De prettig verwarde jonge vrouw van het gemeentecampinggebouw
die ons tegen de stortregen behoedt met een kamertje tegenover een gemeenschappelijke
douche, krijgt het even later te verduren van een superieur. Tegenover mijn dochters
betuig ik mijn sympathie voor de vrouw, die een lange sweater draagt en een korte
rok, en ik noem haar een zwerfkat. De gourmande
(12) vindt dat beledigend, maar voor mij was het een compliment en zo vat haar
moeder het ook op.
*
Nu is het weer snikheet. Op het veld is een
man een halfuur bezig met zijn afstandsbediening. Hij dirigeert zijn glimmende
motor met zijspan richting trekhaak van zijn camper (waarboven mountainbikes
verrijzen). Ter overzijde spuit een Nederlander zijn bungalowtent schoon.
Aan het eind van de middag, wanneer ik
probeer te slapen met een gestaag ontbrandend oor, steekt een storm op en
vliegen partytenten door de lucht. Er blijken meer Nederlanders die lacherig
hun luciferhoutjesachtige constructies naar het grofvuil dragen, terwijl een
Duitse dame terecht klaagt over het gevaar – er zitten metalen voetjes aan die
dingen.
Snel zetten de mannen hun hoge
bedrijfscamions om hun dure goed, zodat de wind er geen vat meer op moge
krijgen. In een soort falanx, waarvan louter ons tentje uitgesloten is.
De volgende ochtend is het, getuige een
Hilversums-Amsterdams dialectmengsel, een Nederlandse die het hardste klaagt,
in een witte badjas op weg naar de keurige sanitaire ruimte, tierend in een
microfoontje dat verbonden lijkt aan iets in haar oor en waaruit algehele
ontevredenheid over ‘de hygiëne’ walmt.
*
Uit een droomloze slaap ontwaak ik met het
zinnetje ‘het sap van 500 teven’.
*
Hoe komt het toch dat ik fietsend door
Duitsland aan Bill Withers liedje ‘Lovely Day’ moet denken?
Och ja, in het refrein hoorde ik als kind, dwars door de adembenemend lange toon,
het koortje steevast ‘Germany’ zingen!
*
Bij het plaatsje Herstelle steken we de Weser
over met een mechanische veerpont, bediend door een oudere man die zijn drie
minuten gebruikt voor een mooi exposé. Over bondskanselier Adenauer die zich
voor de nazi’s schuilhield in het Benedictijnenklooster, zichtbaar hoog boven
wal. En over een loods ter grootte van een vliegtuighangar die gebouwd dreigt
te worden om kernafval op te bergen dat tussen 1969 en 1974 is aangericht.
‘Wahnsinn’.
Zowel uitspraak als spelling geven dit woord
iets oprechters en minder vrijblijvends dan het Nederlands vermag.
*
Later dan gewild bereiken we de volgende
camping, die er geanimeerd uitziet. De avondquiz is al begonnen en het antwoord
op de recentste vraag blijkt: Rudi Carrell.
*
Wat politiek correct betekent is me nooit duidelijk geworden. Wel dat onze kinderen geen foute grappen meer dulden en elk variantje erop systematisch afwijzen. Afgelopen jaar leerde het taalkundig genie (16) het begrip ‘eurocentrisme’. Ze bekent dat ze me vaak ‘à l’improviste’ heeft horen zeggen en verstond als Alain Proviste.
Er loopt een man voorbij die op zijn kuiten tattoos heeft van mannenkoppen.
Mij bekruipt het ongemakkelijke gevoel dat ze verwijzen naar bestaande
personen, helden van een ideologie. Wellicht komt dat door aanhoudende
berichtgeving over successen bij de AfD en
aanpalende verschijnselen. Maar zowel de gourmande als ik meent even later
dat een van de twee honden die een reuzeaardige, ook al zwaar getatoeëerde
mevrouw uitlaat aan een campingrand, een wolf is.
*
De gourmande heeft de oorontsteking van me overgenomen. Bij haar aan beide
kanten, waar bovendien pus uit lekt. Ze noemt dat ‘water met tandjes’ – en de
dichter in mij is trots.
*
We zijn al bijna in Dresden en nog altijd is elke sanitaire ruimte verdeeld
in toiletten voor M en voor V. Maar hier niet: ‘uniseks (M + V)’. Zal er nog
iets genderneutraals onze weg kruisen?
Dit is in elk geval de camping waar wij onder een overdekte picknickbank regen
zien en horen gutsen en er uit de verre een vrouw komt aansoppen met een emmer
vol afwas. Haar man zit voor hun camper onder een afdak en kijkt soms of ze er
al aankomt. Wanneer ze vlakbij is, pakt hij een paraplu en snelt haar tegemoet,
wat kreten van vertedering ontlokt.
*
In het stadsmuseum is er een metalen deur, te openen om de geur van
loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog op te snuiven. De
wegkapitein en het taalkundig genie deinzen terug, maar ik ruik niks.
*
Aan de rivier op de eerste Tsjechische camping
bouwen we onze tent op en vinden die bij terugkomst vergezeld door een andere,
op minder dan een meter. Daar staan auto’s bij, voor het parkeren waarvan onze
scheerlijn is neergehaald. Ze zijn eigendom van een groep vrolijke, vissende
volwassenen die ’s avonds heerlijke barbecuegeuren verspreiden en daarna vooral
geluid (waaronder in het holst van de nacht het opblazen van luchtbedden).
Deze camping is onze uitvalsbasis voor een
bezoek aan Theresienstadt. Een zeldzaam deprimerende plek waar je, zoals dat
heet, nog niet dood gevonden wilt worden – vandaar dat joden van daar verplaatst
werden naar de echte vernietigingskampen?
*
Het gras van de camping aan sportvelden is doorweekt
en bereden door auto’s, en op een grote, open vlakte ernaast zijn oefeningen
gaande met politiehonden die trillend van discipline stilstaan onder gehandschoende
handen. We besluiten te vragen naar de prijs van een houtje hutje op stenen
blokken, dat ik in mijn beste Engels tegenover de reuzeaardige en kalme
beheerster ‘cabin’ noem terwijl zij spreekt van ‘bungalow’. Het ding meet twee
bij vier meter, er staan stapelbedden in, en er is één raampje en één
stopcontact.
*
In het kuuroord Mariënbad aanschouwen we
precies om 21 uur de fameuze Zingende Fontein. Het is al een beetje donker, wat
de lichtshow achter de stralen cachet geeft, maar niets verhelpt aan de
kitschmuziek (vermoedelijk vanwege de rechten heruitgevoerd op synthesizer).
Vele omstanders, die met geheven rechterarm het gebeuren vastleggen op hun
smartphone. Ik voel dat ik moet pissen.
*
Uit mijn jeugd herinner ik me soft ice als iets wat zijn naam
waarmaakte. Een papperige, niet zozeer ‘vanille’ maar gebroken wit kleurende substantie,
gespoten in een plasticachtig vierkant bakje dat van snoeppapier zal zijn
geweest.
Hier in Tsjechië is soft ice iets geweldigs. In een echt hoorntje, en stevig en fris van
bite. Vanille smaakt niet alleen naar
vanille, verkrijgbaar zijn ook vruchtensmaken die in dit genre uitzonderlijk lijken,
zoals ananas en mandarijn.
*
Mijn reisnotities krabbel ik nog altijd in
mijn vuistgrote zwarte Notebook &
Pencil, en ik kan ze steeds slechter lezen. Dit besef doet verkrampen,
zorgt ervoor dat ik mijn letters rek, wat meer afbrekings- en koppeltekens
teweegbrengt.
En dan nog snap ik niet wat dit moet
betekenen: ‘indus.terr.: gentlemen + oninkanverters’. Minuten later herlees ik
het laatste woord tot ‘tuinkabouters’, en zie ik een totaal verregend
industrieterrein op de grens van Tsjechië en Duitsland waar, tussen allerlei
erotische ontspanningshuizen, tuinkabouters en quasi-mythologische beelden op
een parkeerplaats staan in een hoeveelheid die ik niet voor mogelijk had
gehouden.
*
Eenmaal terug in Duitsland bevinden we ons
veel zuidelijker, in Beieren. We passeren een parkeerplaats met luxe auto’s,
waarbij een bedrijf adverteert: ‘Wir kaufen dein Auto’. Dat informeel
toespreken rijmt niet met wat ik heb geleerd over Duitse zeden – dat het er
ongeveer een mensenleven duurt voordat vousvoyeren wordt opgegeven. De bedoelde
autobezitters zullen aan de radeloze kant zijn.
*
In Nürnberg passeert ons een bestelwagentje
met het opschrift Flaschenpost. Ik
begrijp dat het om een drankhandel gaat die thuis bezorgt, maar helaas denk ik
eerst aan Paul Celan.
*
Zondagmiddag. Kutbeieren. Vijfentwintig
kilometer lang onbeschermd voor stortregen en zware tegenwind door het
landschap, nog geen struikje dat iets wegneemt. In dorpjes zijn alle winkels,
cafés en restaurants gesloten. Wel vlaggen alom, touwen klapperen tegen masten.
Ik doe vaderachtig en duw de gourmande. Door
haar rug wordt mijn rechterhand verwarmd, net voldoende om de vingers daarvan
aan de linkerkant van mijn stuur te laten schakelen naar het kleinste blad.
*
Verschillende caissières vroegen me: ‘Wollen
Sie eine Tute?’ Het klonk opwindend, maar mijn kinderen stonden er steevast bij
en naar onuitroeibare gewoonte lachte ik schaapachtig. Tot een doodvermoeid
ogende Vietnamese allegaartjeswinkelier het vroeg en een klant naast me
verklaarde that he asked if I wanted a bag.
*
Ik droom dat ik een snavel heb die afbreekt.
*
Een – traditiegetrouw oudere – e-biker
passeert ons en een paar minuten later passeren we hem nadat hij net iets van
het midden naar de rand van het fietspad heeft verplaatst. Het taalkundig genie
zegt dat het een huisjesslak is.
*
Moet ik al terugkijken? Wat hoorde ik, las ik?
De gebaren in Tsjechië?
Beheersing van meer dan moedertaal alleen leek
dit jaar gebonden aan kwestieuze parameters: leeftijd, geboorteland,
stad-platteland (en, vrezen we, vlees-vegetarisch, gemotoriseerd of niet).
Aachen, inmiddels een ochtendzonnetje. Wij
aan de uitgang. Man loopt campsite binnen en vraagt aan de beheerder: ‘Kennik
hier me kemper parkere?’ Hij krijgt antwoord in een Nederlands dat evenmin
onberispelijk is, maar toch correcter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten