Hoe is het
mogelijk dat twee landelijk opererende uitgeverijen binnen een halfjaar boeken
brengen onder dezelfde titel? Het blijkt mogelijk, vader. In oktober 2021 publiceerde
Chris Keulemans Gastvrijheid, in
maart 2022 publiceerde Peter Venmans Gastvrijheid.
Welkom in de wereld van selling points?
Bevreemdend is verder
de explicietheid van de titel, toch vallend onder de noemer literatuur waar het
suggestieve detail op de troon zou zitten. Honderdtachtig graden anders stelde
hoofdstedelijk hoogleraar Sarah Bracke zich onlangs op. Ze schreef uitgebreid
over genderovertuigingen en wetenschap, zonder een letter te spenderen aan de
aanleiding – de zaak van Laurens Buijs tegen de plaatselijke universiteit. Is
dit ongenoemd laten een proeve van discretie of van macht?
Literair gezien deed
Bracke aan intertextualiteit, een fenomeen dat niet-ingewijde lezers ontgaat.
Ook is gastvrijheid een zo universeel thema, dat het eerder verbaast dat er
niet veel meer boeken deze titel dragen en tegelijk verschillen. Zoals
Keulemans en Venmans, en zoals matten aan de deur die hun opschrift welkom in diverse lettertypes en
-groottes aan een bezoeker presenteren.
Hoe universeel
gastvrijheid is, bewijst helaas ook de zoveelste kwestie over
grensoverschrijdend gedrag. Het schema is kennelijk dat er in werkkringen een
harde kern nieuwkomers op verregaande inkapseling trakteert. Ditmaal was het sportjournaliste
Marijn de Vries die daartegen protesteerde. Ze liet daarbij, net zoals Bracke, concrete personen
ongenoemd (wat leidde tot speculatie). Tegen het systeem kantte ze zich wel op
een persoonlijker toon dan de hoogleraar. Een dergelijk verschil ontwaar ik
evengoed tussen Keulemans en Venmans.
Peter Venmans
(Oostende 1963), een van de meest onderschatte essayisten uit ons taalgebied, gidst
lezers op een niet anders dan hoffelijk te noemen wijze door zijn betoog dat
literatuur met filosofie combineert. Zijn toon is kalm en biedt zo alle ruimte
aan redenaties, waarbij lezers vervolgens zowel naar zichzelf kunnen kijken als
naar de wereld. Dát is voor mij kritiek, en zit in het woord besloten – krinein betekent in het Grieks niet
alleen oordelen maar bovenal onderscheiden.
Simultaan voert
de auteur zijn hoffelijkheid zo ver door dat, althans bij mij, de indruk rijst
dat hij zijn boek desnoods cadeau doet wanneer een lezer er een interessante
gedachte in zou kunnen volgen. Zo nadert Venmans de fameuze Gutmensch die door
onkritische kenners met hoon wordt overladen. Het grappige dunkt me dan dat dit
essayistisch werk te ongeprofileerd is voor zulk geweld.
Hoogtepunt vind ik een hoofdstuk waarin Venmans de geschiedenis van het woord ‘gastvrijheid’ schetst, vergelijkt met ‘gastvriendschap’ (regulier in het Duits), in factoren ontbindt en zo zelfs ‘spuitgast’ kan vermelden voordat hij kan inpikken op corona. Virussen tasten niet alleen aan maar veranderen zelf, een dynamiek die Venmans evengoed tussen ontvanger en bezoeker ziet voltrekken.
Wel blijkt er
altijd een basis van ongelijkheid, ‘situationeel’, waardoor de relatie niet
symmetrisch begint. In dat proces is assimilatie evenmin de bedoeling, maar
bestaat er hoop ‘betere vreemden’ voor elkaar te zijn. In het Frans betekent hôte zelfs ontvanger en ontvangene. Camus
schreef een verhaal onder die titel en in een koloniale setting worden twee
personages elkaars otages, gijzelaars
waarin Venmans nog altijd het eerste, dubbelzinnige begrip in door hoort
klinken.
Hij is ervan
overtuigd dat je ook gastheer van je gastheer en gast van je gast kunt zijn.
Omdat er na een eerste ontmoeting gastvriendschap is ontstaan, of omdat er
meteen al rolverwisseling optreedt. Die gave tot nuancering demonstreert
Venmans voortdurend, en wordt gesterkt door zijn stijl.
Ooit, memoreert hij,
bevond je je als zieke in een ‘gasthuis’, waarin jouw lichaam echter datgene
was dat experten toeliet. En bij thuisverpleging zijn de rollen helemaal
omgedraaid. En dan is er nog het Latijnse hostis,
dat bovenal vijand was, in ouder Nederlands na te proeven door ‘hostiel’. Voor
die tweedracht in betekenis lanceerde Jacques Derrida de term hostipitalité,
door Walter van der Star vertaald als ‘gastvrijandigheid’. Een beetje
confrontatie of bereidheid zich risicovol open te stellen is heilzaam.
Bij het
diversiteitsparadigma wordt die taal een dubbel zwart gat, merk ik. Bijvoorbeeld
wanneer De Vries grensoverschrijdend gedrag aanklaagt, luidt de diagnose terstond
dat relaties ‘toxisch’ zijn geweest. Klinkt gedecideerd, rechtstreeks uit het
Engels getransponeerd ook. Wel veroorzaakt het aldus een krinein tussen burgers onderling; sommigen hebben vooralsnog genoeg
aan ‘giftig’.
Dit wordt hét vraagstuk.
Vanuit het huidige machtsdenkenframe dat alles als ‘politiek’ verklaart, tot en met het bakken van een ei, heeft de evidentie dat taal van iedereen is ertoe geleid dat brokkenpiloten
plots autoriteiten zijn. Neerlandici, sorry dat ik het herhaal, moeten leren gastvrij te zijn voor zogeheten
creatieve fouten terwijl onze eigen expertise al terzijde was geschoven.
Ondertussen geeft
Venmans uit mythologie, sprookjes en wereldliteratuur moeiteloos voorbeelden
van ‘geperverteerde gastvrijheid’ waarin de uitkomst minder idyllisch, zalvend
of theoretisch is dan het openstellingsidee voorspelt. Inclusief menseneten,
dat vanuit een ander standpunt een extreme uiting van liefde kan zijn. Hij komt
dan uit bij het Unheimliche, een woord waarin het huis niet meer vertrouwd is.
En waarmee zoals bekend, volgens Freud, het ik niet meer de baas is over
zichzelf.
Ook meldt Venmans
nog dat nomaden bekendstaan om hun gastvrijheid. Zo schept hij voorbehoud en kader
voor moderne hospitality, waarin
commercie en dienstverlening huishouden: de klant is koning. Maar heuse gastvrijheid,
stelt hij, ontspringt vanuit vrijgevigheid en gaat, hoe ‘aristocratisch’ de
associatie ook, zelfs standen te boven.
Standsverschil is
voor Chris Keulemans (Tunis 1960) geen item. Zijn blik is zo universalistisch
dat hij zijn boek kan indelen op basis van vergelijkende verblijven in het
buitenland, steeds gedateerd. Altijd vervulde Keulemans wel een missie en voelde
zich overal als een vis in het water. Nu geeft hij zich mede rekenschap van zijn
leidende publieke functies (Perdu, Balie, Tolhuistuin).
Bestaande
notities dienden als uitgangspunt. Zo had ik onlangs al zijn relaas over
Amsterdam-Noord gelezen in de verzamelbundel Welkom
in Babylon (2008), en Keulemans praat daarna de lezer kort bij wat er
sindsdien voorviel met de locatie en zijn contacten, vrienden ter plekke. Die
beknoptheid valt te betreuren, vind ik, want had kunnen leiden nieuwe inzichten
door botsingen. Maar dat lijkt niet in de verzoenende aard van de auteur te
liggen.
Mij interesseert dat
Keulemans geen wezenlijk verschil maakt tussen huis, stad en wereld. Heet die
houding kosmopolitisch, een term met een geur van heb-ik-me-jou-daar vanwege
veronderstelde onverschilligheid? Hier overheerst juist zorg, over elke grens
heen. Toch behoren de teksten in een wijze, aforistische stijl, waarop hij jarenlang geoefend heeft, niet tot de reisliteratuur maar leggen
een bijzonder mozaïek van egosteentjes. Ze liggen los want, zoals het boek bevestigt,
de auteur werd groot met het postmodernisme dat goddank geen monolithische
identiteit erkende.
Gastvrijheid schetst Keulemans’ houding in twee situaties.
Door zijn werk is hij gast, en zodra hij thuis is, met aanhalingstekens, wordt
hij gastheer. Hij heeft uit dat geheel van ervaringen twaalf Huisregels
afgeleid. Eentje luidt dat je op bezoek moet gaan naar het land van je gasten,
om te begrijpen waar je woont. Bij zoiets valt op dat Keulemans niet geplaagd
wordt door praktische belemmeringen en zich ook interesseert voor het nabije.
Op het dromerige af!
Diffuus is zijn
weergave van eindeloze gesprekken die hij over de hele wereld voert. Het ene
lijkt nog fascinerender dan het andere, maar lezers krijgen er geen grip op;
Keulemans is er zo vol van dat hij er pal vóór staat en met de
witkwast samenvat in grote thema’s. Ook weet hij tegen zijn natuur te Amsterdam
in conflict te komen met een bestuur, zonder dat hier meer informatie bij staat
dan dat hij gechoqueerd is.
Net als Bracke en
De Vries is hij per saldo een niet-benoemer. Zo toont Keulemans zich afgezet
tegen de actualiteit on-Nederlands op het gebied van gastvrijheid. Sinds
Fortuyn verwelkomen kiezers daar immers nieuwe partijen uitzonderlijk warm, die
van ‘zeggen waar het op staat’ hun vak hebben gemaakt. Na de LPF kwam er soortgelijk succes voor Forum voor Democratie, PVV en nu, niet helemaal onverwacht meer, voor de BoerBurgerBeweging (elders behandelde ik de bijbehorende metafoor van de
‘aardverschuiving in het politieke landschap’).
Keulemans’ ingetogenheid
heeft in de Huisregels beslag gekregen, als hij pleit voor geheimen en de op
zichzelf heldere stelling dat niet elke vraag een antwoord verdient. Wel
onderscheidt hij zich zo van zijn geëngageerde ouders, in wier voetspoor hij treedt.
Distantie overheerst bij een jeugdherinnering aan Burkina Faso ‘omdat ze
geloofden hier, als jonge landbouwkundigen met een marxistische inslag, meer te
kunnen bijdragen aan de wereldrevolutie dan thuis in Amersfoort. (…) De
marxistische theorie die zij lazen, boeken met rood en grijs en schreefloze
letters op het omslag, vond ik niet om door te komen.’
Van de wereld die
alles als ‘politiek’ verklaart lijkt Keulemans een exploot. Maar in laatste
instantie toont hij zich een estheet. En doordat hij meermaals aanhankelijkheid
uitspreekt van K. Schippers, immer gereserveerd en waakzaam, besefte ik dat de
grimmiger Jacq Vogelaar niet langer zijn grote voorbeeld is. Misschien is het ene steentje van het grote
egomozaïek herschikt voor het andere. Het boek suggereert minstens dat het niet
langer postmodern wil rondzwermen.
Ik zou wensen dat
Venmans zijn bescheidenheid afwerpt om het lef van Keulemans te incorporeren,
en dat Keulemans bij zijn roerselen de analytische gave van Venmans overnam. Een
gastvrij hoofd telt voor twee. Welkom in de toekomst!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten