit in een splinternieuwe luxe flat en de sleutels moeten we uit een kluisje halen aan een hek rond nog zo’n te bouwen kolos. De code werkt niet. Tot de gourmande ontdekt dat er aan het hek een tweede kluisje hangt. We zijn te vroeg en mogen onze fietsen al parkeren in een onberispelijke berging – de recentste campinghoudster had ons gewaarschuwd voor diefstallen en vernielingen in de grote stad. Wanneer we uren later terugkomen, staat de deur van de berging open! Er komt een jongen uit, met een grote tas achterop van Über.

 

Geweldig Beatles-museum dat wil meedelen. Nu kan ik obscure krantenartikeltjes lezen, evengoed in het Nederlands. Dat George het meeste haar heeft (‘Ik zou liever gelyncht worden dan mijn voorhoofd laten zien’), dat Ringo zwijgt wanneer er veel mensen om hem heen zijn (‘Hij is de enige Beatle die niet op een middelbare school is geweest’). Daarnaast hoeft niemand me te vertellen dat Paul als enige bij het ontbijt koffie neemt en dat John zich eens bij een hotel registreerde onder de nationaliteit ‘catholic’.

Wat hebben die mannen hard gewerkt. Like a dog dus. Maf om uit De net-niet elite te begrijpen dat volgens David Graeber John in het begin een uitkering kreeg en benutte als ontwikkelingssubsidie.

In de pub worden we aangesproken door een bejaard dwergdametje in oranje. Ze vraagt of wij haar niet herkennen, want heeft 22 miljoen volgers op TikTok. Dan roept ze: ‘I’m a staaaaaaar’.