1.
In de prachtige middenstandsdocumentaire Zolang we nog kunnen verklaart de gepensioneerde
moeder van regisseur Philippe Niclaes haar resolute besluit om Engels te gaan
leren. Ze heeft daar als weduwe meer redenen voor, maar eentje stemt tot
nadenken: dan hoeft ze op de televisie eindelijk geen ondertitels meer te
lezen, een vermoeidheid die ze op Waalse zenders evenmin ondervindt.
Ze beheerst het Frans dus vanzelfsprekend (en was, voordat
ze in de winkel voor huishoudartikelen kwam te staan, opgeleid tot verpleegster)!
Tijdens een wandeling aan de rand van de stad zien we aan
een uitvalsweg zo’n ontroerend lelijk tot kapperswinkel omgebouwd huis, die een
naam draagt in de taal die de moeder leert, inclusief een verklarend onderschrift
op de etalage: ‘Take The Moment’. Ja, voor die zogeheten opportuniteit of troef
of ander neoliberaals is het, zoals men dat hier in de streek zegt, de moment.
2.
In Auke Hulsts roman De Mitsukoshi Troostbaby Company krijgt de
ik-figuur klassenonderwijs. De moeder van zijn vriendin Caitlin ziet wat voor
een fles wijn hij voor strakjes bij zich heeft: ‘Ter vervanging werd een Château
Margaux aangerukt, wat tegelijk aardig was en ongelooflijk bot.’
Waarom brengt de hoofdzin me in de war? Ik zou schrijven:
‘Ter vervanging liet ze een Château Margaux aanrukken’. Maar wanneer ik de door
Hulst gebruikte passieve vorm ingeef op Google, floepen er vele treffers op.
Vervolgens corrigeert mijn papieren Van
Dale dat ‘aanrukken’ in deze betekenis van laten brengen onovergankelijk
is.
In mijn variant is de Franse wijn het lijdend voorwerp, dus
zou dit evengoed onderwerp kunnen zijn van een passieve zin. De consequentie daarvan
klinkt me pas echt vreemd in de oren, want de handelende instantie kan niet
naturel met ‘door’ worden weergegeven: ‘Ter vervanging werd een Château Margaux door haar
aangerukt.’
Onvermeld wordt de moeder er nog machtiger van. Ben ik getuige van een taalverandering of neem ik de rol op van boekhouder, een onbekend vak dat slecht bekendstaat?
3.
Ik lanceerde een kilometerslange
oekaze over taalvaardigheid. Ik zou willen dat goede bedoelingen van wat ik
de
inclusie-industrie noem geen logisch gevolg krijgen – kiezers mogen zich
niet in het nauw gedwongen voelen en regeringen aanstellen met N-VA/Vlaams
Belang, resp. VVD/FvD/PVV.
Zelf heb ik geen bijzondere affiniteit met standaardtaal, ben
als emigrant veeleer het noorden kwijt. Ik ken wel het verschil tussen
spreektaal en schrijftaal, dat soms aantrekkelijke en soms misplaatste sprongetjes
in registers teweegbrengt. Tegen Engels en meertaligheid heb ik geen bezwaar. Zolang
je alles maar correct en bewust spelt, wat in onderwijs dat gelijke kansen wil geven
te prefereren is boven fouten die, neoliberaal en arrogant, ‘creatief’ worden genoemd.
En daar stuurt, uitgerekend om gelijkheid te scheppen, de inclusie-industrie op
aan.
Mijn pleidooi wilde ook aandacht op de eigen taalkwaliteit
richten in plaats van pastoraal aanreik-en-empathie-gepraat om de ander. Daags erna
was op dezelfde plek van de Taalunie een competentie-uitbraak, dankzij een
advies dat was ‘neergelegd’. Een volgende generatie beter?
4.
De laatste keer was het lichte steen dat de klok sloeg en heette
de directeur Rudi Fuchs. Inmiddels is er aan het Van Abbemuseum een heel stuk van
glas aangebouwd, mooi gedaan, en krijgen bezoekers eerst een instructiefilm. De
stelling is dat kunst partijen heeft bevoordeeld en benadeeld. Klopt, tot op de
dag van vandaag en ik vrees tot aan het eind der tijden.
De woorden ‘meerstemmigheid’ en ‘inclusie’ vallen, dan komen
er ‘mensen van kleur’ in beeld en rolstoelen en krukken en blindengeleidehonden.
Voor mijn doen spontaan denk ik aan nog iets: stigmatisering.
Maar het is moeilijk ergens aan te denken omdat het museum in
de film concludeert dat iedere bezoeker van het getoonde ‘een persoonlijk
verhaal’ maakt. My god! Voor mij mag kunst me daar, in deze toch al zo
narcistische tijden, juist van verlossen!
Na dik een uur betrappen we onszelf erop niet goed te weten alles
te hebben gezien. In een kelder treffen we een verklaring over zelfonderzoek en
dekoloniseren, want meneer Van Abbe verdiende het geld voor zijn
kunstverzameling met de handel in tabak, te halen uit Nederlands-Indië. Muur na
muur wordt dat geëtaleerd, verantwoording afgelegd.
In een hoekje van de kelder staat er nog iets over de Tweede
Wereldoorlog, waarin het museum zich evenmin onberispelijk toonde. Daar bestaan
al veel langer goed-foutopvattingen over.
5.
Nog een Eindhovens museum: van DAF. Met auto’s en motoren
hebben we zelfs géén affiniteit, maar het personeel charmeert. Gelet op hun
respectabele leeftijd denken we dat het voormalige werknemers zijn. Een hunner poetst
een chromen strip boven een portier. We wanen ons terug in de documentaire Zolang we nog kunnen, over gespecialiseerde
kruideniers die hun pensioen niet aanvaarden, want zijn stofjas heeft precies
dezelfde geweldig onbestemde kleur.
We pedaleren rond, mijn plooifietszadel zakt telkens tot gênante
hoogte en bij een viaduct ontwaar ik graffiti in de vorm van enige dichtregels
die ‘de identiteit van de stad’ neerleggen. Eindhoven heet er bijzonder gewoon. Daar volgt nog wat op,
maar ik ben al verkocht.
Dromerig rijden we door de Philipswijk, stoppen bij het
zoveelste bord met een vergelijkende foto, als ik tegenover een hyperwitte bus
zie. Er zwermen jongetjes rond en een moeder, smartphone in de aanslag. Even
later whatsappt de
wegkapitein naar waarheid dat papa bekendheden ziet. Daarvan gebiedt
dezelfde waarheid dat hij alleen Xavi Simons kan thuisbrengen. Uren later ontdek
ik een sms met een dochterlijk verzoek: dat ik voor haar handtekeningen moet
vragen ‘plss’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten