donderdag 17 juli 2025

En het helpt niet

 

 

 

Ook poëziedecoratie is vergankelijk. Het kanaalgedicht van Herman de Coninck, dat hier drie jaar geleden onder de ophaalbrug werd opgespannen, is alweer vervangen. Wel blijft onze gemeente haar bekendste literator uitspelen. Toch zou het boekencentrum eerder worden verwacht in een bibliotheek. Die is hier verplant en viel, zoals uit te tekenen was, ten prooi aan toeristen – terwijl in de historische collectie moet worden gesnoeid. Maar ja, als zelfs The Guardian beweert dat het er goed toeven is als ‘cultural hub’... Ook vertrok De Coninck na de middelbare school en ligt zijn echte biotoop in Antwerpen. Ik ben toch maar eens gaan kijken wat er ditmaal in zijn geboortestad van hem te vernemen is.

 

Dromend water

Pal tegenover De Conincks geboortehuis, onder een brug die Plaisance heette en stilzwijgend en met succes naar hem werd hernoemd, is vorige maand een volgend gedicht van hem geopend:

 

Water. Soms loopt het rechtdoor
als een ideologie, een vastberaden stoet
van stilte, naar de zee,
de grote internationale
waar alle water zijn overtuiging haalt
(om desnoods dijken te breken).
Soms hangt er nevel over:
dromend water: het droomt dat het zweeft
en dan zweeft het ook. En later, oud geworden,
trekt het zich terug in een vijver
met een rijk innerlijk leven.
Water. Alle schijn draagt het met zich mee
en blijft zichzelf, altijd anders
en altijd water.

 

Ik beken! Mijn eerste reactie was er een van afgrijzen. Daarvoor volstond niet eens de helft van het gedicht. Tot en met de haakjes ontwaar ik belegen kritiek op mensen met een missie. Zij benaderen de wereld vanuit een idee dat ze, anders dan de meerderheid, ook expliciet verkondigen. De Coninck verbeeldt hen via ‘rechtdoor’ als star en dogmatisch; impliciet blijft zijn overtuiging dat warme of gevoelige of genuanceerde mensen buigzaam stromen. Of ben ik blind voor wat hij vanuit het ouderlijk huis kan hebben gezien? Het kanaal, per definitie recht, stroomt naar de Zenne die overgaat in de Schelde die uitmondt in de Noordzee. Doordat De Coninck het laatste reservoir echter ‘de grote internationale’ noemt, trekt hij het historische strijdlied van de onderklasse in zijn kritiek. Links is de pineut. In Met een klank van hobo uit 1980 zou De Coninck ginnegappen dat hij gelooft in socialisme ‘zoals de natuur / ons dat leert’. En demonstreerde dat met ander H2O, van regen op planten, en ‘de prachtige ongelijkheid die dat oplevert’.

Het watergedicht belandde in de buitengewoon succesvolle debuutbundel De lenige liefde uit 1969. Misschien is het een sonnet, waarbij de chute valt na het eerste ‘zweeft’. Aanstichter van dat wonder is de nevel, een romantisch natuurverschijnsel dat door heel dat boek heen zweemt. In dit gedicht neemt de nevel letterlijk en figuurlijk afstand. Zonder die definitief tot het water te kunnen bewaren, want achterhaald raakt door de harde werkelijkheid. Resteert vage levensbeschouwelijkheid, die aan het slot nochtans een moraal opdient.

Bij de eerste publicatie in Nieuw Vlaams Tijdschrift anno 1968 had dit gedicht nog geen hoofdletters, conform de geplogenheden van die revolutionaire jaren waarin de piepjonge dichter in het roerige Leuven studeerde. Ook stond er achter ‘dromend water’ een puntkomma, die De Coninck bij nader inzien te cerebraal kan hebben gevonden. Het duwtje dat zijn dubbelepunt nu geeft, is peanuts in vergelijking met de latere toevoeging van ‘ook’ in de regel daarna. Ze is een knieval, omdat iets (kinderlijk) magisch nu toegankelijker wordt gemaakt. Ofwel onzeker over de leesvaardigheid van burgers ofwel in een verlangen wat meer goochelaar voor zijn publiek te zijn, beweegt de dichter.

 

Komkommertijd

Onder de brug is de vormgeving van het gedicht pontificaal veranderd, waarbij als in een woordwolk sommige begrippen een groter corps kregen. Een duidelijker geval van nudging? Of wil men De Coninck met experimenteel ogende typografie zachtjes bewegen richting zijn vermaarde collega Van Ostaijen uit Antwerpen?

Of het allemaal veel uitmaakt, is de vraag. De Coninck positioneert zich als stuurman aan wal. De eerste zes regels spotten ouwelijk met wereldverbeteraars. Bij het blijkbaar menselijker gemijmer zijn de haakjes, normaliter een teken voor complexiteit, een uiting van populisme. Ze zouden een constante blijven, hengelend naar bijval. Zoals in Met een klank van hobo gerept wordt van een ‘zootje van zes. / (Zoontje bedoel ik, maar de schrijffout mag blijven staan.)’ In het watergedicht houdt de toelichting over de vijver veilige ruimte voor ironie. Het slot knipoogt cultureel naar Heraclitus én relativeert de moraal ook half.

Eigenlijk kan ik me geen integraal geslaagd gedicht van De Coninck heugen. Aan die verdwazing ligt vermoedelijk een postmodernistische afkomst als dichter ten grondslag. In mijn hoedanigheid van essayist snapte ik van stonde af evenmin wat De Coninck wilde met zijn bewonderenswaardig luchtige stukjes. En om er dan maar een drieslag van te maken: als mens ducht ik netwerken.

Een hele alinea met meningen! Pure strategie, vrees ik, om recenter De Coninck-nieuws te kunnen herkauwen. Zijn bundel Met een klank van hobo is begin van deze maand, begin van de vakantie ook, opgenomen in de nieuwste versie van de KANTL-canon. Over de keuze als geheel was al best wat te doen. Op mijn scherm verschenen klachten over wie er niet (meer) op staan en over premisses bij de commissie, gevolgd door comfortabele sociologische observaties over de critici.

Mij verbijstert het feit dat De Coninck wel op zo’n lijst staat. Op zichzelf is deze bekentenis sneu. De KANTL herbergt het puikje van mijn vakgenoten, terwijl ik geen enkel bewijs kan overleggen van wetenschappelijk inzicht. Dan resteert slechts de uitweg naar het artikel smaak. Ditzelfde instituut wist me ook te verbazen met de selectie van Heerma van Voss’ Het archief, waarvan je veel kunt zeggen maar niet dat het een bijzondere roman is.

Terwijl bij Heerma van Voss prijzende recensies en nominaties te vinden zijn, leidde De Conincks poëzie bij critici, Hugo Brems uitgezonderd, een kwakkelend bestaan. Maf voor iemand met zo’n grote populariteit, die bovendien is gesierd met een meerdelig verzameld werk, een brieveneditie, een biografie, en een memoire plus bloemlezing door zijn weduwe. Tot nog toe was De Coninck bovenal een Bekende Vlaming. Ik begrijp dat de VRT en De Standaard in deze komkommertijd hun netwerken zullen aanspreken om alsnog legitimerend eerbetoon te brengen. Daarom wil ik nagaan wat volgens de KANTL zelf tot De Conincks toetreding tot het pantheon heeft geleid.

 

maandag 7 juli 2025

Übernudging

 

 

 

Als beginnend journalist moest ik in het vaderland ooit een symposium over De Toekomst Van De Gezondheidszorg verslaan. Mij staat bij dat er noodklokken luidden die dissonantie teweegbrachten. De directeur van een ziekenhuis zag kosten de pan uit rijzen, terwijl zijn specialist in een zogeheten maatschap te weinig inkomsten noteerde. Laatstgenoemde spreker, die ik voor een vermogend man had gehouden, redeneerde zo onnavolgbaar dat ik voor hem mijn spaarpot kapot wilde slaan omdat zijn faillissement aanstaande leek en hij, in zijn offer aan iedere medemens, aan de rand van afgrond stond.

Gelukkig vertrok ik spoedig naar België en ontdekte dat de gezondheidszorg er beter georganiseerd was. Wel ontstond er andere verwarring. De factuur van artsen bleek afhankelijk van hun statuut. Nog altijd. Er loopt zowel ‘geconventioneerd’, ‘deels geconventioneerd’ en ‘niet-geconventioneerd’ hooggeschoold medisch personeel rond. Bij vergoedingen van de laatste twee groepen laat het ziekenfonds ruimte voor fluctuerend ‘ereloon’ en ‘supplementen’. Ook bieden zulke geneeskundigen steeds vaker diensten aan tegen verschillende tarieven. Wie spoedig geholpen wil worden, kan dat in de avonduren en weekenden voor een meerprijs. Wie die niet kan betalen, komt op de wachtlijst.

Als ik het goed begrijp stijgt het aantal artsen dat deels of niet is geconventioneerd, samen met de prijs voor hun kunde. In mijn woonplaats zijn er nog zo weinig tandartsen die tegen een afgesproken tarief werken, dat er onlangs een mobiele post is opgericht voor ongelukkigen met veel pijn en weinig kapitaal. Toen ik dat las begreep ik beter waarom het normaal is geworden om een afspraak bevestigd te krijgen in mails met een curieuze mededeling die een dreigement behelst: wie niet tijdig afzegt krijgt een boete en zolang die niet is voldaan blijft hulp achterwege.

Vandaag staken artsen en specialisten in België. Als vakbondsknaap vind ik dat een legitiem middel om de werkelijkheid te verbeteren, zolang dit door het doel wordt geheiligd. Medeburgers krijgen een alternatief waardepatroon voorgelegd. Dus? Deze stakers vinden dat ze door de minister van Volksgezondheid, die stijgende kosten wil beheersen, in het nauw worden gebracht– tot en met de framing. Ze zijn geen geldwolven! En de toekomst van de zorg is, nog altijd, in het geding! Innovatie, onderzoek, kwaliteitsborging!

Als mafketel van de taal heb ik gezocht naar een aansprekende tekst over dit schandaal en vond van een belangenorganisatie een uitleg:



Mijn beroepsgedeformeerde oog ziet meteen een spelfoutje. Plus een framewoord tegen de plannen van de minister: ‘staatsgeneeskunde’. Klinkt vertrouwd in tijden dat Trump alles wat hem niet zint ‘communistisch’ noemt (voor dat etiket komt in België louter de Geneeskunde voor het Volk in aanmerking, wier bekommernis en bescheiden honorering buiten elke discussie staan). De overheid is weer de klos. Mij ergert de populistische en denigrerende lading die deze belangenorganisatie aan ‘staatsgeneeskunde’ geeft, omdat gezondheid tot de domeinen behoort die nooit aan de vrije markt mogen worden overgelaten. Zoals de post, het openbaar vervoer, het onderwijs, enz.

Denigrerend vind ik sowieso de vormgeving van de argumenten. Alsof patiënten niet goed snik zijn en bij het handje moeten worden genomen. De korte tekst is al in drie blokken verdeeld, die alle een rode titel in hoofdletters hebben. Übernudging. Per blok staan er bulletpoints, in de vorm van groene vinken, whatsappwolkjes, rode andreaskruizen en pijltjes. Zo’n kleuren- en vormengamma schijnt pedagogisch effectief te zijn bij hersenlozen, om hun kans op begrip te maximaliseen. Komisch is dat artsen en specialisten zelf contaminerend ageren tegen een ‘overheid die de controle grijpt’ en het pleonasme ‘strikte overheidscontrole’ gebruiken.

Bijna de helft van de tekst staat, als variant op Trumps hoofdletters, in bold. Daar strijdt de druk die dit hooggeschoold medisch personeel zo legt met de ervaring van hun patiënten. Bijvoorbeeld dat het ‘samen met u’ het beste behandelplan wil kiezen. Nog los van het feit dat het bijwoord ‘samen’ in communicatie en beleid hooguit een retorische marker is, weten patiënten zich geconfronteerd met opgelegde behandelplannen van specialisten. Dialogen zijn er slechts met verplegend personeel en huisartsen.

Eén zin – een samenvatting samenvattend en omgeven door sneue emoji’s – is in een groter corps gezet. Zo valt daarin het woord ‘visie’ extra op. Hol neoliberalisme.  Dat past wel bij de bedreiging die deze geneeskundigen ervaren. Ze voelen zich aangetast in hun vrijheid. In België! Ik weet natuurlijk niet of ze ooit in een waarlijk restrictief land als Afghanistan zijn geweest of dat ze hinten op hun onbegrensd ondernemerschap. Wellicht hebben ze gewoon moeite met deze minister, een notoire betweter die het gangbare parcours van postideologisch socialisme heeft gelopen. Ik vind het althans frappant dat hij in de slotzin van deze uitleg opduikt om overtuigd te worden, terwijl ik als simpele patiënt geschoffeerd word met taal waarvan de vertrouwenwekkendheid wegsmelt.

Twee keer staat de tekst in bold én kleur. Zoals bij de beginobservatie dat de minister ‘rode lijnen’ overschrijdt. De uitdrukking in het Nederlands is echter ‘grenzen’ overschrijden. Natuurlijk was de afgelopen maanden de variant met de rode lijn erg veel in het nieuws, vanwege Gaza. Maar willen de artsen en specialisten van deze belangenorganisatie nu werkelijk beweren dat zij vergelijkbare slachtoffers zijn? Op deze morele uitverkoop ontsnapt mij maar één Belgisch antwoord: faut le faire.

Ik kan me evenmin onttrekken aan een parallel. Dit jaar hebben regeringen in verschillende landen aangekondigd streng te bezuinigen. Deze maatregelen hebben gemeen dat de happy few de dans ontspringen omdat geld wordt onttrokken aan een grote groep mensen die het krapst bij kas zitten. Bovendien wordt hun verweten dat ze profiteren van de staat. Moet er in de gezondheidszorg dan bezuinigd worden op verplegend en faciliterend personeel? Artsen en specialisten hebben jarenlang kunnen studeren, bekostigd door hun medeburger die belasting betaalt. Die onnozelaar moet ook het vage vrije systeem van vergoedingen in stand houden, inclusief erelonen en supplementen. Wat let dan wie?

donderdag 3 juli 2025

Mauwen

 

 

 

Waar komt vertaler Eva Wissenburg vandaan? Met die vraag bleef ik versuft achter nadat ik haar prozaboek Gek van Parijs gelezen had. Het is als Fou de Paris ter wereld gebracht door de in Luik geboren Eugène Savitzkaya, in een Frans dat zo hallucinant lenig moet zijn geweest dat de vertaler het louter recht kan doen met een Nederlands equivalent.

Savitzkaya is een dichter, zodat Gek van Parijs zou kunnen gelden als lyrische epiek, lange poèmes en prose. Dan is het eerste titelwoord [fou] een substantief en kun je meteen door naar zinsniveau: ‘Ze dansen in hun eigen huis, maken zich op voor de jacht of de oogst, ze vijlen hun nagels, krullen hun wimpers, krullen hun wimpers, krullen hun wimpers zo lang dat ze recht de lucht in steken.’ Zo maak ik me er wel makkelijk van af. Zeldzaam dunkt me de kwaliteit van Savitzkaya’s taal, van observaties en inlevingsvermogen, van kennis en enthousiasme – en van zijn engagement.

Wat wanneer het eerste titelwoord [fou] een adjectief is? De fameuze lat voor de schrijver komt dan hoger te liggen, vanwege eisen aan taal en lezers. Indien Gek van Parijs maatgevend zou zijn voor de laaglandse literatuur van de eenentwintigste eeuw, dan werd de bulk overbodig. Helemaal wanneer ik bij die boude stelling de plotaanleiding van dit boek betrek: de coronaepidemie van 2020. Ze heeft in onze taal geleid tot vele titels die naar helaas goed gebruik, in een universum waarin mensen ook op vakantie zichselfie inclusief consumpties en aankopen aan de thuisblijvers bekennen, de navel open pulkten.

 

Paleisrevoluties

Ik moet me hoeden voor de verleiding uit Gek van Parijs te citeren. Niet alleen omdat ik vanuit mijn poëtica dan bezig kan blijven, maar vooral omdat Savitzkaya niet gereduceerd mag worden tot fraseoloog – buiten de context en buiten de stroom die het boek als geheel is. Zo vermijd ik meteen het risico dat de auteur zelf als, desnoods geniale of ’hermetische’, gek gaat gelden. Misschien bracht hij één lang muziekstuk waarbij steeds melodieën of flarden worden hernomen. Dat valt dan weer te verbinden met Parijs als plaats van handeling die ‘ligt te rillen aan de rand van zijn tektonische plaat, het rilt en huivert zo vlak voor de afgrond’.

De stad is hier een volwaardig personage, net als de flora en fauna die Savitzkaya al verzamelend en ritmerend toont. Noachs ark wordt uitgeladen, met de meerval op pole position. In dit boek hoort de mens gewoon tot ‘de tak der hominini’ uit ‘de klasse der zoogdieren’. Ook lijken we ons als lezer lang niet altijd in de lockdown van 2020 te bevinden en vallen geregeld in de geschiedenis en horen dode stemmen, zonder dat Gek van Parijs zijn onmiskenbare actualiteitsgevoel smoort. Beweeglijkheid zit evengoed in de weerkerende natuurwandelaar à la Rousseau en stadsflaneur à la Baudelaire. Net als de hoofdpersoon-dichter, die vrouw en moeder bij corona verloor, rouwen ze. Hun gedachten en/of muzikale obsessies gaan aldus terug in de tijd.

Door die tektonische aanpak kan Covid-19 onmogelijk leiden tot Nederlands gezemel en komt in een continuüm met ‘cholera, tyfus (…) zwijm (…) moeraskoorts en paleisrevoluties’. Savitzkaya laat de actualiteit stollen in de beleidsmetafoor ‘de broekriem aanhalen’. Sowieso relativeert hij het belang van verwende mensen, door Parijs niet te bevolken met gangbare namen en toeristen, maar met de vergeten dichter Hégésippe Moreau en bovenal met degenen die vuil werk doen, uit niet-westerse delen van de wereld. Hun actieradius is beperkter en vraagt om fantasie, zodat ook ‘flatflaneurs’ en ‘consumenten die nauwelijks verkwisten’ door het oppervlak van de tekst breken. Eén lange zin van twee bladzijden is opgedragen aan alles en iedereen dat door de taal tot leven is gebracht (inclusief ‘Dirk, Bill, Donald, Vladimir en Kirill’), om uit te monden in een psalmodie over het onaanzienlijkste, het afval.

Door deze solidariteit galmt een herwaardering voor ambachtelijk werk. Daarbij zijn in Gek van Parijs naaisters en breisters in overtal. Het aantal stoffen dat Savitzkaya voorstelt! Waarbij ik me nog van school meen te herinneren wat textus betekende. Het woordje schiep een traditie, waarop viel in te haken – zoals er vóór Fou de Paris al Louis Aragons Le Paysan de Paris en Léon-Paul Fargues Le Piéton de Paris waren.

Bij dit patchwork is de rol van de vertaler extra complex. De verantwoording noemt pagina’s die uit bestaande Nederlandse uitgaven (Descartes, Het Egyptisch dodenboek) hebben geciteerd. Maar Savitzkaya, in elk geval in de versie van Eva Wissenburg, geeft daar namen noch aanhalingstekens. Als getraind lezer, die pretendeert ChatGPT te herkennen, ervaar ik ook geen overgangen. Deze brondemping maakt de Waalse auteur nog unieker tegenover Nederlandstalige opinisten, die hun meningen larderen met achteloos genoemde grotere denkers en internationale media.

 

Massacre

Tegen het einde meldt ‘de gek die gek is van Parijs’ dat de naaister, die tijdens corona extra maskers heeft moeten maken voor minder bevoorrechten, met zorg heeft hersteld wat wapens verwoest hebben. Hij zegt ook: ‘De draad van dit verhaal is maar wat soepel. De draad van dit relaas is maar wat dun.’ Is de lockdown ergens goed voor geweest? Ze heeft Savitzkaya minstens geïnspireerd tot universele muziek. Tot de blues.