woensdag 16 oktober 2024

Beard + tweed


 


 

Afgelopen weekend publiceerde literatuurwetenschapper Lenny Vos een onderhoudende terugblik op de dichterscarrière van Diana Ozon. Dat deze nog alive and kicking is, is voor die geschiedenis van minder belang omdat ‘het literair veld’, waarover Vos ooit een proefschrift maakte, er de teneur bepaalt. Zodat de historische schets uitmondt in de nuchtere vraag waarom Ozons poëzie niet in de beruchte bloemlezing Maximaal (1988) opgenomen is.

Thematisch heerste er verwantschap. Beide partijen keerden zich tegen academisme en hermetisme, ze traden samen op en verkeerden uitgeverstechnisch in hetzelfde milieu. Vos moet het definitieve antwoord op haar vraag schuldig blijven, maar ontkomt niet aan de observatie dat de Maximalen aan de übermannelijke kant waren.

Achteraf mag Ozon van geluk spreken afwezig te zijn tussen teksten die maar niet bijzonder slaagden te worden en de ontbreekvraag had ook kunnen opgaan voor Arjen Duinker, maar dat sluit allemaal niet aan bij Vos’ ambities. Die liggen in het verlengde van haar proefschrift en verkokeren welbewust ‘het literaire veld’. Dit geschiedt conform recentere initiatieven vanuit Nederland maar ook vanuit België om vrouwen in het culturele leven als het ware te rehabiliteren en alsnog de plaats te geven die ze verdienen.

Zulke initiatieven hebben mijn sympathie die op een bedenkelijke wijze instinctief is. Als ik immers onmiddellijk gehoorzaam aan de noodwet van Pastorius (‘In case of emergency, women and rhythm section first’) toon ik als niet-betrokken pianist mijn comfortabele positie. Maar ook dan ontkom ik niet aan een evidente wedervraag: waarom was Ozons werk destijds evenmin te vinden in De Nieuwe Wilden in de poëzie (1987/1988)? Die bloemlezingen bevatten exclusief gedichten van vrouwen en waren poëticaal verwant aan Maximaal. Sterker nog, samenstelster Elly de Waard heeft toen en achteraf geklaagd vroeger te zijn geweest met haar diagnose van waar het Nederlandse poëzie aan zou hebben geschort – en veel minder aandacht te hebben gekregen dan Maximaal.

 

Uit Vos’ beschouwing valt op te maken dat Ozon poëzie wilde onderwerpen aan democratisering of, vanuit de ogen van tegenstanders, popularising. Ze achtte het genre ten onrechte voorbehouden aan burgerlijke mompelaars wier loeisaaie beschrijvingen van zichzelf hooguit in boekstudies en natuur aanvullende onderwerpen vonden. Ozon deed juist aan ‘verslaggeving’ door zo begrijpelijk mogelijk tumult en onrecht om haar heen, in de zogeheten consumptiemaatschappij, vast te leggen. Doen in plaats van denken, uitnodigen in plaats van afschermen.

Voor die benadering bestond een naam: DIY. Dat stond natuurlijk voor Do It Yourself. Mocht poëzie willen worden gebundeld, dan volstonden schaar, plakband en kopieermachine. Ozon deed dat in eindjarenzeventig in het blad Koecrandt. Dus was het voor mij een prettig toeval dat ik net gelukzalig ook in Zerox Machine (2024) aan het lezen en kijken was, waar historicus Matthew Wordley heeft gedocumenteerd hoe in het Engeland van 1976 tot 1988 punk- en postpunktijdschriften het debat voedden.

Door die periode, waarin de dichteres Ozon ontwaakte en groeide, nam Wordley telkens puncties van taal. In het prille begin vallen hem dan woorden op als ‘ain’t’ en ‘gonna’ en ‘yeah’ op. Daarmee moest een breuk worden geforceerd met voorafgaande fanbladen, die dankzij correct Engels muziek weerspiegelen waarvoor je eerst een hele opleiding moet hebben gehad, op basis van traditie en voorschriften dus. Terwijl er voor punk meteen de onovertroffen handleiding ‘This is a chord’ was, geschreven en geïllustreerd door Tony Moon in het tijdschrift Sideburn (december 1976).

Iedereen mocht binnenkomen en meedoen. Ik was ontroerd door de overtuiging dat zelfs ‘invloed’ tot het verleden behoorde. Wordley tekent daarbij al aan dat bands als The Stooges en The Velvet Underground uit de jaren zestig wel degelijk als navolgenswaard golden. En in Zerox Machine als geheel vallen uit punkbeschouwingen namen als Guy Debord en Wilhelm Reich geregeld, wat toch enig theoretisch fundament suggereert.

Even schizofreen bleken politieke verwantschappen in punk. Er heerste een duidelijk radicaal linkse en SWP-sympathie, die bijvoorbeeld haar beslag kreeg in Rock Against Racism-concerten. Maar even voelbaar was een extreemrechtse en National Front-tendens, zoals in kringen van Oi! Het taalgebruik evolueerde ondertussen. Bij een nieuwe punctie, beginjarentachtig, noteert Wordley: ‘crisis’, ‘who’s afraid of the police?’, ‘savagery’, ‘pain and suffering’, ‘grief’, ‘fire bomb’, ‘protest’, ‘killing’. Ik heb Ozons poëzie niet bij de hand, maar afgaand op citaten die Vos eruit geeft passen ze bij het Engelse klimaat maar is de Nederlandse ironischer.

Natuurlijk boden punktijdschriften in Engeland evengoed ruimte aan poëzie zelf. Er ontstonden ook aparte bladen voor, beschrijft Wordley, zoals All The Poets en Another Day Another Word en Stand Up and Spit. Die laatste titel geeft meteen weer dat de sfeer er grimmig kon zijn, waarbij dichters letterlijk al ranters heetten voordat het begrip ‘rant’ & co vanuit de Verenigde Staten in het Nederlands zou inburgeren. Vertrouwd klinken de doelstellingen. Dichter Seething Wells wilde poëzie reclaimen van de ‘beard + tweed jacket mob who pollute all culture with their weekend hippy liberalism’.

In het energieke geheel van punk hebben vrouwen van het begin af – creatief, organisatorisch en beschouwend – een belangrijke plaats ingenomen. Zoals Vivianne Westwood, Siouxsie Sioux, The Slits, The Au Pairs en, ter overzijde van de oceaan, Patti Smith die overigens steeds liet doorschemeren niet van de straat te zijn. In Zerox Machine staan veel meer namen: Jordan (Pamela Rooke), Polly Styrene (Marianne Joan Elliott-Said), Caroline Coon, Lucy Toothpaste (Lucy Whitman), Suzy Varty,… In de Lage Landen was verder Nina Hagen al prominent voordat Brood haar kon annexeren.

De vraag in de geest van Lenny Vos is, of zij daarvoor de erkenning kregen die punkmeneren in de schoot geworpen werd. Ook later, wanneer er tijdschriften ontstaan als Kvatch (Clare Wadd) en Value of Defiance (Karen Ablaze) en ideeënleveranciers als Emma Anderson, Mikki Berenyi, Janine Booth, Gillian Elam en Donna Van Senior. Hun gelegenheidsarchivaris vreest in Zerox Machine voor hun waardering en spreekt niet alleen van een ‘male majority’ maar ook van een ‘male-centricity’. Door die knapen, eindigt hij zijn studie, werd ook dit opstandige tijdschriftwezen gedomineerd – en dat rijmt met wat Ozon bij Maximaal overkwam.

Het fenomeen Riot Grrrl stamt uit de jaren negentig.

 

Lenny Vos memoreert Ozon als ‘popdichter’ voor een leesbevorderingsinitiatief (1983) van Bulkboek, samen met onder meer de heren Deelder, Vinkenoog en Van Doorn die in de collectieve herinnering en kennis minstens een plaatsje bezet houden. Net als Bart Chabot, met wie Ozon poëzie bracht onder een publiek dat daar normaliter verre van bleef. Maar terwijl Ozon min of meer vergeten lijkt, is Chabot als mediafiguur met recht ‘een speler in het veld’ te noemen – hij leverde samen met zijn familie, en niet tot genoegen van iedereen, zelfs het recentste Boekenweekgeschenk.

In de teneur van Vos’ artikel zou je vermoeden dat aan Ozons wedervaren een genderdingetje ten grondslag ligt. Maar dat kan ik niet zonder meer volgen. De naam Chabot kwam ik beginjarentachtig voor het eerst tegen in muziekkrant Oor. Hij had toen twee bundels op zijn naam, en voer ditmaal in het kielzog van Herman Brood en vertelde over een single die hij had gemaakt met Robert Jan Stips. Gelouterde musici, die bulkten van de contacten. Minstens vermoed ik dat Chabot kon bogen op een netwerk, zoals vrouwen dat tot op de dag van vandaag natuurlijk ook kunnen hebben.

Chabots reputatie zit grotendeels in zijn status van Brood-vriend annex biograaf. In vier toegankelijke boeken vertelde hij vanaf 1996 schitterende verhalen waarvoor, als was het Maximaal, veel aandacht is gekomen. In stilte verscheen alweer twee jaar geleden inzake Brood een essentiële verzameling getuigenissen: Street. Een roadtrip door het Noorden op zoek naar Herman Broods Wild Romance 1976 - 1978. Hiervoor interviewde Meijer ten Zijthoff directbetrokkenen van wie de meesten bij Chabot niet bestaan.

Het was niet alleen verfrissend andere geluiden te horen. Ook meldde radioman Theo Stokkink dat zijn nog altijd onovertroffen knipselboek over Brood uit 1979, gemaakt en verschenen tijdens het hoogtepunt van een roem die zijn gelijke in de Nederpopgeschiedenis niet kent, door Chabot in vier delen zelfs nooit is genoemd. Als was het De Nieuwe Wilden in de poëzie. Eigende hij zich aldus ook zijn onderwerp toe?

Mijn wedervraag aan Lenny Vos kan ik niet beantwoorden. Wel paren aan het vermoeden dat Ozon geen plekje in De Nieuwe Wilden in de poëzie kreeg omdat haar thematiek te buitenindividueel en onliterair was. Ook heb ik even, voor wat het waard is, twee andere bloemlezingen geraadpleegd. In de derde herziene en laatste versie van Komrij anno 2004 is Diana Ozon vertegenwoordigd met één gedicht (Chabot met vier), bij Pfeijffer anno 2016 met twee gedichten (Chabot met niets).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten