Elke kist krijgt
bezoek van de ongewervelde democratie. In de buurt van een Zeeuws graf viel me
bij diverse stenen toch iets exclusiefs op: onder sommige oer-Hollandse namen
van steevast mannelijke betreurden waren twee verklonken, niet-lemniscatische ringen
gegraveerd, waaronder een vrouwennaam – zonder begin- en eindjaar.
Trouw tot voorbij
de dood? Waarmee het christendom nieuwe zieltjes hoopt te winnen? Meer
groepsheil valt te verwachten van een straftraining om Jezus’ gezicht te ontdekken in een
tortilla.
Paul Verhaeghe memoreert in Liefde in tijden van
eenzaamheid dat het huwelijk een economische aangelegenheid was voor de
bezittende klasse, wegens goederen en erfgoed. De latere invulling van het
huwelijk vanaf de eerste helft van de twintigste eeuw is, stelt hij, ‘een
westerse coproductie van Hollywood en Vaticaanstad’.
De mate van
religieuze dan wel cinematografische inspiratie is duister bij een
rouwadvertentiegenre dat ik in Belgische kranten leerde kennen en dat een dame
zelfs typografisch presenteert als eeuwige eega. Dan staat er in grote vette
letters pakweg ‘mevrouw Herman Van Modderschuit’ en ergens in kleine letters
daaronder haar meisjesnaam ‘Maria Ter Vlag’.
Kwaliteitskranten publiceren dit type kennisgeving,
dus het zal allicht voldoen aan de Conventies van Genève. En uiteraard had Augustinus
een punt over de gruweldood van zijn christenbroeders: ‘Eén ding weet ik zeker:
er is niemand gestorven die niet vroeg of laat had zullen sterven.’ Maar met
zo’n redenering kan iedereen wel kerkvader worden.
En
kerkmoeder, anders dan van de gedweeë Mariasoort? Ik vrees dat daar nog wat
maatschappelijke tussenkomsten voor moeten roffelen, waarvan de mogelijke
aanleidingen zijn geïnventariseerd
door Sarah Wagemans:
Ook geloof ik dat er meer huiver dan sympathie bestaat voor het inmiddels verboden hindoeïstische gebruik van sati, de weduweverbranding, waarbij levende vrouwen zich in het vuur storten dat voor het cremeren hunner overleden echtgenoten is opgepookt. De kranten- en grafsteenvariant doen uiteraard minder pijn en beloven hetzelfde, op termijn.
Ergens verwachtte
ik zulke dingen niet meer in de eenentwintigste eeuw. Anderzijds zijn het nog
altijd vooral gul bemeningde meneren die weten of vrouwen een hoofddoek dragen
uit vrije wil of onder dwang.
Recent werden
mijn ogen groter en groter bij de documentairereeks
Wij, vrouwen die een overzicht heette
te geven van het lot dat sinds de Tweede Wereldoorlog aan dit geslacht in
België te beurt was gevallen. Een getuige vertelde dat ze in de – mijn! – jaren
zeventig niet bij haar eigen salaris kon. Wel lastig, toen haar man in het ziekenhuis
lag en de dorpsbank weigerde regels te overtreden.
Na wat grimlach besefte ik zelf ‘volmachthebber’ te zijn
voor de zichtrekening van mijn dochters én, zonder officieel tegenbericht, voor
de spaarrekening van mijn dame.
Geen
gezeik, iedere man rijk? Olympische Spelen met drie ringen korting? De
volgende prozanotitie van Lucebert kwam pas na zijn dood aan het licht: ‘Toen
de mensen nog niet bestonden, waren er al wormen om ze op te vreten.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten