Afgelopen weekend
publiceerde literatuurwetenschapper Lenny Vos een onderhoudende
terugblik op de dichterscarrière van Diana
Ozon. Dat deze nog alive and kicking
is, is voor die geschiedenis van minder belang omdat ‘het literair veld’,
waarover Vos ooit een proefschrift maakte, er de teneur bepaalt. Zodat de historische
schets uitmondt in de nuchtere vraag waarom Ozons poëzie niet in de
beruchte bloemlezing Maximaal
(1988) opgenomen is.
Thematisch heerste
er verwantschap. Beide partijen keerden zich tegen academisme en hermetisme, ze
traden samen op en verkeerden uitgeverstechnisch in hetzelfde milieu. Vos moet
het definitieve antwoord op haar vraag schuldig blijven, maar ontkomt niet aan
de observatie dat de Maximalen aan de übermannelijke kant waren.
Achteraf mag Ozon
van geluk spreken afwezig te zijn tussen teksten die maar niet bijzonder slaagden
te worden en de ontbreekvraag had ook kunnen opgaan voor Arjen Duinker, maar
dat sluit allemaal niet aan bij Vos’ ambities. Die liggen in het verlengde van haar proefschrift en
verkokeren welbewust ‘het literaire veld’. Dit geschiedt conform recentere initiatieven
vanuit Nederland
maar ook vanuit België
om vrouwen in het culturele leven als het ware te rehabiliteren en alsnog de
plaats te geven die ze verdienen.
Zulke initiatieven hebben mijn sympathie die op een bedenkelijke
wijze instinctief is. Als ik immers onmiddellijk gehoorzaam aan de noodwet van Pastorius
(‘In case of emergency, women and rhythm section first’) toon ik als
niet-betrokken pianist mijn comfortabele positie. Maar ook dan ontkom ik niet
aan een evidente wedervraag:
waarom was Ozons werk destijds evenmin te vinden in De Nieuwe Wilden in de poëzie (1987/1988)? Die bloemlezingen bevatten
exclusief gedichten van vrouwen en waren
poëticaal verwant aan Maximaal. Sterker nog, samenstelster Elly de Waard heeft toen en achteraf geklaagd
vroeger te zijn geweest met haar diagnose van waar het Nederlandse poëzie aan
zou hebben geschort – en veel minder aandacht te hebben gekregen dan Maximaal.
Uit Vos’
beschouwing valt op te maken dat Ozon poëzie wilde onderwerpen aan democratisering
of, vanuit de ogen van tegenstanders, popularising. Ze achtte het genre ten
onrechte voorbehouden aan burgerlijke mompelaars wier loeisaaie beschrijvingen van
zichzelf hooguit in boekstudies en natuur aanvullende onderwerpen vonden. Ozon deed
juist aan ‘verslaggeving’ door zo begrijpelijk mogelijk tumult en onrecht om haar
heen, in de zogeheten consumptiemaatschappij, vast te leggen. Doen in plaats
van denken, uitnodigen in plaats van afschermen.
Voor die benadering
bestond een naam: DIY. Dat stond natuurlijk voor Do It Yourself. Mocht poëzie
willen worden gebundeld, dan volstonden schaar, plakband en kopieermachine. Ozon
deed dat in eindjarenzeventig in het blad Koecrandt. Dus was het voor mij een prettig toeval dat ik net
gelukzalig ook in Zerox Machine
(2024) aan het lezen en kijken was, waar historicus Matthew
Wordley heeft gedocumenteerd hoe in het Engeland van 1976 tot 1988 punk- en
postpunktijdschriften het debat voedden.
Door die periode,
waarin de dichteres Ozon ontwaakte en groeide, nam Wordley telkens puncties van
taal. In het prille begin vallen hem dan woorden op als ‘ain’t’ en ‘gonna’ en
‘yeah’ op. Daarmee moest een breuk worden geforceerd met voorafgaande
fanbladen, die dankzij correct Engels muziek weerspiegelen waarvoor je eerst
een hele opleiding moet hebben gehad, op basis van traditie en voorschriften dus.
Terwijl er voor punk meteen de onovertroffen handleiding ‘This is a chord’ was,
geschreven en geïllustreerd door Tony Moon in het tijdschrift Sideburn (december 1976).
Iedereen mocht
binnenkomen en meedoen. Ik was ontroerd door de overtuiging dat zelfs ‘invloed’
tot het verleden behoorde. Wordley tekent daarbij al aan dat bands als The
Stooges en The Velvet Underground uit de jaren zestig wel degelijk als
navolgenswaard golden. En in Zerox
Machine als geheel vallen uit punkbeschouwingen namen als Guy Debord en
Wilhelm Reich geregeld, wat toch enig theoretisch fundament suggereert.
Even schizofreen
bleken politieke verwantschappen in punk. Er heerste een duidelijk radicaal linkse
en SWP-sympathie,
die bijvoorbeeld haar beslag kreeg in Rock Against Racism-concerten. Maar even
voelbaar was een extreemrechtse en National Front-tendens,
zoals in kringen van Oi! Het taalgebruik evolueerde ondertussen. Bij een nieuwe punctie, beginjarentachtig,
noteert Wordley: ‘crisis’, ‘who’s afraid of the police?’, ‘savagery’, ‘pain and
suffering’, ‘grief’, ‘fire bomb’, ‘protest’, ‘killing’. Ik heb Ozons poëzie niet bij de hand, maar afgaand
op citaten die Vos eruit geeft passen ze bij het Engelse klimaat maar is de
Nederlandse ironischer.
Natuurlijk boden punktijdschriften in Engeland evengoed ruimte aan poëzie zelf. Er ontstonden ook aparte bladen voor, beschrijft Wordley, zoals All The Poets en Another Day Another Word en Stand Up and Spit. Die laatste titel geeft meteen weer dat de sfeer er grimmig kon zijn, waarbij dichters letterlijk al ranters heetten voordat het begrip ‘rant’ & co vanuit de Verenigde Staten in het Nederlands zou inburgeren. Vertrouwd klinken de doelstellingen. Dichter Seething Wells wilde poëzie reclaimen van de ‘beard + tweed jacket mob who pollute all culture with their weekend hippy liberalism’.
In het energieke
geheel van punk hebben vrouwen van het begin af – creatief, organisatorisch en
beschouwend – een belangrijke plaats ingenomen. Zoals Vivianne Westwood, Siouxsie
Sioux, The Slits, The Au Pairs en, ter overzijde van de oceaan, Patti Smith
die overigens steeds liet doorschemeren niet van de straat te zijn. In Zerox Machine staan veel meer namen: Jordan (Pamela Rooke), Polly Styrene (Marianne
Joan Elliott-Said), Caroline
Coon, Lucy
Toothpaste (Lucy Whitman), Suzy Varty,… In de Lage Landen
was verder Nina Hagen al prominent voordat Brood haar kon annexeren.
De vraag in de
geest van Lenny Vos is, of zij daarvoor de erkenning kregen die punkmeneren in
de schoot geworpen werd. Ook later, wanneer er tijdschriften ontstaan als Kvatch (Clare Wadd) en Value of Defiance (Karen Ablaze) en
ideeënleveranciers als Emma Anderson, Mikki Berenyi, Janine Booth, Gillian Elam
en Donna Van Senior. Hun gelegenheidsarchivaris vreest in Zerox Machine voor hun waardering en spreekt niet alleen van een
‘male majority’ maar ook van een ‘male-centricity’. Door die knapen, eindigt
hij zijn studie, werd ook dit opstandige tijdschriftwezen gedomineerd – en dat rijmt
met wat Ozon bij Maximaal overkwam.
Het fenomeen Riot Grrrl stamt uit de
jaren negentig.
Lenny Vos memoreert
Ozon als ‘popdichter’ voor een leesbevorderingsinitiatief (1983) van Bulkboek, samen met onder meer
de heren Deelder, Vinkenoog en Van Doorn die in de collectieve herinnering en
kennis minstens een plaatsje bezet houden. Net als Bart Chabot, met wie Ozon poëzie
bracht onder een publiek dat daar normaliter verre van bleef. Maar terwijl
Ozon min of meer vergeten lijkt, is Chabot als mediafiguur met
recht ‘een speler in het veld’ te noemen – hij leverde samen met zijn familie,
en niet tot genoegen van iedereen, zelfs het recentste Boekenweekgeschenk.
In de teneur van
Vos’ artikel zou je vermoeden dat aan Ozons wedervaren een genderdingetje ten
grondslag ligt. Maar dat kan ik niet zonder meer volgen. De naam Chabot kwam ik
beginjarentachtig voor het eerst tegen in muziekkrant Oor. Hij had toen twee bundels op zijn naam, en voer ditmaal in het
kielzog van Herman Brood en vertelde over een single die hij had gemaakt
met Robert Jan Stips. Gelouterde musici, die bulkten van de contacten. Minstens
vermoed ik dat Chabot kon bogen op een netwerk, zoals vrouwen dat tot op de dag
van vandaag natuurlijk ook kunnen hebben.
Chabots reputatie
zit grotendeels in zijn status van Brood-vriend annex biograaf. In vier toegankelijke
boeken vertelde hij vanaf 1996 schitterende verhalen waarvoor, als was het
Maximaal, veel aandacht is gekomen. In stilte verscheen alweer twee jaar
geleden inzake Brood een essentiële
verzameling getuigenissen: Street.
Een roadtrip door het Noorden op zoek
naar Herman Broods Wild Romance 1976 - 1978. Hiervoor interviewde Meijer ten Zijthoff directbetrokkenen van wie
de meesten bij Chabot niet bestaan.
Het was niet
alleen verfrissend andere geluiden te horen. Ook meldde radioman Theo Stokkink
dat zijn nog altijd onovertroffen knipselboek over
Brood uit 1979, gemaakt en verschenen tijdens het hoogtepunt van een roem
die zijn gelijke in de Nederpopgeschiedenis niet kent, door Chabot in
vier delen zelfs nooit is genoemd. Als was het De Nieuwe Wilden in de poëzie. Eigende hij zich aldus ook zijn
onderwerp toe?
Mijn wedervraag aan Lenny Vos kan ik niet beantwoorden. Wel
paren aan het vermoeden dat Ozon geen plekje in De Nieuwe Wilden in de poëzie kreeg omdat haar thematiek te buitenindividueel
en onliterair was. Ook heb ik even, voor wat het waard is, twee andere bloemlezingen geraadpleegd. In de derde
herziene en laatste versie van Komrij anno 2004 is Diana Ozon vertegenwoordigd
met één gedicht (Chabot met vier), bij Pfeijffer
anno 2016 met twee gedichten (Chabot met niets).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten