dinsdag 28 maart 2023

En Nederland was groot


 

 

Als het niet zo pathetisch zou klinken, dan had het uit me moeten gulpen dat de dood van Wim de Bie ook een cultureel repertoire afsluit. Hoeveel generaties zullen er opgegroeid zijn met de sketches en platen die hij samen met Kees van Kooten maakte? En daaruit op meer en minder gelegen momenten vrijelijk citeerden, en zo gelegenheidscoalities schiepen (en tijdelijke uitsluitingen voor wie de allusies niet onderkenden)?

In Jos Joostens Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu stuit ik op een hoofdstukje over Hanna Bervoets. Het heet ‘Kijken kijken en de rest erbij denken’, en die titel valt te verbinden met een betoog over Bervoets Boekenweekgeschenk Wat wij zagen – maar allereerst hoor ik Van Kooten als Klisjeemannetje iets adviseren over goede seks. Als antwoord onthult De Bie in dezelfde hoedanigheid dan dat zijn nachtkastje gemaakt is ‘van palissander’, een detail dat ik ooit verwerkte in een hermetisch-autistische dichtbundel.

De sketch als geheel, uit 1977, is niet alleen na te beluisteren op plaat en op YouTube, maar blijkt in 1992 helemaal uitgeschreven door een vaktijdschrift, voor een herfstnummer over ‘de Nederlandse taal der liefde’.

Idioot vind ik pas veel later te hebben beseft dat Van Kooten en De Bie ook een cultureel referentiekader hadden. Een reden kan zijn dat ik tot de generatie na de babyboomers hoorde en zo halverwege instapte. Daarna moest ik kennelijk een zekere leeftijd bereiken en bovendien kennisnemen van hun oudere teksten.

Zo telde ik pas zeven jaartjes toen de heren met een Nederlandse versie kwamen van Gilbert O’Sullivans ‘Alone again’. Nu verdooft muziek sowieso veel en zal de melodie ongetwijfeld door mijn ouderlijk huis hebben gezweefd maar ik zal officieel al volwassen zijn geweest toen me duidelijk werd dat deze bewerking in 1972 zelf onversneden jeugdsentiment wasemde:

 

En Nederland herrees
Onder Drees
Fanny Blankers Koen
Die won vier maal goud in Londen
Als je jokte was dat zonde
De legpuzzel was klaar
In dat derde vredesjaar
Toen was geluk
Heel gewoon

 

Een schooltas bleek het eerste teken
Dat de zaak al was bekeken
Voor zover
Je zonder plichtsbesef
Je leven leed
Je leven leed

 

Buiten huilt de wind om 't huis
Maar binnen stond de kolenkit paraat
En de stoep waarop geknikkerd werd
Was het belangrijkste stukje straat
En Nederland was groot
En niemand ging nog dood
En gezelligheid kende nauwelijk
s tijd
Bij waxinelichtjes van Verkade

 

Het is die wereld, met een eigen taal en normen, waarvan de zogeheten blinde vlekken nu betwist worden. Daarbij was De Bie evengoed, of hij wilde of niet, een witte heteroseksuele cisgender valide – maar niet theoretisch geschoolde! – man.

Net als ik, die pas geheel bij hoofd en zinnen dacht ik te zijn ten tijde van Op Hun Pik Getrapt (1980). Dit is De Vierde Langspeelplaat Van Het Simplisties Verbond. Maar mijn zekerheid bleek een illusie voor de vijftienjarige die ik toen was, ditmaal zowel in tekst als muziek.

Cor van der Laaks irritatie over het uittellen van briefgeld door beambten in termen van ‘en dat is vijf’, merkwaardig actueel nu er alom beklag wordt gedaan over de sluiting van postagentschappen, stond al in de bundel Sonatines door het open raam van K. Schippers die zelfs vóór de oorlog was geboren. Het liedje ‘Papa Rookt Niet Meer’ dreef volgens mij de spot met ‘Pappie ik zie tranen in uw ogen’ (1978) door Arno en Gradje, maar het ging aan me voorbij dat Van Kooten en De Bie amechtig hintten naar ‘De Zuiderzeeballade’ (1959), uit hun jeugd, een liedje dat ook al nostalgisch is.

dinsdag 21 maart 2023

Thuisverpleging


 

 

Hoe is het mogelijk dat twee landelijk opererende uitgeverijen binnen een halfjaar boeken brengen onder dezelfde titel? Het blijkt mogelijk, vader. In oktober 2021 publiceerde Chris Keulemans Gastvrijheid, in maart 2022 publiceerde Peter Venmans Gastvrijheid. Welkom in de wereld van selling points?

Bevreemdend is verder de explicietheid van de titel, toch vallend onder de noemer literatuur waar het suggestieve detail op de troon zou zitten. Honderdtachtig graden anders stelde hoofdstedelijk hoogleraar Sarah Bracke zich onlangs op. Ze schreef uitgebreid over genderovertuigingen en wetenschap, zonder een letter te spenderen aan de aanleiding – de zaak van Laurens Buijs tegen de plaatselijke universiteit. Is dit ongenoemd laten een proeve van discretie of van macht?

Literair gezien deed Bracke aan intertextualiteit, een fenomeen dat niet-ingewijde lezers ontgaat. Ook is gastvrijheid een zo universeel thema, dat het eerder verbaast dat er niet veel meer boeken deze titel dragen en tegelijk verschillen. Zoals Keulemans en Venmans, en zoals matten aan de deur die hun opschrift welkom in diverse lettertypes en -groottes aan een bezoeker presenteren.

Hoe universeel gastvrijheid is, bewijst helaas ook de zoveelste kwestie over grensoverschrijdend gedrag. Het schema is kennelijk dat er in werkkringen een harde kern nieuwkomers op verregaande inkapseling trakteert. Ditmaal was het sportjournaliste Marijn de Vries die daartegen protesteerde. Ze liet daarbij, net zoals Bracke, concrete personen ongenoemd (wat leidde tot speculatie). Tegen het systeem kantte ze zich wel op een persoonlijker toon dan de hoogleraar. Een dergelijk verschil ontwaar ik evengoed tussen Keulemans en Venmans.

Peter Venmans (Oostende 1963), een van de meest onderschatte essayisten uit ons taalgebied, gidst lezers op een niet anders dan hoffelijk te noemen wijze door zijn betoog dat literatuur met filosofie combineert. Zijn toon is kalm en biedt zo alle ruimte aan redenaties, waarbij lezers vervolgens zowel naar zichzelf kunnen kijken als naar de wereld. Dát is voor mij kritiek, en zit in het woord besloten – krinein betekent in het Grieks niet alleen oordelen maar bovenal onderscheiden.

Simultaan voert de auteur zijn hoffelijkheid zo ver door dat, althans bij mij, de indruk rijst dat hij zijn boek desnoods cadeau doet wanneer een lezer er een interessante gedachte in zou kunnen volgen. Zo nadert Venmans de fameuze Gutmensch die door onkritische kenners met hoon wordt overladen. Het grappige dunkt me dan dat dit essayistisch werk te ongeprofileerd is voor zulk geweld.

Hoogtepunt vind ik een hoofdstuk waarin Venmans de geschiedenis van het woord ‘gastvrijheid’ schetst, vergelijkt met ‘gastvriendschap’ (regulier in het Duits), in factoren ontbindt en zo zelfs ‘spuitgast’ kan vermelden voordat hij kan inpikken op corona. Virussen tasten niet alleen aan maar veranderen zelf, een dynamiek die Venmans evengoed tussen ontvanger en bezoeker ziet voltrekken.

dinsdag 14 maart 2023

Doorschakelend

  

Hoe zat het ook alweer met een vos? Verliest hij eerst zijn haren en daarna zijn streken? Een debatje of een geshortlist boek wel tot het prijsbedoelde genre behoort, liet me menen dat de bekroning van juist die tekst een hamerstuk kan zijn. Waarvoor zou men anders schrijven? Hoogvliegen mag een door velen nagestreefde kunst zijn, ergens tussen zweven behelst een even grote glansparade.

Met dat laatste woord sprak ik even voetbal-Duits, om me in de baan te gooien van het wel erg vaak misbruikte werkwoord ‘schuren’. Dat doen echte schrijvers met genres, geloof ik. Kafkaiaans is niet alleen een spreekwoordelijke toestand maar ook een literair vormgegeven wereld op zich.

Onbedoeld heb ik zelf eens verwarring gesticht met een boek waarvan gaande het schrijven bleek dat alleen hybriditeit het een authentieke indruk kon geven. Vervolgens werd het voor een prozaprijs uitgesloten wegens essayistisch en voor een essayprijs uitgesloten wegens prozaïstisch. Onkenbaar, lenig, metamorf: als het moet ben ik het gratis en van nature.

Min of meer bij toeval ben ik een tijdje dichter geweest, geweldig gewoon, maar de core business lag waarschijnlijk elders. Ik reserveerde er het termpje ‘opstel’ voor, die me dierbaar was. Het gold op de lagere school voor iets wat rond een zogeheten thema fantasie mocht tonen en op de universiteit bleek dat de professor zijn vroege stukken meer dan eens had gebundeld onder die genrenaam.

Toen hoorde ik pas dat het opstel, mijn lijfdinges, een oubollige reputatie had, wat me een pluim leek. Maar die wordt door de buitenwereld gegeven en uiteindelijk zijn mijn teksten in de plooi van het ‘essay’ gevallen. Een niche? Volgens de theorie horen beide termen bij Gebruiksliteratuur en niet-fictionele genres. Dat zuig ik niet eens uit mijn duim.

Gelukkig ligt de tijd achter me waarin ik me afvroeg of ik helemaal goed had voorgesorteerd. Maar bij anderen doemt die kwestie nog altijd op als ik hen lees. Onlangs zelfs, bij twee romans die een witte man ten tonele voeren op een vakantie-eiland waar vluchtelingen zijn gedumpt.

vrijdag 3 maart 2023

Uitgestrekt lag ik

 

 

 

Quizvraagje: noem een schrijver wiens achternaam in het dagelijks taalgebruik is opgenomen. Het gaat dan om een gesteldheid waarvoor ik geen welomschreven dinges heb en dat me hooguit een secundaire emotie laat benoemen: ‘kafkaiaans’.

Het recentst overkwam het me bij een opmerking die Saskia De Coster plaatste nadat ze een maand achter glas had doorgebracht in een Antwerps Museum: ‘Het viel me heel erg mee om zonder sociale media te leven.’ Ik had al mijn schouders opgehaald toen daaronder, vermoedelijk in de hartstreek, een besef zich nestelde dat ze naar een wereld verwees waarin onder anderen ik permanent verblijf.

In een selectie uit nagelaten werk van Kafka, In het labyrint (2022), vertaald en uitgeleid door Ard Posthuma, staat een verhaaltje dat die gesteldheid toont:

 

‘Ik heb altijd al een verdenking tegen mezelf gekoesterd. Maar het overviel me slechts af en toe, bij vlagen, met lange onderbrekingen, lang genoeg om het weer te vergeten. Het waren bovendien kleinigheden die vast en zeker ook bij anderen voorkomen en daar niets ernstigs te betekenen hebben, bijvoorbeeld de verbazing over je eigen gezicht in de spiegel of over het spiegelbeeld van je achterhoofd of ook over je hele gedaante als je op straat plotseling langs een spiegel komt.’

 

In de tweede zin treffen drie varianten op iets wat evengoed in één woord (‘soms’) valt te vatten, maar die cruciale taalnuances lijken voor voorbereidselen op het niets. Geruststellend op zichzelf inpraten is een volgend stadium. Blijkbaar ontstond de sensatie dat men op reis is, met als metgezel de blik van de ander. En omdat de auteur onverklaarbaar actueel blijft, knaagt het slot dat klein bier is vergeleken met de huidige camerabewakingsmaatschappij.

 

Gems

In het labyrint is voor een luilak als ik een snoepwinkel – deze zin zou ik moeten herzien, want ik snoep al jaren amper. Vanwege de kort- en onvoltooidheid der onderdelen geeft bladeren altijd een resultaat. Dat hangt allicht samen met de snobistiek rond een staat van onafheid die goedkoop onrendabel kan heten, maar het geeft hoe dan ook een verbijsterende indruk van wat literatuur vermag.

Meer, korter, meer! In het labyrint liet me prompt verdwalen in het fragment ‘De jager Gracchus. Een vraaggesprek’. De titel deed me denken aan iets, maar wat? Dus las ik vier, abrupt afgebroken bladzijden, met stof voor een avondvullend toneelstuk, waarbij de titelheld ergens in het zuiden wordt geïnterviewd door een ik die ’s ochtends over een loopplank op zijn bark is gestapt.

Dat woord bark is correcter dan schip, zegt de jager. Hij kan het weten sinds hij vijftienhonderd jaar geleden – nogal een reis! – scheepvaarder is geworden. Op een bark dus, waarvan hij de patroon genoemde baas, een Hamburger, niet begrijpt. Talenkennis speelt hier geen rol; Gracchus beweert in de loop der eeuwen er zoveel te hebben geleerd dat hij kan tolken met voorouders.

Afgelopen ochtend, toen de interviewer aan boord kwam, blijkt de patroon gestorven. Maar daarover gaan de vragen niet. Steeds wordt het gesprek teruggeleid naar duidelijkheid over Gracchus zelf. Die beklaagt zijn gespreksgenoot, alsof bekende oude verhalen iets om het lijf hebben. Hem zijn ze te schools. Maar de interviewer volhardt, met als doel de scheepsvaarder eindelijk in contact te brengen met de wereld.

Een verrassende diagnose voor zo’n gerijpt iemand. Maar Gracchus volhardt en weigert opheldering over zichzelf te geven. De interviewer moet de geschiedschrijvers maar raadplegen. Gracchus’ eigen overvolle brein kan dat allemaal niet onthouden. Ja, dat hij afkomstig is uit het Zwarte Woud. Maar dat kent de interviewer weer niet.

Dan vertelt Gracchus alsnog dat hij tot zijn vijfentwintigste gejaagd heeft en toen, in achtervolging op een gems, een dodelijke val maakte. Daarna werd hij op een schip geladen. Dat kan bijna niet de bark van het heden zijn, anders viel dat woord wel. Maar definitief uitsluitsel is er niet. Omdat al die tijd dus een overledene heeft gesproken en omdat het fragment afbreekt: ‘alles was in orde, uitgestrekt lag ik in het schip’. De clou vooruitgeschoven?