dinsdag 21 maart 2023

Thuisverpleging


 

 

Hoe is het mogelijk dat twee landelijk opererende uitgeverijen binnen een halfjaar boeken brengen onder dezelfde titel? Het blijkt mogelijk, vader. In oktober 2021 publiceerde Chris Keulemans Gastvrijheid, in maart 2022 publiceerde Peter Venmans Gastvrijheid. Welkom in de wereld van selling points?

Bevreemdend is verder de explicietheid van de titel, toch vallend onder de noemer literatuur waar het suggestieve detail op de troon zou zitten. Honderdtachtig graden anders stelde hoofdstedelijk hoogleraar Sarah Bracke zich onlangs op. Ze schreef uitgebreid over genderovertuigingen en wetenschap, zonder een letter te spenderen aan de aanleiding – de zaak van Laurens Buijs tegen de plaatselijke universiteit. Is dit ongenoemd laten een proeve van discretie of van macht?

Literair gezien deed Bracke aan intertextualiteit, een fenomeen dat niet-ingewijde lezers ontgaat. Ook is gastvrijheid een zo universeel thema, dat het eerder verbaast dat er niet veel meer boeken deze titel dragen en tegelijk verschillen. Zoals Keulemans en Venmans, en zoals matten aan de deur die hun opschrift welkom in diverse lettertypes en -groottes aan een bezoeker presenteren.

Hoe universeel gastvrijheid is, bewijst helaas ook de zoveelste kwestie over grensoverschrijdend gedrag. Het schema is kennelijk dat er in werkkringen een harde kern nieuwkomers op verregaande inkapseling trakteert. Ditmaal was het sportjournaliste Marijn de Vries die daartegen protesteerde. Ze liet daarbij, net zoals Bracke, concrete personen ongenoemd (wat leidde tot speculatie). Tegen het systeem kantte ze zich wel op een persoonlijker toon dan de hoogleraar. Een dergelijk verschil ontwaar ik evengoed tussen Keulemans en Venmans.

Peter Venmans (Oostende 1963), een van de meest onderschatte essayisten uit ons taalgebied, gidst lezers op een niet anders dan hoffelijk te noemen wijze door zijn betoog dat literatuur met filosofie combineert. Zijn toon is kalm en biedt zo alle ruimte aan redenaties, waarbij lezers vervolgens zowel naar zichzelf kunnen kijken als naar de wereld. Dát is voor mij kritiek, en zit in het woord besloten – krinein betekent in het Grieks niet alleen oordelen maar bovenal onderscheiden.

Simultaan voert de auteur zijn hoffelijkheid zo ver door dat, althans bij mij, de indruk rijst dat hij zijn boek desnoods cadeau doet wanneer een lezer er een interessante gedachte in zou kunnen volgen. Zo nadert Venmans de fameuze Gutmensch die door onkritische kenners met hoon wordt overladen. Het grappige dunkt me dan dat dit essayistisch werk te ongeprofileerd is voor zulk geweld.

Hoogtepunt vind ik een hoofdstuk waarin Venmans de geschiedenis van het woord ‘gastvrijheid’ schetst, vergelijkt met ‘gastvriendschap’ (regulier in het Duits), in factoren ontbindt en zo zelfs ‘spuitgast’ kan vermelden voordat hij kan inpikken op corona. Virussen tasten niet alleen aan maar veranderen zelf, een dynamiek die Venmans evengoed tussen ontvanger en bezoeker ziet voltrekken.

Wel blijkt er altijd een basis van ongelijkheid, ‘situationeel’, waardoor de relatie niet symmetrisch begint. In dat proces is assimilatie evenmin de bedoeling, maar bestaat er hoop ‘betere vreemden’ voor elkaar te zijn. In het Frans betekent hôte zelfs ontvanger en ontvangene. Camus schreef een verhaal onder die titel en in een koloniale setting worden twee personages elkaars otages, gijzelaars waarin Venmans nog altijd het eerste, dubbelzinnige begrip in door hoort klinken.

Hij is ervan overtuigd dat je ook gastheer van je gastheer en gast van je gast kunt zijn. Omdat er na een eerste ontmoeting gastvriendschap is ontstaan, of omdat er meteen al rolverwisseling optreedt. Die gave tot nuancering demonstreert Venmans voortdurend, en wordt gesterkt door zijn stijl.

Ooit, memoreert hij, bevond je je als zieke in een ‘gasthuis’, waarin jouw lichaam echter datgene was dat experten toeliet. En bij thuisverpleging zijn de rollen helemaal omgedraaid. En dan is er nog het Latijnse hostis, dat bovenal vijand was, in ouder Nederlands na te proeven door ‘hostiel’. Voor die tweedracht in betekenis lanceerde Jacques Derrida de term hostipitalité, door Walter van der Star vertaald als ‘gastvrijandigheid’. Een beetje confrontatie of bereidheid zich risicovol open te stellen is heilzaam.

Bij het diversiteitsparadigma wordt die taal een dubbel zwart gat, merk ik. Bijvoorbeeld wanneer De Vries grensoverschrijdend gedrag aanklaagt, luidt de diagnose terstond dat relaties ‘toxisch’ zijn geweest. Klinkt gedecideerd, rechtstreeks uit het Engels getransponeerd ook. Wel veroorzaakt het aldus een krinein tussen burgers onderling; sommigen hebben vooralsnog genoeg aan ‘giftig’.

Dit wordt hét vraagstuk. Vanuit het huidige machtsdenkenframe dat alles als ‘politiek’ verklaart, tot en met het bakken van een ei, heeft de evidentie dat taal van iedereen is ertoe geleid dat brokkenpiloten plots autoriteiten zijn. Neerlandici, sorry dat ik het herhaal, moeten leren gastvrij te zijn voor zogeheten creatieve fouten terwijl onze eigen expertise al terzijde was geschoven.

Ondertussen geeft Venmans uit mythologie, sprookjes en wereldliteratuur moeiteloos voorbeelden van ‘geperverteerde gastvrijheid’ waarin de uitkomst minder idyllisch, zalvend of theoretisch is dan het openstellingsidee voorspelt. Inclusief menseneten, dat vanuit een ander standpunt een extreme uiting van liefde kan zijn. Hij komt dan uit bij het Unheimliche, een woord waarin het huis niet meer vertrouwd is. En waarmee zoals bekend, volgens Freud, het ik niet meer de baas is over zichzelf.

Ook meldt Venmans nog dat nomaden bekendstaan om hun gastvrijheid. Zo schept hij voorbehoud en kader voor moderne hospitality, waarin commercie en dienstverlening huishouden: de klant is koning. Maar heuse gastvrijheid, stelt hij, ontspringt vanuit vrijgevigheid en gaat, hoe ‘aristocratisch’ de associatie ook, zelfs standen te boven.

Standsverschil is voor Chris Keulemans (Tunis 1960) geen item. Zijn blik is zo universalistisch dat hij zijn boek kan indelen op basis van vergelijkende verblijven in het buitenland, steeds gedateerd. Altijd vervulde Keulemans wel een missie en voelde zich overal als een vis in het water. Nu geeft hij zich mede rekenschap van zijn leidende publieke functies (Perdu, Balie, Tolhuistuin).

Bestaande notities dienden als uitgangspunt. Zo had ik onlangs al zijn relaas over Amsterdam-Noord gelezen in de verzamelbundel Welkom in Babylon (2008), en Keulemans praat daarna de lezer kort bij wat er sindsdien voorviel met de locatie en zijn contacten, vrienden ter plekke. Die beknoptheid valt te betreuren, vind ik, want had kunnen leiden nieuwe inzichten door botsingen. Maar dat lijkt niet in de verzoenende aard van de auteur te liggen.

Mij interesseert dat Keulemans geen wezenlijk verschil maakt tussen huis, stad en wereld. Heet die houding kosmopolitisch, een term met een geur van heb-ik-me-jou-daar vanwege veronderstelde onverschilligheid? Hier overheerst juist zorg, over elke grens heen. Toch behoren de teksten in een wijze, aforistische stijl, waarop hij jarenlang geoefend heeft, niet tot de reisliteratuur maar leggen een bijzonder mozaïek van egosteentjes. Ze liggen los want, zoals het boek bevestigt, de auteur werd groot met het postmodernisme dat goddank geen monolithische identiteit erkende.

Gastvrijheid schetst Keulemans’ houding in twee situaties. Door zijn werk is hij gast, en zodra hij thuis is, met aanhalingstekens, wordt hij gastheer. Hij heeft uit dat geheel van ervaringen twaalf Huisregels afgeleid. Eentje luidt dat je op bezoek moet gaan naar het land van je gasten, om te begrijpen waar je woont. Bij zoiets valt op dat Keulemans niet geplaagd wordt door praktische belemmeringen en zich ook interesseert voor het nabije. Op het dromerige af!

Diffuus is zijn weergave van eindeloze gesprekken die hij over de hele wereld voert. Het ene lijkt nog fascinerender dan het andere, maar lezers krijgen er geen grip op; Keulemans is er zo vol van dat hij er pal vóór staat en met de witkwast samenvat in grote thema’s. Ook weet hij tegen zijn natuur te Amsterdam in conflict te komen met een bestuur, zonder dat hier meer informatie bij staat dan dat hij gechoqueerd is.

Net als Bracke en De Vries is hij per saldo een niet-benoemer. Zo toont Keulemans zich afgezet tegen de actualiteit on-Nederlands op het gebied van gastvrijheid. Sinds Fortuyn verwelkomen kiezers daar immers nieuwe partijen uitzonderlijk warm, die van ‘zeggen waar het op staat’ hun vak hebben gemaakt. Na de LPF kwam er soortgelijk succes voor Forum voor Democratie, PVV en nu, niet helemaal onverwacht meer, voor de BoerBurgerBeweging (elders behandelde ik de bijbehorende metafoor van de ‘aardverschuiving in het politieke landschap’).

Keulemans’ ingetogenheid heeft in de Huisregels beslag gekregen, als hij pleit voor geheimen en de op zichzelf heldere stelling dat niet elke vraag een antwoord verdient. Wel onderscheidt hij zich zo van zijn geëngageerde ouders, in wier voetspoor hij treedt. Distantie overheerst bij een jeugdherinnering aan Burkina Faso ‘omdat ze geloofden hier, als jonge landbouwkundigen met een marxistische inslag, meer te kunnen bijdragen aan de wereldrevolutie dan thuis in Amersfoort. (…) De marxistische theorie die zij lazen, boeken met rood en grijs en schreefloze letters op het omslag, vond ik niet om door te komen.’

Van de wereld die alles als ‘politiek’ verklaart lijkt Keulemans een exploot. Maar in laatste instantie toont hij zich een estheet. En doordat hij meermaals aanhankelijkheid uitspreekt van K. Schippers, immer gereserveerd en waakzaam, besefte ik dat de grimmiger Jacq Vogelaar niet langer zijn grote voorbeeld is. Misschien is het ene steentje van het grote egomozaïek herschikt voor het andere. Het boek suggereert minstens dat het niet langer postmodern wil rondzwermen.

Ik zou wensen dat Venmans zijn bescheidenheid afwerpt om het lef van Keulemans te incorporeren, en dat Keulemans bij zijn roerselen de analytische gave van Venmans overnam. Een gastvrij hoofd telt voor twee. Welkom in de toekomst!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten