Ik kan me niet
heugen zo’n vreemd boek te hebben gelezen als Mark Kosters De Belg. Christian Van Thillo, de mediakoning van de Lage Landen
(2024). Mijn verwondering begint al met de hoofdtitel, een essentialisme van de
bovenste plank dat in de tekst zelf wordt bevestigd. Koster wil aannemelijk
maken dat media en democratie in Nederland en België aan de leiband liggen van
zijn hoofdpersoon, én dat daar per natie een verschil in zit dat hij verklaart
uit een calvinistische versus een katholieke traditie.
Raar vind ik
vervolgens dat dit boek het object Van Thillo, Executive Chairman van De Persgroep (DPG), bij
liberale politici situeert die het geloof juist hebben afgezworen. Ook ontgaat
me waarom de loslippige Koster dan niet over vrijmetselarij en loge begint. Hoe
dan ook voltrekt de schande onder de Moerdijk zich naar zijn overtuiging sinds
jaar en dag virtuozer dan in Nederland. België is bij hem de noordelijke dependance van Italië (de auteur voltooide het boek in Palermo).
Fabulerend
Wanneer ik Koster
loslippig noem, dan gaat het in eerste instantie over smeuïge details van een type
dat evengoed in de Claus-biografie te vinden was. Maar terwijl Mark
Schaevers compositie en stijl beheerste, vliegt de Van Thillo-biograaf alle
kanten op met zijn mededeelzaamheid. Veel van zijn opmerkelijk korte hoofdstukken
beginnen met een datum en/of plaats. Vervolgens toont Koster zich niet zozeer
een verslaggever als wel een non-fictieauteur – de schrijverssoort die sinds
het eind van de vorige eeuw literatuur aan het, eh… pimpen is.
Soms pakt de
neiging lezers te vermaken, door personagegebonden te vertellen bij alle
strategische zetten, aardig uit. Zo schrijft Koster over de uitpersing van het PCM-concern
door de investeerder Apax: ‘de Britten kwamen langs om het tafelzilver te
stelen’. Of bij Parool-redacteuren:
‘Beetje De Morgen-types, maar dan
vrolijker.’ Maar vaker slaat De Belg
bij deze interventies de plank mis. Een Van Thillo-tactiek is naaste
ondergeschikten vooruit te sturen om personeel van een nieuwe mediapartner te
laten wennen aan ontslagen. Zo’n medewerker vergelijkt Koster binnen twee
alinea’s dan met een ‘loyale luitenant’, met ‘generaal Schwarzkopf’ en met
‘een soort Alva’.
Een ander voorbeeld
strekt verder. Om een halfhartige nederigheid te etaleren kunnen mensen in dit
boek tegelijk ‘buigen en knipmessen’. Dit pleonasme inclusief neologisme onderstreept
Kosters verlangen te debunken. Als De
Belg volgens mij iets ambieert, is het ‘de hypocrisie’ blootleggen van een
wereld waarin ons ons kent. Eerst had ik dat niet door, afgaand op de auteursinformatie
op de achterflap. Die presenteert Mark Koster als onderzoeksjournalist en
mediacriticus, en medeoprichter van Follow
The Money. Maar hij blijkt evenzeer bij bashingpodium ThePostOnline te hebben gezeten en hij doet aan juicen met Yvonne
Coldeweijer.
Alsnog geweldig
is in dat licht dat Koster als een van zijn motto’s voor De Belg een wel erg klassiek citaat van Wittgenstein geeft: ‘Waarover men
niet spreken kan, daarover moet men zwijgen’. Dit gaat plots over corruptie,
verziekte macht! Helaas ontbreken in het boek noten die aan het stomste opgevangen
detail maar een bron en datum geven. Een bewuste vorm van
onverantwoordelijkheid tegenover de formeel alvast fabulerende inhoud? In de absurd
karige literatuurlijst staan nota bene een paar overbekende fictietitels van
Claus en Elsschot – en Tractatus
logico-philosophicus.
Lekkerbekkend
Natuurlijk bevat De Belg wel iets aanpalends. In zijn
‘Dankwoord en verantwoording’ somt Koster ‘in volgorde van opkomst’ een enorme lijst
mensen uit de Lage Landen op met wie hij heeft gesproken, naast ’tientallen
bronnen die niet met naam genoemd wilden worden dan wel sprekend opgevoerd
wilden worden’ . Dus is het boek geen studie, geen biografie, geen non-fictie, maar
een journalistiek project. Korte reportages die 77 hoofdstukken beslaan. Veel
werk moet zijn gekropen in het lange ‘Persoonsnamenregister’, dat het lekkerbekkende
deel onder de lezers kans biedt nieuwsgierigheid te bevredigen. Alleen bij Bruno
De Wever wordt daar trouwens, onvolledig, de wetenschappelijke titel aan
toegevoegd.
In de lopende
tekst staat geregeld, vooral bij pijnlijke passages, wie precies niet met Koster
hebben willen spreken. Waarom niet, dat blijft uiteraard onvermeld. Zo kan de
insinuatie regeren. Dat de jonge Van Thillo bijvoorbeeld nog tot volle
tevredenheid en ultieme inspiratie heeft gewerkt voor Herman De Croo, een
politiek fenomeen dat veel eerder al de aandacht trok van Kosters landgenoot Derk Jan Eppink. Ook bij hem houdt deze oerliberaal op
zaterdag thuis spreekuur voor burgers die een gunst willen – het fameuze dienstbetoon. Bovenal is De Croo hier de vader van de huidige
premier, wiens escapades dankzij een discrete tussenkomst van de Executive
Chairman buiten de pers blijven.
De belangrijkste insinuatie
is wel dat het hoofdpersonage niet deugt omdat de grondleggers van het familiebedrijf
in de Tweede Wereldoorlog collaborateurs waren. Maar los van het feit dat zij niet
de enigen waren, zoals Koster ook erkent, dringt de vraag zich op wat de
relevantie is voor Christian Van Thillo’s beleid van decennia daarna, al leeft
hij consequent ‘in het oerbos van de [print]media’. Duister is voor mij ook de
parallel die Koster tot en met de slotpagina trekt met Hugo Claus, de
drukkerszoon die dan wel uit een zwarte familie stamde maar niet zo ’welvarend’
als in De Belg wordt beweerd.
Een dichterlijke
vrijheid? Misschien valt het minder op bij Nederlanders, voor wie de
zuiderburen toch altijd wat exotisch gebleven zijn. Dat suggereert Koster
evengoed, mede aan de hand van vele culinaire details. Even vanzelfsprekend
beschouwt hij Vlaamse standaardtaal in ‘een welgekomen
keuze’ als een verschrijving. Of rept hij van ‘Berghem’. Ik vraag me af hoe
Amsterdammers zouden reageren wanneer een Belg ‘Sloterdeik’ zou spellen.