1.
Door een
bliksemactie Anaïs Van Ertveldes bekroonde Handicap:
een bevrijding alsnog kunnen lezen. Nu duizelt het me. Wat is dit precies
voor een boek?
Na een over twee
pagina’s uitgesmeerde inhoudsopgave doemen er een lagereschoolherinnering en
een droom op, contrapuntisch gekoppeld aan een wetenschappelijke bevinding, alsnog
culminerend in ‘mijn verbeelding’. Dan volgt een pagina wit en start de
aangekondigde officiële inleiding.
Op de
openingspagina daarvan zegt Van Ertvelde geestig dat haar psycholoog ook niet
alles hoeft te weten. Dan valt het woord ‘essay’, dat ik associeer met zelfsturende
denkbewegingen, terwijl Van Ertvelde hardop, sprekend met een vriendin,
overweegt hoe te ‘verkopen’, afgezet tegen uitgeversoverwegingen:
‘Memoires lijken soms het enige
toevluchtsoord van gehandicapte schrijvers. Alsof die vastzitten in het
keurslijf van het autobiografische omdat ze ernaar verlangen hun ervaringen met
lezers te delen maar ze tegelijkertijd vrezen dat ze niet gepubliceerd zullen
worden wanneer ze de human interest willen overstijgen.’
Meteen blijkt Van
Ertveldes vrees dat haar verhaal apolitiek zal stemmen. Ze vindt steun bij ‘sommige
denkers uit het vakgebied van disability
studies en crip theory’ die oproepen
met ‘andere vormen’ te experimenteren, ‘want het egodocument is voor mensen met
een beperking een al te precaire onderneming. Verwondering, sentimentaliteit en
vervreemding zijn er de enige oogst van.’
In fragmenten en
in dialoog met de vriendin blijft Van Ertvelde wikken en wegen. Haar eigen
verhaal kan ze bij de therapeut kwijt, zegt ze droog, maar auteurs houden
altijd rekening met ‘het oog van de lezer’. En dat is ze zelf evengoed,
redeneert ze, een vat vol ‘deelaspecten’: queer, feminist, historica, dromer,
dochter, zorger en avonturierster. Maar vooralsnog niet: crip. Al die rollen
zal ze in Handicap aannemen en ze
betrekt de laatste, nog ontbrekende, in haar betoog. Als niche voor een niche?
Haar gesprek met
de vriendin onderbreekt ze voor een instructieve wending:
‘Mag ik je iets vragen, mijn lezer? Om
mijn lichaam, mijn leven niet als een voor jou geschreven parabel te lezen?
Maar als iets veel gelaagders, iets veel weerbarstigers? Als ingewikkelde,
broeierige jazz waaruit je de melodie niet zomaar kan oppikken na één keer
luisteren. Doe dat niet alleen voor mij, doe het vooral ook voor jezelf.’
Jazz! De innovatie
die Van Ertvelde aankondigt hoort bij het essay, en haar vocabulaire en
techniek blijven traditioneel. Ze bevindt zich dan ook in een instabiele
situatie, iets te willen openbaren dat niet alleen haarzelf betreft maar
evenmin een ongenuanceerd wij wenst te vertegenwoordigen: ‘Er is een koor van
stemmen nodig om onze verhalen te vertellen.’ Toch iets van een – voor het
genre atypische – conclusie, na dertig bladzijden metabeschouwing. Handicap kan beginnen.
2.
Het boek is ingedeeld in forse hoofdstukken met eenwoordige
titels plus datering tussen winter 2017 en herfst 2022. Daarbij loopt de
chronologie eerst achterwaarts, om vanaf hoofdstuk 3 ‘Maakbaar’ gestaag vooruit
te gaan. Tot de outro ‘Utopia’ die uiteraard ongedateerd is, want
toekomstmuziek. Mij valt op dat dit zelfverklaarde essay wordt afgesloten door
een respectabele bibliografie, enige noten en een dankwoord – wat de lezer die
ik ben veeleer naar de non-fictie voert.
Selectief val ik meteen voor een uitleg van Van Ertveldes
afkeer voor apolitiek, via onze universele pedaalemmer die immers nimmer
neutraal is:
‘In de taal
van gelijke kansen heb ik een lichte handicap die dankzij wat
overheidsondersteuning economisch rendabel is. Ik die zo vlot functioneer dat
ik bezwaarlijk beperkt ben te noemen. In de taal van de volksgezondheid en de
prenatale zorg heb ik daarentegen een “ongeneeslijke kwaal”. Alles wat
politiek, cultureel en sociaal is, wordt hier van mijn handicap afgeschraapt
tot alleen een medische kern overblijft.’
Zo’n lucide passage richt tegelijk weemoed aan omdat ik al
had gezien dat andere taalkwesties zijn weggestopt in de noten. Niet dat dit
iets zou afdoen aan de teneur. Met veel panache tracht Van Ertvelde de
stilzwijgende norm voor ‘normaal’ boven tafel te krijgen, op basis waarvan we
‘gehandicapt’ definiëren. Dat is niet makkelijk, maar dit boek suggereert
onbedoeld dat er ook een paradoxaal praktisch probleem is: de schrijfster drukt
zich soepel uit én put moeiteloos uit een scala van termen. Haar kennis is dermate
groot dat ze ‘het taboe moet doorbreken dat iemand die mijn hand aanraakt mij
tot specimen, freak of fetisj maakt’.
Dat specifieke besef komt door een ontwikkeling in het boek
vanuit een burn-out en bovenal, in volle coronatijd, de ontmoeting met een crip
liefde. De academica met haar identiteitsideeën voelt zich nu gesterkt door
ervaring: ‘Ik ben mijn eigen betrouwbare verteller geworden. Mijn lijf draagt
het gezag in zich.’ Deze toestand brengt haar zelfs tot het schrijven van een
gedicht:
Liefste M,
Ik probeer je iets
te geven.
Woorden hebben
nooit geleerd hoe onze lijven te vertellen. Ze
hanteren een
scalpel dat blootlegt niet zacht en naakt en warm
maakt.
Ik probeer ze je
te geven.
Je rug kronkelt
rond haar eigen as als een wenteltrap die geen
van ons beiden kan
beklimmen. Behalve wanneer we erbij
gaan liggen. ‘De
vloer is goed genoeg voor ons,’ zeg je terwijl je
ons met je handen
voorttrekt tot aan het hoogste. Je benen een
staart vol open
zenuwen sliert ons achterna. Zweept op tot een
We moeten het doen
zonder spiegel. Zoals niemand het ooit
deed. Hoewel dat
natuurlijk is hoe alle geliefden het denken te
doen
spastisch trekje
rond je kaken. Spastisch vlees in je je mond.
Woorden
desintegreren.
Om lijven eren.
‘Proost.’
‘Schol.’
De
asymmetrie van
leven
Misschien komt het door de briefvorm, al is deze zonder
ondertekening, dat ik me hier een voyeur waan. Eerder dan een gedicht lees ik een
gecodeerd vastgelegde herinnering, inclusief niet heel erg verrassende
beschrijvingen van taaltekorten. Ook slaagt Van Ertvelde niet altijd erin zich
te houden aan haar voornemen haar privé te lozen. Daarbij is haar
aangeboren korte rechterarm slechts een vertrekpunt. Handicap is zeer persoonlijk, zeker over haar burn-out.
Ik kan nu mijn riedeltje afsteken over ongebreidelde ego-uitvloeiing bij millennials (Van Ertvelde is uit 1988). Maar redeneren in termen van complete generaties heeft zijn grenzen. Dat bewijst dit boek. Van Ertveldes analytische en erudiete kant zorgt geregeld voor ontsnapping. Er valt veel te leren uit Handicap. Wat een verschil met bijv. de bundel Dat wij zongen. Twintig Caraïbische schrijvers om nooit te vergeten, die principieel nuttig zou kunnen zijn en waarin de beschouwers uit allerlei generaties stammen. Het gros van de artikelen gaat uitsluitend over hen zelf. In zo’n valkuil trapt Van Ertvelde nooit, al was het omdat ze veel te veel te melden heeft.