Forget all your sorrow. Onlangs bleek dat ik sinds aankomst in
België, alweer een tijdje terug, geregeld twee woorden door elkaar heb gehaald.
Nog een geluk dat de aanleiding een dra
te verschijnen bundel is, waarmee ik in de hoedanigheid van dichter, ook
alweer een tijd terug, ‘de regie’ over mijn warhoofdigheid ambieer te heroveren.
Het
hoofdpersonage, een Oost-Europeaan, is helaas fel gekant tegen vakbonden. Zoals
lezers wier ogen verder open willen staan dan snackbarfanaten zullen aanvoelen,
beweegt deze arbeidsmigrant zich door België waar de vakbond in gesprekken ook
wel syndicaat
heet. Eigenlijk weet ik dat, maar wanneer de debatten erover meer of minder hoog
over oplopen, blijk ik er soms syndicus
tegen te zeggen. Dit is een soort private woningbouwvereniging die zich kan
samenballen tot één persoon en die opereert in appartementsgebouwen.
Behalve dat het
voor mij, nooit te beroerd anderen op taalfoutjes te wijzen, gênant is die
woorden te verwisselen, vind ik die verwarring tekenend ‘op een bepaalde manier’.
De vakbond staat op voor belangen van werknemers die niet fluks een beroep
hoeven te doen op een syndicus, naar mijn aanvoelen meer zelfstandig
ondernemers bedienend.
Maar dat beweer ik
dus rondtastenderwijs. Om mijn gezicht te redden én omdat ik in Didier Eribons bundel
Het vonnis van de samenleving een
passage tegenkwam die in mijn hoofd bleef rondspoken.
Het oude links
dat – hand in hand met vakbonden – klassenstrijd voerde, onderscheidt hij van hedendaags
links dat wenst ‘samen op te trekken’ en dat ‘een maatschappelijke band’ of
‘sociale samenhang’ wil scheppen dankzij ‘respect’ en ‘wederkerigheid’.
Hier zag ik mijn
allergie bevestigd voor op zichzelf lofwaardige pogingen tot ‘verbinding’: verdampte
retoriek. Eribon linkt de steekwoorden aan burgerlijk, katholiek paternalisme uit de
negentiende eeuw. Dat dunkt me in deze verwarrende tijden, die zowel seculier als
rereligieus ogen, zelf nogal retorisch. Maar zijn stelling is evident. Er is een strijd
gaande, urgent om onrecht te verhelpen – waarbij zalvende woorden veeleer
misleiden dan helpen.
Het maakt me des
te benieuwder naar de taal die de vakbond spreekt, zelfs nu ze alsnog syndicaat
heet. Die taal bestaat, indien ik mag afgaan op een tijdschriftaflevering die mijn
vakbond wijdde aan de nakende sociale verkiezingen in België. Er worden afgevaardigden
gevraagd en daarbij zijn dringend mensen gewenst, liefst meteen andere types dan
die witte halfbebaarde mannetjes op leeftijd zoals ik.
Aparte aandacht was
er dan ook voor het rekruteren van werknemers met een migratieachtergrond.
Hoewel het natuurlijk voor belangenbehartiging praktisch is om goed Nederlands
te lezen en spreken, blijkt perfect taalgebruik voor hen nog niet nodig. Wow!
Ik weet niet of deze doelgroep per definitie het Nederlands minder goed machtig
is, in
vergelijking met jongere moedertaalsprekers bijvoorbeeld, maar mijn vakbond
begeleidt in elk geval cursussen ‘syndicaal Nederlands’.
Een open vraag, cruciaal
voor een groter publiek dat vakbonden passé schijnt te vinden, is of die taal
politiek zal zijn, diplomatiek voor mijn part, of dat er specifieke definities voor
moeten worden aangeleerd die in elke branche nodig zijn en dus behoren tot een jargon.
Los daarvan zal het een hele kluif blijven om werkgevers te overtuigen van
achterstallig onderhoud, maar nu zij ‘verbinding’ zo luid laten opklinken via ‘respect’
en ‘wederkerigheid’ mag elk woord op een goudschaaltje.
Wie weet komt er
een vocabulaire boven water dat reddeloos verloren leek. Dat bleek gisteren nog
in een ander register, na een choquerende gebeurtenis in Oost-Vlaanderen op
klaarlichte dag: de moord op een advocate. In een verklaring rouwden vakgenoten
om deze ‘consoror’. Ik heb afdoende herinnering aan Latijn om in die term de vrouwelijke
variant van ‘confrater’ te horen, maar zelfs met die kennis was ik verbaasd en
ontroerd. Google leerde dat al in 1941 het genootschap
Onze Taal in zijn vakblad zich het woord gewoon niet kon voorstellen. Maar ‘confrateresse’
evenmin.
Misschien is het
taal gewoon niet gegeven om afscheid te nemen van zichzelf, hoe graag
gebruikers dat ook zouden willen. Nu ik bijna even terug een dichter ben is het
simpel er collega’s bij te halen die soortgelijke verlangens koesterden – Paul van
Ostaijen had al meer dan één bundel gepubliceerd toen hij zich wist te betichten
van ‘een oneerlikheid, die ik eerlikheid waande, en van buitenlyriese
hoge-borst-zetterij’.
Uit dit citaat valt
alvast op te maken dat er interpunctie als komma’s en koppeltekens door de tand
des tijds is weggeknaagd.