woensdag 9 oktober 2024

SERIEUZE AANWIJZINGEN


 

 

Kennisgemaakt met het begrip ‘leftbaiting’. Als ik het goed begrijp legt het een neiging op de rooster om allerlei asociaals en hypocriets aan te wijzen bij linkse partijen. Die diagnose, infiltrerend in waardenschalen (links wordt makkelijk geassocieerd met Het Grote Gelijk en woorden waar ‘deugd’ op de schamperste wijze in voorkomt), komt van rechtse partijen en/of voormalig linkse figuren. Allen doen zich sociaal en oprecht voor. En kritisch, dus.

Ik vind het altijd moeilijk grip te krijgen op taal en haar betekeniswaaiers. Bij leftbaiting verzwaart die opgave, omdat het begrip uitgaat van een links-rechtstegenstelling die door de werkelijkheid zou zijn opgeheven. Daarnaast bestaat er een traditie van interne detailgevechten annex haarkloverijen om de hegemonie, en die speelt zich dan binnen links af. Deze zelffileertraditie, die me vruchtbaar lijkt, zit in twee laaglandse boeken uit hetzelfde jaar, keurig verdeeld over België en Nederland.

 

Om te beginnen Opoffering en heroïek (1990), het proefschrift van Jolande Withuis. Inmiddels is het misschien lastig om haar kritiek los te zien van wat ze als feministe vorig jaar tegen het spook van woke inbracht, maar toen ze promoveerde voegde ze zich bij de vele voormalige communisten die poogden te vatten waarom er wat was gebeurd. Droog analyseert ze dertig woelige naoorlogse jaren van de communistisch geïnspireerde vrouwenorganisatie NVB.

Voor leden bleek een privéleven, ook bijvoorbeeld met zorg voor kinderen, onverenigbaar met idealen. ‘Het persoonlijke was zo politiek dat het oploste’. Alles werd ideologisch tot op als millimeter aanvoelende kilometer uitgeredeneerd, bij een overernstig bestaan in dienst van een einddoel. Daarbij voelde men voortdurend het risico om als onzuiver in de leer te worden verstoten. Wat één zondebok achteraf positief ombuigt als ze verklaart ‘nu nog een beetje van het leven te genieten’.

De NVB was opgericht door vrouwen die concentratiekamp Ravensbrück hadden overleefd, en daar het eind van de ellende hadden zien worden geforceerd door Russische soldaten. Wat klopte van hun verkrachtersreputatie? Sonja Prins beweerde zulke gruwel te hebben verijdeld door hen ‘politiek toe te spreken’. Jaren later verliet ook zij de CPN – en durfde dat menselijkerwijs niet te zeggen aan haar communistische moeder die er uiteindelijk uiteraard toch achterkwam en er toen niet eens over kón praten.

Een schizofrene situatie? Volgens Withuis werden ‘slechte feiten en ervaringen “afgesplitst” om het beeld van het goede, de illusie van de alomvattende verklaring en oplossing, te behouden’. Zelf nam ze dus ook afstand, maar de aanleiding voor haar, babyboomer, was toen wel heel duidelijk. De NVB was in de protestjaren verwant aan een nieuwe generatie feministen maar reageerde agressief op hen, als door als een wesp gestoken. Hier mag het links-linksconflict ronduit tragisch heten.

Schitterend detail vind ik dat in 1971, in expliciet polariserende tijden dus, een congres wordt verlicht met een optreden van ‘de imitator Van Duin’, met wie toch werkelijk André moet zijn bedoeld. Hij raakte dus tot op het altaar van in de communistische kerk! Aanpalende feministen zullen hem allicht te commercieel, oppervlakkig en burgerlijk hebben geacht.

Hetgeen Withuis minutieus beschrijft en vervolgens van zich afschuift, noemen we nu een bubbel. Destijds vatte een ex-CPN’er, door Withuis geciteerd met extra cursieve nadruk, het aldus treffend samen: ‘Het was één grote zelfbedieningswinkel’. De onweerlegbare existentie van andere winkels met andere voorraden, van supermarkten zelfs en van cafés waar je in de vrije tijd lol kon hebben, moest dus wel degelijk worden genegeerd of desnoods ontkend.

Een kras voorbeeld van die etalagemetafoor was de spijkerbroek aka jeans. Een populair fenomeen waarmee jongeren zich, volgens de bekende paradox, vereenzelvigden als kritisch individu maar dat in NVB-kringen niet op goedkeuring kon rekenen. Uiteraard gold de spijkerbroek als Amerikaans imperialistisch (de heersende klasse die zowel de indigenous als de zwarte bevolking onderdrukte), en zo werd het gras voor de voeten van een potentieel jonger publiek weggemaaid.

Toen Withuis de NVB boekstaafde, bestond die beweging nog. Maar bij gebrek aan aanwas stond de ondergang, dik een decennium later, in de sterren geschreven.

 

Van Paul Koeck memoreer ik Notaris X, ook uit 1990. Hij kantte zich tegen ‘milieu-journalistiek’ van de destijds ‘progressieve pers’. Zijn grieven golden incestspeculaties die als zekerheden werden gepresenteerd, mede op basis van deelname aan een werkomgeving die het bewijs moest zijn voor rechtsextremisme. In het bijzonder bestookte Koeck De Morgen en Humo. Omdat hij daar zelf voor had gewerkt, kreeg zijn boek het stempel van nestbevuiling.

De feiten en hardnekkige beschuldigingen en mislezingen die Notaris X gestaag opvoert, liegen er niet om. Waardoor er van die linkse media excuses werd verwacht, of minstens een proeve van legitimatie. De minimale reactie lag meer in de lijn der verwachtingen. Bij Koecks overlijden, eerder dit jaar, lichtten in memoriams bij behoudende media Notaris X gretig uit zijn brede oeuvre. Zelf kreeg ik pas lucht van deze fameuze zaak en van het boek door een artikel met een ander frame.

Duizelingwekkend vind ik dat om een extreemrechts complot te kunnen ontwerpen hulp van een linksvreemde partij nodig was. De Morgen en Humo hechtten geloof aan een conservatief en naar bleek ziekelijk fantaserend katholiek netwerk. Met de bizarste details, zoals dat de familie van X hitleriaans zou zijn omdat er veel gedronken werd – in de geest van een notoire geheelonthouder. Ook zou de dader zijn eigen ouders seksueel hebben gebrutaliseerd.

Geregeld trekt Koeck de vergelijking met de Oude Pekela-affaire, die zich ongeveer in dezelfde tijd boven de rivieren ontvouwde en waar de voortgang evenzeer werd geregeerd door gebrek aan bewijs. In Vlaanderen onweerlegbaar was dat een koppel in echtscheiding lag en dat in die procedure de vrouw de ene na de andere beschuldiging over haar man lanceerde. Hij zou hun twee kleine zonen hebben misbruikt, zodat ook zij werden geacht te reageren.

De ene dokter na de andere onderzoekt de anussen van de twee, potten zalf gaan erdoorheen. En de enkeling die op basis daarvan strategieën bij de vermeende dader afleidde, sprak daartoe uitsluitend met de vrouw. De gekleurde en werkelijkheidsarme data die hieruit voortkwamen, vonden een warm onthaal bij De Morgen en Humo – onder ‘de hoogste milieus van het land’, uiteraard met de bedenkelijkste politieke connecties alom, zou alles vies en voos zijn.

De autoriteit ter vrouwenzijde, door zijn media in de functie van professor aangeduid, onthult een wetenschappelijk 100% zekere almachtsfantasieënmeneer. Toch acht hij het louter ‘momenteel’ verstandiger geen contact te laten bestaan tussen vader en kinderen. Andersdenkenden noemt deze professor collaborateurs, tussen aanhalingstekens maar toch, ze werken volgens hem ‘in opdracht van’. Op een gegeven moment gaat het dan om twaalf artsen, vier onderzoeksrechters, dertien rechters en talloze rechercheurs en getuigen: allemaal corrupt, ondeskundig, partijdig en dus extreemrechts.

De exotische naam Salsa Parilla voor een kelder waarin volgens De Morgen en Humo de hitleriaan zijn verkrachtingen pleegde, bleek ontleend aan de strip De Smurfen en de Krwakakwra die zijn zonen aan het lezen waren toen het moederkamp op misbruik bleef aandringen. Waarom hielden bij overweldigende tegenbewijzen deze media vast aan hun waarheid en bleven ze leveranciers van feiten portretteren als fout en slordig (ook na 23 onderzoeken)? Waarom hielden ze vertrouwen in vaag getuigende, als moedig en onafhankelijk opgevoerde sneloordelers en vonden ze dat anonieme brieven in het West-Vlaams (‘Ze plakken hun boterhammen op de trap’) onomstreden argumenten bevatten?

Informatie ontlenen aan telkens dezelfde bron, stelde Koeck, is een vorm van geweld. De Morgen en Humo hadden zich ‘ingegraven’ in hun perspectief zonder een procentje twijfel, en vreesden allicht gezichtsverlies: ‘Schrijft men naar een publiek toe dat men zelf al helemaal zo heeft geïndoctrineerd dat men nog maar alleen durft beantwoorden aan de verwachtingen die men zelf heeft gecreëerd?’ Een ingezonden brief in Humo die een zeldzame buitenbubbelse kanttekening trachtte te plaatsen, werd in een naschriftje afgezeikt.

De moeder waarschuwde haar experten zelfs met de canard dat haar ex zijn vastgoed te koop had gezet om met haar kinderen te vluchten naar Paraguay, befaamd naziland immers. En zo schreef een hoofdredacteur, voor wie kindermisbruik absoluut vaststond, ‘dat er SERIEUZE AANWIJZINGEN zijn dat de notaris ZEER BINNENKORT met de kinderen naar het buitenland zal vertrekken. VOORGOED’. Alleen is dit niet Henk van der Meijden in de Privé, maar Paul Goossens in De Morgen.

Misschien broebelt er in die verkokering ook concurrentie. De zaak werd aangebracht door journalist Hugo Gijsels, die eerst De Morgen had ingeseind en toehapping te lang vond duren en, na een niet door Koeck vermelde weigering bij Panorama, ‘dus’ Humo inschakelde. Een opbod van sensatie bij de twee organen passeerde daarna de revue. Iemand zegt treffend dat het vervolgingsbeleid van België geprivatiseerd werd en onderworpen aan een volksjustitie van kranten- en weekbladenlezers.

Dat daartoe de extreemrechtse notaris en zijn familie ook lid zouden zijn van de (communistische) CCC bleek een onbegrijpelijkheidje zonder krans. Tenzij het klopte dat de professor de notaris ‘in verband met zijn Hitleriaans denken wel degelijk op leugens betrapt’ wist. Onderwijl onderstreepte de deontologische Goossens de noodzaak van de scheiding der machten én dreigde de naam van de notaris bekend te maken indien het Antwerpse gerecht zijn evangelie niet gehoorzaamde.

 

Een overeenkomst tussen Jolande Withuis’ Opoffering en heroïek en Koecks Notaris X is een afkeer van neutraliteit bij het object, die onrecht immers in stand houdt. Daartoe heerst een smetvrees voor informatie die een standpunt kan relativeren of ontkrachten. De aanpak van Withuis noemde ik droog; ze raakt ook veel materiaal aan en ambieert volledigheid. Ongeveer hetzelfde doet Koeck. Hij mag tussendoor verzuchtingen slaken en cursieven gebruiken binnen hallucinante citaten, nooit valt hij voor de verleiding stilistisch polemisch te worden (zoals Brouwers en Komrij dat deden). Zijn boek had wel een stuk korter gekund.

Maar ik ervoer op een goed moment nog iets. In hoeverre waren in beide teksten tegenovergestelde partijen uitwisselbaar?

Bij Withuis werd ik getroffen door het Van Duin-detail, waarin de onverbiddelijk opduikende slappe lach opponeerde tegen een bloedserieus congres. Gaande de lectuur van Koeck bekroop me medelijden met de ‘obsessionele zekerheid’ bij de moeder. Een advocaat die haar onvoldoende steunde, plaatste ze prompt bij de tegenpartij, officieel omdat hij iets zou hebben gehad met de tante van haar opvolgster, een tante die op haar beurt samen zou zijn met ‘een homoseksueel’. En natuurlijk deugt de opvolgster evenmin, die vóór de perverse ex-echtgenoot ‘al zeker acht mannen had gekend. Een van die mannen was een Algerijn, dat zegt genoeg.’

Wie heeft het eigenlijk over wie? Maar dat was eigenlijk ook mijn vraag bij leftbaiting. Kan het zijn dat dit verdict evengoed een ideologie openbaart die het kwaad buiten zichzelf zoekt? Men zou eens al clickbaitend een spreekwoordenboek kunnen binnentreden. ‘Wie zonder brokken zit, smurft de eerste speen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten