Al jaren hoor ik amper levend Nederlands. Een krankzinnig besef, leek me, nadat het taalkundig genie (bijna zestien) had verteld over een lesuur waarin woordverschillen tussen noord en zuid waren behandeld. Uiteraard met vele voorbeelden, waarbij zij in het dagelijks leven vaak de noordelijke variant blijkt te prefereren: sinaasappeljam in plaats van appelsienconfituur. Ook spreekt ze import-Engels op z’n Engels en zegt dus trem – geen tram, zoals ongeveer de rest van de Vlaamse mensheid.
Zoiets vernemen we aan de eettafel, waarna de gourmande, twaalf, droogjes meldt evenzeer liever Noord-Nederlandse woorden te gebruiken. Geen tas koffie, wel een kop (maar geen bak). En telkens zit aan die tafel de aanstichter. Dat blijk ik, dus. Usurpator door te praten, sine qua non en dan nog iets met oreren. Tegelijk hebben de dochters tussen alle denkbare migratieachtergronden school gelopen. In hun gewoonte en voorkeur staan ze eenzaam en alleen.
Die conclusie, die voor mij onthutsend was, schemerde tevens door een Gedichtendagoptreden van Joke van Leeuwen (ook geboren in Nederland en woonachtig in België). Het taalkundig genie had in de zaal gezeten en vond de taal logisch, grappig en naturel. Zij had zich dus uitstekend vermaakt, terwijl haar vriendinnen die teksten maar raar en saai vonden.
Slachtofferrol
Mijn besef bestond er mede uit dat ik geen nieuwe noordelijke taalinvloeden meer bijdraag. Ik leef nu twee decennia tussen Vlamingen. Toch krijg ik zelfs onder broeders van de natte gemeente nooit de indruk op afstand tot mijn vaderland te babbelen. Maar versta ik het nog? Zonder bijgedachten kijk ik al jaren naar de Nederlandse televisie met ondertiteling aan. Wat ik hoor is voor mij inmiddels ongeveer even (on)begrijpelijk als Antwerps dialect.
Net als Máxima Zorreguieta meen ik dat ‘de’ Nederlander niet bestaat, en dus ‘de’ Vlaming ook niet. Wel poog ik mijn oren open te houden en scrupuleus te lezen, zodat me soms iets opvalt dat verleidt tot generaliseren. En dat blijken observaties die clichés zijn. Dat in het noorden veel wordt gesproken terwijl het zuiden een zwijgcultuurtje serveert. Waar de een uitspuugt slikt de ander in, zij het niet oorzakelijk.
Dat mijn eigen Noord-Nederlands ondertussen op de sluimerstand staat merk ik pas wanneer het wordt geactiveerd door een tweede stem. Zo stond ik een paar maanden geleden in de supermarkt voor de kassa tussen een hoop mensen van wie er eentje zich, terecht, onheus behandeld voelde door een klant en een medewerker en dat op een hoog stemvolume kenbaar maakte. Toen excuses volgden in een bepaald ontwijkende want doorverwijzende beweging was de beer helemaal los. De spreker verweet de twee anderen ‘in een slachtofferrol te kruipen’.
Ik herkende niet alleen het accent, maar vooral de psychologiserende beeldspraak, voortgaand op een domineestraditie. Geografisch werd die indruk bevestigd door de omringenden. Het bleef stil, totdat de ‘Hollander’ weg was.
Oprechte strijd
Pas een externe prikkel haalt me uit mijn taalslaap. Het recentst toen ik, gewoontegetrouw te laat en nota bene via mijn verblijfsland, stuitte op een Noord-Nederlands uitroepje dat me voor Vlaanderen wezensvreemd leek: ‘Ik heb op jou gestemd!’
Het kwam uit de digitale mond van sociaal wetenschapper Laurens Buijs. Hij had de bel aangebonden in het zoveelste conflict rond het onnozele woord woke, waarna op Twitter de fractievoorzitter van BIJ1, Sylvana Simons, de bal kaatste. Mij leek Buijs’ uitroep onverbiddelijk Noord-Nederlands. Waarom? Van niemand in mijn meer of minder nabije omgeving weet ik de stemvoorkeur helemaal zeker. Praten we niet expliciet over! Daarnaast hoor ik een Vlaming niet snel een politica tutoyeren. En dan niet eens met ‘je’ maar met ‘jou’, heuse campingmargarine.
Sowieso dunkt me Buijs’ uitroep authentiek, wegens verontwaardiging. Bij een link naar zijn betwiste artikel had Simons namelijk geschreven: ‘Intussen kan ik echt alleen maar lachen om dit soort uitspraken van dit soort mensen. Maar het is natuurlijk diep treurig, dit wanhopige vasthouden aan tijden waarin we (te) veel pikten’. Buijs was uiteraard getroffen door dit soort mensen.
Vaker heb ik me verwonderd over goedbedoelde initiatieven en programma’s waarbij de pot van de oogklep de ketel van de blinde vlek verwijt, maar wat uitgerekend de taalbehendige Simons hier had geschreven was verbijsterend – ook vanwege de universalistische, ‘verbindende’ ambities van haar partij. Als fractievoorzitter brak ze daarmee en nam de domineestraditie op.
Haar toelichting, mogelijk in tien haasten getokkeld, bracht evenmin soelaas: ‘Mensen die zeggen “ik mag niks meer want woke”. Mensen die dit soort dingen zeggen. Dat bedoel ik. Mensen met macht, een positie, een platform die oprechte strijd weggooien in een rechts frame van woke, Laurens. Mensen die dingen zeggen zoals de dingen die je zegt.’ Hoe on-Vlaams, na Henk en Ingrid nog een kiezer bij de voornaam!
Treurige bijvangst van deze retorische clash is verdeeldheid binnen links, de ontbrekende klik tussen politiek en sympathisanten, voor de zoveelste keer. Met als risico dat ook Buijs als spijtoptant wordt beschouwd die een rechtse agenda dient.